De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 17 december pagina 5

17 december 1927 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER VAN i? DECEMBER 1927 Het Wonderkind Teekening voor de Groene Amsterdammer" door L. J- Jordaan Nu weten wij, hoe wethouder Boissevain zulk een voortreffelijk en veelzijdig magi straat werd l Naar hij in den Raad verklaarde, kwam hij reeds vroeg in aanraking met de volkshuisvesting en met de voorbereiding der woningwet immers Als kleine jongen had hij met zj'n vader langs de krotwoningen gewandeld" Terwijl ...Mr. N. G. Pierson een huisvriend van zijn ouders was." Reeds bij de luier-wisseling, bestudeerde hij de toasch-inrichtingen,... .en, uit den kinderwagen, het verkeersprobleem. Zijn kennis van den stedenbouw rijpte met het gebruik van blokkendoos .... .terwijl de grondslag voor Kunstzaken" eveneens reeds vroeg werd gelejd Bij zijn eerste spaarvarken 'ontdekte men zijn aanleg als Bezuinigings Specialiteit zijn repte eutatieve en rtccpttu/iLCte tulemeii. hem voor het burgemeesterschap in de wieg legden Volkenkunde van Nederlandsch-lndi door Mr. H. G. KOSTER D EKNOPT Handboek: zóó luidt, bescheiden, de ondertitel van een prachtig ethnologisch werk, dit dezer dagen bij de firma H. D. Tjeenk Willink ea Zoon te Haarlem het licht zag 1). De heeren B. Alkema, lector aan de Universiteit teUtrecht en prof. T. J. Bezemer van de Landbouwhoogeschool te Wageningen zijn de schrijvers. Volkenkundige werken zijn dikwijls niets dan dorre registers van wetenswaardigheden: een soort catalogi van den herseninhoud des auteurs. Soms ook zijn het anecdotenverzamelingen. Hoe geheel anders is dit voor treffelijk handboek. Het vertoont organischen groei en samenhang. Wij zien als een plant het leven der volken van den Nederlandsch-Indischen archipel voor ons oprijzen uit de stoffelijke en geestelijke wortels van ras, familie, maatschappij en natuur godsdienst. Van dien wortel natuurgodsdienst wor den ons weer de vertakkingen getoond: het dyna misme (het geloof aan de verborgen krachten in den meusch), het animisme (of geestengeloof) en ten slotte het goden-geloof. Aan deze uit de ziel der archipelvolken groeiende gedachtencomplexen zijn de groote godsdiensten niet ontsproten: zij zijn er op geënt. Het Hindoeisme en de Islam kwamen van buitenaf. Zij vereenigde zich hier onwrikbaarhecht, daar losser, ginds zér los met de oer-weef sels van de'Indonesische natuurreligie. De schrij vers stellen zich niet tevreden met die stokken van vreemden bodem aan te wijzen. Neen, hetHindocisme en de Islam worden beide, zoo uitvoerig als in een handboek mogelijk is, tot hun oorsprong nage gaan. Wij worden teruggevoerd tot den tijd der oude Veda-dichters. Uit de Vedischen gedachtenstam spruit tweeërlei ontwikkeling. Eensdeels zijn de Veda's tooverformulieren om de goden te boeien" (in letterlijken en in figuurlijken zin). Maar ander deels ontspruiten aan den Veda's de Oepanishads, waarin wijsheid wordt onthuld, die eerst na vele eeuwen in het westen zou beginnen te dagen: de leer van eenheid van subject en object. Maar verder en verder, al weelderiger, den luchtwortels van eon waringin gelijk, woekert de Indische gedachte. Na de Oepanishads ontwikkelen zich de kettersche stelsels, de Vedanta en de Sankhya, en als laatste uitlooper van het Hindoesch denken verschijnt het Boeddhisme. Dit splitst zich in noordelijk en zuide lijk Boeddhisme. In den vorm van noordelijk Boed dhisme komt de leer van den Verlichte op Java, waar het in dooden steen toteen zijner schoonsten levende openbaringen komt: in den Boroboedoer. Ook al weet men deze dingen wel, het is toch altijd weer heerlijk ze te lezen in dien helderen, ongekuiistelden stijl, die dezen beiden auteurs eigen is. Een soortgelijke genesis als van het Hindoeïsme wordt mede van den Islam gegeven. Ook het Christendom is niet vergeten. Tal van vragen, die met betrekking tot het zendingsvraagstuk kunnen rijzen, zijn aan gestipt. Merkwaardige hoofdstukken treffen wij nog aan over spelen, vooral over kinderspelen; over dierengevechten; over serimpi-dansen, masker- en krijgsdansen; over de gamalan, de daiismeisjes, den wajang. Bizondore vermelding verdient nog het hoofdstuk over zwangerschap, verloving en huwe lijk. Evenmin is vergeten de inlandschc nijverheid. Achtereenvolgens komen in behandeling: het vlech ten, het weven, het batikken en de bewerking van bamboe, hout en leder, van metaal- en aardewerk. Het hier gegeven overzicht is uitteraard onvolledig. Het boek is een ware goudgroeve van kennis. Wie naar Indiëgaat en dagelijks met den inlander in aanraking komt, kan zich eigenlijk goen beter werk aanschaffen dan dit. Het is veel vollediger en veel meer op de hoogte van den tijd dan het uit het Duitsch vertaalde werk van Mayer, dat een vijftien jaar geleden meestal als het volkenkundige leekenboek over Indiëwerd aanbevolen. 1) Volkenkunde van Nederlandsch-lndiëdoor B. Alkema en T. J. Bezemer, Beknopt Handboek. H. D. Tjeenk Willink & Zoon, Haarlem 1927.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl