Historisch Archief 1877-1940
VA$;17 &ECEMBER 1027
i" k
Uit de Natuur; , ,
1 ? , V,
.*? '
Bij tweeën
. door Dr, JAC. P. THIJSSE
3 wandelden we van Haarlem naar
^^ Overveen in den schemeravond, zoo even over
vieren langs de Julianalaan. De roodborstjes gingen
te rust en vertelden met hun knetterend geluidje
hoe laat het was en waar ze hun nachtverblijf
hadden. Eén huisde er nog voor de viaduct, een
andere bij Stoops bad, nog een andere achter Stoops
bad, n bij den ingang van het Kennemer Lyceum
en dan in de Julianalaan nog een stuk of zes, bij
elk huizenblok n. Verderop zullen er ook nog
wel huizen, maar die zaten al met den kop in de
veeren toen we daar vooorbijkwamen, want dat
naar bed gaan van de roodborstjes duurt zelden
langer dan tien minuten. Wij kunnen wel aannemen
1 dat elk huis of elk huizenblok zijn. roodborst heeft.
Bij ons hl het Bloemendaalsche Park is het ook zoo.
De grootere villa's mogen er meer hebben, maar wij,
de duizend-meter-menschjes, hebben er maar n.
Tenminste, dat moet ik wel gelooven. Wij hebben
. de gewoonte, om nog al eens voer te strooien, niet
op een bepaalde plaats, maar zoo gewoon uit de
huisdeur of uit de tuindeur. Dat weten onze klanten
drommels goed en ze komen al aanzetten als ze het
De kawetjes twee aan twee.
? (foto van O. Wolda).
slot hooren rammelen; de roodborst ook, doch
altijd maar n. We zouden dus mogen aannemen
dat de roodborstjes gedurende den winter niet in
paren leven, 't Is niet zoo gemakkelijk om dat met
zekerheid vast te stellen, ook al doordat mannetje
en wijfje roodborst afzonderlijk in de vrije natuur
moeilijk als zoodanig te herkennen zijn.
Men meent vrij algemeen, dat de vogelparen zich
pas vormen in de lente, maar bij velen is de zaak al
veel eerder beklonken, dikwijls veel en veel vroeger
dan ge denken zoudt. Eenige jaren geleden vestigde
Wolda de aandacht er op dat de kauwtjes al ge
paard zijn heel vroeg ha den winter. Hij leverde het
bewijs met de mooie foto, waar ge keurig die aardige
kleine zwarte kraaivogels twee aan twee ziet zitten
op de molenwiek. Wellicht hebt ge in uw buurt wel
een kauwtjesboom" en daar kunt ge getuige zijn
Van die innigheid, zoowel tegen den avond, als
's morgens, wanneer ze hun eerste ontbijt hebben
opgehaald en na een spelletje wat rust zoeken op
hun boom.
Een ander lid van de kraaienfamilie vertoont de
C3IDDING
?UYNENBURG MUYS|
1SCHILDFDS!
aanhankelijkheid der seksen, in nog sterker mate,
dat is de ekster. Je «iet maar zelden een ekster
alleen, de tweede is nooit ver te zoeken. In de
duinstreek zijn eksters zeer zeldzaam, maar in
andere déelen van ons land zijn ze ondanks de
zwarte hj'st nog genoeg aanwezig en altijd bij
tweeën, het heele jaar door. Nu ligt het voor de
hand om te vermoeden, dat ook de Vlaamsche
gaaien, de bonte kraaien, de roeken, de gewone
zwarte kraaien zoo gezellig leven en dat mag ook
wel zoo zijn. Trouwens over een paar weken zie je
de roeken al neuzen bij; hun oude nesten.
De pimpelmeezen Vliegen ook zoowat het heele
jaar bij tweeën rond; in November bestaat er al
geen twijfel meer. Let er maar eens op, wanneer ze
op het voer komen en'zie hoe het mannetje grooter
en kleuriger is dan het wijfje, hoewel de teekening
dezelfde is. Ook de koolmeezen zijn het al eens en
het zou mij niet verwonderen als de groote winter
troepen van allerlei soorten van meezen, met boom
klevers, boomkruipertjes, winterkoningen, goud
haantjes ook blijken te bestaan uit vaste paren.
Van de boomklevers en de goudhaantjes weet ik
dat wel zeker, want menigmaal heb ik een paartje
zien afdwalen van den troep en dan deden ze heel
aardig tegen elkander, vooral die goudhaantjes en
dat nog al in November; lang vóór den broedtijd en
ver van de broedplaatsen, echte kalverenliefde in
de .vogelwereld. Ze zijn de eenige niet; al in Sep
tember kunt ge dergelijk voorspel van de lente ook
al waarnemen bij kwikstaartjes en piepers en bij de
tapuiten die langs de duinen trekken.
Linnaeus meende dat bij de vinken de mannetjes
en de wijfjes gedurende den winter gescheiden
leefden en hij noemde ze daarom Fringilla coelebs.
Wij meenen echter dit coelibaat te moeten be
twijfelen al moeten wij erkennen, dat wij het fijne
van de zaak nog niet weten. Let eens op de troepjes
van vinken die nu rondscharrelen op de akkers en
tusschen het onkruid. In de beukenbosschen zijn er
dit jaar niet veel, want die hebben dit jaar weinig
vruchten opgeleverd. Welnu, ge zult doorgaans
troepen aantreffen waarin zoowel de vale wijfjes
voorkomen als de prachtige mannetjes met hun
roode borst, blauwig kopje en zwart voorhoofd.
Ga ook eens bij een slaapplaats staan, een boschje
van rhododendrons of laurierkers en zie ze in den
laten namiddag te ruste gaan; er komen zoowel
mannetjes als wijfjes. Als ze goed in den dut zijn,
ga er dan heen met een flinke lantaarn erg
makkelijk tegenwoordig, die electrische lantaarns
en dan is er een goede kans, dat ge ondanks
Linnaeus mannetje en wijfje naast elkaar ziet
zitten. Daar konden we ook nog wel een
magnesium-licht-foto van gebruiken. Intusschen mogen
we niet al te licht over Linnaeus heen stappen;
het is zeer goed mogelijk, dat er hier of daar op
den een of anderen tijd een troep van louter manne
tjes of wijfjes wordt aangetroffen. Groenvinken zie
ik ook al heel vroeg in den winter gepaard. Van
merels, spreeuwen en musschen durf ik voorloopig
nog niets te vertellen.
\ Na Nieuwjaar komt er meer vastheid en dan
wordt het spoedig ernst met de roeken en met de
eenden, die bij eiken nieuwen dooi al gekker
grimassen maken en daardoor worden de drie
vijvers van Artis in Februari en Maart de
vermakelijkste oorden van de hoofdstad. Gaat dat zien.
Nieuwe uitgaven
Leonard Roggeveen, De ongelooflijke avonturen
van Bram Vingerling. Met teekeninyen door F. Hess.
Gouda, O. B. van Goor Zn.
Bram Vingerling is de uitvinder van een stof, die
de eigenschappen bezit stoffelijke zaken en licha
men onzichtbaar en lichter dan lucht te maken. Op
allerlei, dikwijls ongewenschte, oogenblikken toont
dat chemisch preparaat zijn geheime kracht, met
een reeks avonturen voor den uitvinder tot gevolg.
Het is een grappig verhaal voor jongens boven
12 jaar, op te loven wijze door Felix Hess geïllus
treerd. De uitgever verdient eveneens hulde voor
zijn deel aan deze uitgave.
Per Spoor de wereld door (kinderboek) Met
versjes van OOM JAN. G. B. van Goor, Zonen,
Gouda.
Volksliederen uit verschillende landen, verzameld
en bewerkt door GEEKTKCIDA VAN VLADERACKEN.
Ie bundel. W. .T. Thieme pn Cie.. Zutfen.
N. V.: J. S. MEUWSEN, Hoa. A'dam-R'dam-den Haafl
DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND
KRONIEK
Kunstcritiek
r~\E Haagsche Kunstkring hield een congres"
en op dat congres" werden de volgende vragen
besproken:
1. Is in het algemeen kunstkritiek: o. iioodig,
b. nuttig, c zedelijk geoorloofd?
2. Is antikritiek te beschouwen als een zedelijk
recht van den kunstenaar en is het wenschelijk,
dat hij van dit recht gebruik make, indien het als
zoodanig wordt erkend?
3. Moet de kunstkritiek steeds, nooit, bij voor
keur of bij voorkeur niet, worden opgedragen aan
dezulken, die hetzelfde vak, beroepshalve, uit
oefenen?
4. Moet of mag de criticus, die de taak heeft
geregeld kunstuitingen in een bepaald blad te
behandelen, volstaan met het toetsen van zulke
uitingen aan geen andere dan de door hem voor
gestane kunstrichting?
5. Is het gewenscht, dat de criticus zijn oordeel
uitspreke niet alleen over de geestelijke waarde
van het kunstwerk, maar ook over de techniek in
engeren zin?
6. Mag hij karaktereigenschappen, die hem niet
blijken uit het kunstwerk zelf, in de bespreking van
het werk betrekken?
7. Is het wenschelijk, dat de gewoonte
tooneelcritieken te schdjven., onmiddellijk na en naar
aanleiding van de zgn. première worde verlaten,
opdat de criticus zich zijn oordeel vorme, uitslui
tend over ingespeelde" stukken?
Men kan toegeven, dat deze vraagstelling gron
dig is. Waren al die vragen even grondig beant
woord, het probleem der kunstcritiek, wat zij
beteekent en wat wij er mee aan moeten, zou geen
probleem meer zijn.
Doch de Haagsche Kunstkring was wel wijzer
en begreep, dat te veel licht ineens niet goed is.
Dies liet hij zijn prae-adviseurs met hun adviezen
om zoo te zeggen stikken", en besloot zijn
congres" met de volgende niet zoo heel erg
revolutionnaire motie:
Het congres acht het noodzakelijk dat de beoor
deelde kunstenaar of kunstenaarsvereeniging of
hun woordvoerder het wettelijk recht krijgen op
antikritiek in hetzelfde blad tot hetzelfde aantal
malen en met dezelfde vrijheid als den beoordee
laar zijn toegestaan.
Zoo mochten wij dan niet vernemen of kunst
critiek noodig-nuttig-zedelijk geoorloofd is. Of
anti-critiek een zedelijk of onzedelijk recht van den
kunstenaar is, van welk recht het wenschelijk of
onwenschelijk is gebruik te maken. Of kunstcritiek
steeds, nooit, liever wel of liever niet door een
professional" moet worden uitgeoefend enz.
enz. Al zulke dingen, die wij zoo heel graag weten
zouden.
Zedelijk recht" of niet, alzoo besloot resoluut
het congres, wij willen anti-critiek schrijven als
wij veroordeeld worden en wettelijk hot laatste
woord hebben. Daar kwam 't op lieer; waarbij dan
de heeren, bewust of niet, allicht bepaalde pers
personen op 't oog hadden en de hoogere bespie
geling der kunstcritische vragen, gelijk die door
de commissie gesteld en geprae-adviseerd waren,
aan hun artistieke laarzen lapten. Wat is hun
Hecuba of de zin der kunstcritiek ! Tegen gunstige
beoordeelingen hebben zij 't niet zoo zeer, integen
deel: die zouden zij smartelijk missen. Maar on
gunstige, die zijn fnuikend voor hun ijdelheid en
misschien voor hun finantiën. Aldus dient men
hunnentwege het probleem eigenlijk zoo te stellen:
hoe komen wij altijd en overal aan goede critiekeu,
die het publiek vertrouwt en die niet vervelen? Als
men daar nu nog eens een commissie voor instelde
en een congres over hield, over deze meer
practische questie. . . . De rest komt dan wel terecht, eti
wie weet of bij de rechte beantwoording dier
vraag, ook nog niet iets van de algemeene
beteekenis der critiek onthuld werd
P. C'.
TABA SIGAREN
~» ZIJN TOCH DB BESTE *?
* '