De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 31 december pagina 12

31 december 1927 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

DE.tjROEHE AMSTERDAMMER VAN 31 DECEMBER 1927 N0F.-.26& I: & *&-1 Dramatische kroniek door TOP NAEFF Het Leidsch Stadenten'Tooneel: door G. .Gonggrijp. Acoka, 8? c > E «i 'T'OBN in 1921 Acoka" in de mooie uitgave van Hadi Poestaka" verscheen, hebben wij er gaarne de aandacht op gevestigd en ons intus?ohen afgevraagd of dit bijzonder tooneelwerk van -«ea vele jaren in Indiëgevestigden Nederlander het ooit tot een opvoering zou brengen? Ik zou zeggen, het strekt onzen tooneeldirecteuren tot eer, dat zij er zich, gegeven de omstandigheden, waar onder het repertoire moet worden gevormd, liever niet aan te buiten zijn gegaan. Want ftt werk van beschaving en fijne hoedanigheid lag als het ware fax zijn dichterlijke windselen, zonder dat hét den auteur gegeven was geweest het te brengen tot Bjjn vracht. Wij hoorden den zwakken wiekslag en begrepen welk een taak hier voor de kunstenaars van het tooneel bewaard was gebleven: in dit voornaam kader, menschen te scheppen van grootscher en dieper menschelijkheid dan zij ons l>q lezing, in hun onvolgroeiden staat, voorkwamen, de taal der gedachten boven den tekst uit ta dragen, liet vers te doen klinken .... als poëzie. Alleen ?berk beeldende tooneelkunstenaars, die bovendien '?TOOT deze Oostersche figuren de harmonie van hun ?' geheele wezen meebrachten, zouden voor die taak 1 ia aanmerking zijn gekomen. En hoe lang zou er dan nog, onder visionnair volmaakt georiënteerde leiding, gewerkt moeten worden pm aan het spel streng gestyleerd de scherpe en schoone plastiek, de waardigheid, de rust, de bezonkenheid te geven, waar dit stuk van schier louter beschou wing om vraagt l Of ik A<joka" nu al deze moeite, waarbij hooge kosten, waard zou achten? Aan n kant zou ik Keggen: nauwelijks; de wereld-litteratuur bezit meesterwerken, ook uit de Oostersche levensaanoahouwing geboren,-die ongetwijfeld meer loonen en in een model-opvoering zou dit drama van Qt>nggr;jp nog geen openbaring brengen, noch overtuigen als dramatisch gedicht. Aan den anderen kant zou ik echter meenen, dat de kans om aan het Nederlandsch tooneelrepertoire een stuk toe te voegen van ook maar eenig gehalte, tézeldzaam is, om er ons een te laten ontgaan. Bn dat dan dit sympathiek werk, dat Oost en West verbindt, in zijn redelijkheid, zijn eenvoudige menschelijkheid, boven heel wat binnen- en buitenlandsche productie aanspraken mag doen gelden. Te meer omdat het uit een oogpunt van tooneel, im weerwil van de geringe uiterlijke handeling, zeer speelbaar is, en, naar uit een uiteraard zwakke poging van toegewijde liefhebbers mocht blijken, de aandacht geboeid houdt. Acoka" is een drama met een strekking, het gaat nit van een bepaalde gedachte, de paci fistische, 'en, wat meer zegt, ook van een duidelijke inspiratie, zonder welke de edelste gedachtenfcunst ten doode is opgeschreven. Deze inspiratie vond Gonggrijp in de ontroerende rots-edicten" van een Boeddhistischen keizer uit de derde eeuw vóór Christus, die uit menschelijken weerzin tegen den vernielènden geest van den oorlog, tot zijn diepste geweten, zijn diepste hart, inkeerde, om een compromis te zoeken tusschen de plichten van den vorst en de gevoelens van den mensch. Hij noemde dit compromis. De goede wet", de wet van liefde, barmhartigheid, gerechtigheid en DE BEREIDINGSWIJZE STAAT OP GOOSÊN^WAGEGflAN werkzaamheid, vrij van veroveringsziiohi, ver mijdend zoolang het eenigszins mogelijk is het dooden der honderdduizenden" ter eigen verde diging. Deze wet beloofde hij zichzelf boven alles te zullen beschermen, en gelijk een kind, dat zijn goede voornemens voor oogen moet houden, liet hij de woorden in de rots griffen, mede opdat zij ten eeuwigen dage het menschdom zouden her inneren aan den eersten plicht van menschelijk heid, de onsterfelijke gedachte zouden ophouden boven de tijdelijke overweging. De innerlijke strijd in dezen vorst, in wien het bloed der geboren heerschers, zijn voorvaderen, mede zijn deel opeischt, wordt belichaamd in vier figuren, de eerste en de tweede Koningin, den Rijkskanselier en een bedelmonnik, welke niet temin levende menschen zijn geworden. Men zou deze figuren, den Keizer inbegrepen, trouwens zóó in het dagelijksch leven kunnen overplaatsen. Daar is dan: Tishyarakshita, de eerzuchtige eerste gemalin, die in A$oka slechts den Keizer bemint, en hem terwille van haar eigen glorie en positie, opzweept tot daden, waarvoor zijn eigen gemoed schroomt; de vrouw, die op n doel gespitst, machtig is en geen aarzeling kent. Aan de voeten van den vorst hurkt de tweede: Asandimitra, welke met zachte stem tot verdraagzaamheid maant, en de heimelijke wapenen van den dood" vreest in de eerste plaats voor hem. Op de vraag van Acoka, of voor haar zijn roem dan niets te beteekenen heeft? geeft zij dit, in zijn eenvoud, subliem antwoord: Ach, Heer, gij zijt mij lief zooals gij zijt". Radhagoepta, de kanselier, vertegenwoordigt de realiteit. Hij is een bezadigd man en wijst den Keizer op wat hij voor den eersten plicht des Keizers houdt: het land te beschermen en de welvaart te vermeerderen door uitbreiding van het grondgebied. En tegenover hem staat Tissa, de bedelmonnik, welke den vertwijfelden Keizer het nirwana wijst van den dadenloozen droom en de veilige meditatie. Aanvankelijk lijkt Tissa het pleit te zullen winnen. Walgend van het bloedvergieten, verlangt Acoka niets liever dan het voorbeeld te volgen van den heiligen Siddhartha" en zich gansch en al af te keeren van de wereld. De eerste Koningin voelt haar geraffineerden invloed meer en meer verminderen, de kanselier wanhoopt aan de macht van het verstandelijk inzicht. Maar ten slotte is het Asandimitra welke het evenwicht herstelt: de geest der liefde, die echter weet, dat voor den verantwoordelijken mensch op hoogen post, jle ideale droom niet boven den onvolmaakten strijd-ten-beste mag gaan. Aldus vol trekt zich De wedergeboorte van een heerscher", doch tevens de levensgang van iederen bewusten mensch, in wien de ijdelheden dezer wereld af sterven, voor de stille voldoeningen van het hart, en de eischen van De Goede Wet". Het Leidsch Studenten-tooneel heeft het dan eindelijk, moedig, ondernomen dilettanten onderscheiden zich van kunstenaars in de eerste plaats door hun moed dit stuk ten tooneele te brengen, en wat zij er met ernst en liefde van gemaakt hebben, is op het plan, waarvan men met ongeoefende spelers uit moet gaan, in hooge mate waardeerbaar. Een maatstaf voor het werk kan dit spel natuurlijk niet bieden. Ook decoratief niet, waar men zich op beperkte tooneelruimten instellen moest, terwijl wij ons het stille bewegen der figuurtjes niet anders voor kunnen stellen dan in een zerr hooge en diepe, een schier leege en koele Statie-zaal". Een voordeel van den hedendaagschen tooneeldilettant op dien van een vijf-entwintig jaar geleden, is de natuurlijke en gecul tiveerde gratie van dit jongere geslacht. De wijze, waarop deze studenten hun costuums dragen men herinnere zich de stuntelige gebaren van het oude liefhebberij-tooneel en de houding van vele maskerade-helden ? heeft aan waardigheid ge wonnen; de plastiek van den Keizer en de beide Koninginnen was bevallig, hier en daar verrassend expressief; waartoe ook de, misschien niet voor dit Indische werk geheel passende, maar voor liet oog zeer fraaie koninklijke gewaden (van Chris Lebeau en mevrouw den Hertog) bijdroegen. Van de dictie kan niet zooveel goeds worden TÖ.EM3Q5 getuigd. Het is eigenlijk onbegonnen werk om met ongeschoolde stemmen, zonder résonnance, zonder overtuigingskracht, gedragen taal welke bovendien in dat geval nog weinig steun bood te doen zeggen. Het wordt hinderlijk oneenvoudig, niet uit pretentie, maar uit onmacht. Het lieve figuurtje van Asandimitra verloor er veel van haar zuivere bekoring bij, de heerschzucht van Tishyarakshita bleef op het lagere plan van snibbige bedilzucht,. de vriendelijke asceet Tissa kon ons in de eeuwen oude ontgoochelingen bezwaarlijk doen gelooven. en Acoka, de beste van allen, en somtijds ont roerend, moest in het mooie tooneel van zijn thuiskomst uit den strijd ??overwinnaar, doch gebroken als mensch ??tot pathos vervallen omdat zijn warm orgaan het beeldend vermoge» miste. Wij zullen de namen der, bij alle tekortkoming toch verdienstelijke spelers, in het programma vermeld, gedachtig aan de Goede Wet", welke persoonlijke eerzucht uitsluit, hier niet noemen.. Zij dragen, met hun leider van Gasteren, en allen die hen voorts geholpen hebben, gezamenlijk de voldoening een Nederlandsch tooneelwerk, dat tot onze schande al haast weer vergeten was, naai-hun beste vermogens het eerste leven te hebben ingeblazen. Verbetering: In de Dramatische Kroniek van 17 dezer over De Zwarte Hand" van Jhr. van Riemsdijk, heeft de zetter per abuis van wet' ~ Hel" gemaakt. De zin luidde: Een stuk van Van Riemsdijk staat boven de wet". Tentoonstellingen Frans Buffa en Zonen, Amsterdam. Werken» door J. M. Graadt van Roggen. Tot l Januari Bij den Dom, Utrecht. Werk van Reyer StolkTot 7 Januari. Oranje-Nassau-Museum te 's-Gravenhage. Ten toonstelling betreffende Prins Maurits. Tot T Januari. Centraal Museum, Utrecht. Werken van oude ? meesters betreffende den Kersttijd. Tot 7 Januari Kuustzaal van Lier, Rokin, Amsterdam. Schil-derijen van Jan van Herwijnen. Tot 7 Januari. Stedelijk Museum, Amsterdam. Behangsel papieren en bedrukte stoffen naar ontwerpen van kunstenaars. Tot 7 Januari. Huize van Hasselt, Rotterdam, Werken van J. Nieweg. Tot 13 Januari. Koninklijke Musea, Nervierslaan, Brussel. Ten toonstelling van Toegepaste kunst uit verschillendelanden. Tot 15 Januari. Rotterdamsche Kunstkring, Rotterdam. Beeld houwwerk van Tjipke Visser en Grafisch werk vanJ. M. Graadt van Roggen. Tot 15 Januari. Vereeniging Voor de Kunst", Utrecht. Schilde rijen van H. Fantin Latour. Tot 22 Januari. DE BESTEVARIIÏAS

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl