De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 31 december pagina 15

31 december 1927 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

Der Ziektewet nieuwste editie door Jhr. Mr. H. SMISSAERT T") B Ziektewet .... und kein Ende! ^"^ Of zou dit dan toch het einde zijn en dit «ntwerp, d.d. 9 November als laatste proeve van ? Minister Slotemaker de Bruine aan de Tweede Kamer ter overweging aangeboden, waarlijk, eindelijk wet worden? In de rij der ministersontwerpers ran Ziektewetten vinden wij de namen van Lely, Kuyper, Veegens/dan Tahna, wiens ont werp door het Parlement werd aangenomen (1913) ? doch nooit in. werking trad, door latere ministers gewijzigd werd zonder dat de zaak tot afdoening Jtwam. Maar gij. kent de treurige geschiedenis, 'waarbij wij hier meer dan eens'stilstonden. En de ?actueele vraag is nu: wat de verdiensten zijn van ?de thans voorgedragene regeling. ? In het no. van 8 Januari 1.1. besprak ik de grond slagen van het vóór-ontwerp, dat deze minister 3taA openbaar gemaakt en waarover hij o.a. het ? advies van den Hoogen Baad van Arbeid had i ingewonnen. Mijne lezers, zullen zich wellicht herinneren, dat de hoofdlijnen van dit voor-ontwerp mij wél bevredigden; terecht m.i. had de ' Minister op ruimere .schaal dan een zijner voorigangers in deze de gedachte verwezenlijkt, dat ziekteverzekering bij uitstek liefst door de recht streeks belanghebbenden moet worden bezorgd en jninder nog dan eenige andere sociale verzekering ?.zich leent voor ambtelijke bemoeiing. Hij stelde «dus voorziening door particuliere organen voorop ?en stelde tevens aan de toelating van die organen ?geen te zware eischen. Men mocht hopen, dat dit goede in het aan de Kamer aan te bieden ontwerp zou behouden Wijven, misschien nog versterkt zou worden. Doch ?wie deze hoop koesterde, komt in menig opzicht 'bedrogen uit. Wat bij eene vergelijking tusschen 2iet vóór-ontwerp en de ingediende wets-voordracht verrast, 10 te zien dat in de laatste een en ander, en dat niet zonder gewicht, is teruggenomen uit het ?eerste en dus de instandhouding of oprichting van -ondernemings-' of bijzondere ziekenkassen minder gemakkelijk en minder aantrekkelijk is geworden dan volgens de regelen van het vóór-ontwerp het geval was. Men mag het natuurlijk ook een minister niet kwalijk nemen, indien hij een aanvankelijk gevolgde gedachte loslaat, zijne opvatting wijzigt. Dit kan de vrucht zijn van nadere overweging en voortgezette studie, ook van hem verstrekte 'adviezen. Doch wel ware het gewenscht geweest de gronden voor deze wijziging van inzichten mee :te deelen. Men tast thans vrijwel in het duister -als men een antwoord zoekt op de vraag, waarom veranderingen zijn aangebracht, welke naar mijne <en anderer) meening verslechteringen zijn. De ondememingskas (aldus de Minister in zijne M. v. T.) komt evenals meestal de bedrij f svereenijging tot stand door het initiatief van den werk gever, daarentegen de bijzondere kas door dat der Arbeiders; het is dus noodig om aan de eerste twee -afzonderlijke eischen voor erkenning te stellen ,.?om .de rechten en belangen der verzekerde Arbeiders te waarborgen", want deze arbeiders 'treden tot, zoodanige kas toe omdat nu eenmaal hun patroon dien vorm. heeft gekozen. Deze "ïedeneering nu schijnt niet geheel onjuist (niet geheel, want het laat zich denken dat de werkgever ?ook van eene bijzondere kas de oprichting be vordert). Doch de practische vraag is: hoever de ? wet gaan moet in de waarborging van de rechten ?der bij een ondememingskas verzekerde arbeiders ? Het vóór-ontwerp verlangde tenminste 200 .leden, wat als minimum ruim voldoende scheen. 'Het ontwerp verdubbelt dit getal. Waarom? De M. v. T. zwijgt. Toch was verklaring niet overbodig, te minder omdat juist kleine kassen (mits natuurlijk goed geleid en beheerd) uitmuntend unnen werken, lichter dan grootere. Zoo is er "meer". Afwijkend van het vóór-ontwerp is de be paling dat de meerderheid van het bestuur door ?de verzekerden moet worden gekozen; het vóór?ontwerp nam genoegen met de helft. Dit laatste «oheen redelijk en het eerste schijnt onredelijk, want de premie komt voor de helft ten laste van den patroon en voor de helft ten laste der arbeiders. -Is de premie der ambtelijke kas (van den Baad van Arbeid) lager dan die der ondememingskas, dan past de werkgever het verschil bij. H\j betaalt dus ten minste de helft. Waarom dan moeten zijn ?vertegenwoordigers de minderheid zijn in het bestuur? Ware het niet de moeite waard geweest dit onredelijk schijnende toe te lichten? En is dit onredelijk schijnende noodig om de rechten en belangen der verzekerde arbeiders te waarborgen? En waarom mogen niet meer dan vier onder nemingen zich verbinden om gezamenlijk zulk eene kas te vormen? Het vóór-ontwerp gaf hier onbe perkte vrijheid. Waarom dan nu de beperking? De M. v. T. zwijgt. Indien vijf of meer kleinere ondernemingen gezamenlijk deze voorziening willen treffen, welk arbeidersbelang verzet zich dan daar tegen? Eenige verklaring ware ook hier niet over bodig geweest! Indien ik in deze lijn voortging en de verge lijking doortrok tusschen de eischen, welke het vóór-ontwerp stelde en dit ontwerp stelt aan de erkenning van bedrijfsvereenigingen, dan zoudt gij zien dat hier zich hetzelfde herhaalt, dat ook hier is verslechtering in den zin van zwaardere eischen, welker noodzakelijkheid of redelijkheid (bij het zwijgen der M. v. T.) niet is in te zien. Dit schijnt wel duidelijk: de Minister wil tegen gaan erkenning van kleinere ziekenkassen; 400 verzekerden stelt hij als minimum voor de ondernemings-ziekenkas; de bedrijfsvereeniging wordt niet erkend indien het totaal loonbedrag der bij haar verzekerde arbeiders niet is ten minste 2^ millioen gulden. Wat de erkende bijzondere kas aangaat (de door den Minister als vrucht van arbeiders-initiatief gedachte), bij haar moeten op het oogenblik der erkenning ten minste 2000 per sonen zijn verzekerd. Waarom deze zoo hoog gestelde minima? Men tast wel niet mis, indien men het bezwaar des Ministers tegen kleinere kassen hierin zoekt, dat zij z.i. wegens haar geringen omvang niet vol doende geldelijke waarborgen zullen opleveren, teveel onderonsjes" zullen zijn, waarin men zoowat liefhebbert in ziekteverzekering, maar niet voldoende reserveert, niet op een behoorlijk breede basis werkt, allicht ook aan beheer en leiding mindere eischen van degelijkheid stelt dan bij grootere organisaties het geval zal wezen. Maar indien dat des Ministers beweegreden is en ik zie niet in, welke andere hem in deze richting zou kunnen drijven , dan wil ik voor mij wel zeggen, dat ik het daarin vlak met hem oneens ben. Natuurlijk weet ik ook wel, dat ver zekering wordt beheerscht door de wet der groote ' getallen en dat bij eene kleine portefeuille de uit komsten van jaar tot jaar zeer sterk kunnen uiteenloopen. Doch overwegend is dit bezwaar zeker in dit geval niet. Indien men voldoende reserveert, kunnen anders ongewenschte gevolgen van onge lijkmatige uitkomsten worden verholpen. Doch wat m. i. het zwaarste weegt, is dat de aard dezer verzekering de verkieselijkheid van juist een kiemen kring boven allen twijfel stelt. Wie ook maar eenigszins met de praktijk van ziekengelduitkeering bekend is, weet dat op dit gebied aggravatie" en simulatie" de euvelen zijn, waarvan de bekamping vaak buitengewoon zwaar kan zijn en altijd zwaar valt aan tot beslissing geroepene organen of colleges, welker leden niet in geregelde aanraking zijn met de verzekerden en niet door factoren van persoonlijken aard het euvel, zoo vaak het zich voordoet, onderkennen en aanwijzen kunnen. Daarom vraagt deze ver zekering om een liefst kleinen kring. De Minister is, dunkt mij, met zijn eischen van hooge minima op een verkeerd spoor. Bovendien maakt hij ook overigens de oprichting of instand houding van andere dan ambtelijke ziekenkassen weinig aantrekkelijk, terwijl hij toch juist aan deze den voorrang wil geven. Maar ik ga op dit alles niet verder in, noch ook op wat overigens over dit ontwerp zou te zeggen zijn. De vraag blijft of deze nieuwste editie der Ziektewet nu waarlijk ook de laatste zijn zal. In elk geval kan zij door amendeering nog worden verbeterd. Beurs-spiegel Donderdag 29 December 1927 \XTEDEROM ia de activiteitssfeer der valutaspeculanten, die toch reeds binnen betrek kelijk enge grenzen was teruggedrongen, inge krompen door de stabilisatie van de Ifcaliaanscbe Lire. Geheel onverwachts kwam overigens deze munt-greep" niet; in de jongste weken word ia .de internationale financieele kringen de mogelijk heid van zulk een maatregel reeds voorzien, hoewel slecht» weinigen hadden vermoed dat de goud pariteit reeds zoo snel, en zoo plotseling zou worden hersteld. *** In de laatste jaren is de Italiaansohe regeering onophoudelijk doende geweest voorbereidingen te treffen voor het herstel van den gouden standaard, doch tot voor betrekkelijk korten tijd schijnt hefc in de bedoeling te hebben gelegen de goudwaarde niet onaanzienlijk hooger optevoeren dan thans het geval is, alvorens tot waardefixatie overtegaan. In den aanvang van dezen zomer echter, toen de Lire van 9 tot 14 a 15 ets. was opgevoerd, bleek duidelijk dat de Italiaansche handel en nijverheid zeer groote nadeeleu van deze revalorisatiepolitiek ondervond; allerwege klaagde men over de ge volgen der deflatie, en de aandeelenbeurs weer spiegelde de pessimistische verwachtingen aan gaande de industrieel e ontwikkeling. De gang van zaken, zooals men dien tijdens de revalorisatie in Noorwegen, Denemarken, en eenigermate ook in Engeland heeft kunnen waarnemen, herhaalde zich hier, doch in heviger mate. Een der takken van nijverheid, welke het meest onder dien in vloed leed was de landbouw; waar de boerenstand in Italiënog steeds een zeer belangrijke plaatsen der de bevolking inneemt is het te begrijpen, dat de regeering niet langer financieele experimenten kon uitvoeren tot schade van dit bevolkingscontingent. Men besloot dan ook tot een volte-fale in de deviezetipolitiek, en zag voorloopig althans af van verdere opdrijving van de muntwaarde. Om thans na een betrekkelijk langdurigen feitelijk stabielen toestand opnieuw een revalorisatieexperiment te wagen, heeft de regeering blijkbaar niet wenschelijk geoordeeld. Op 22 December j.l. werd de grondwaarde van de Lire vastgesteld op 5,25 dollarcents. De weg tot stabilisatie was sedert kort gebaand-. Reeds geruimen tijd was de intergeallieerde schuld aan Amerika en Engeland geregeld, waarbij tame lijk gunstige voorwaarden konden worden be dongen; vervolgens werd voor enkele maanden het groote struikelblok voor alle landen met zwakke munteenheid, n.l. de zeer omvangrijke vlottende schuld, uit den weg geruimd, door ge dwongen consolidatie in de Littorio-leening. Ten slotte was door de tot dat doel opgerichte nationale deviezencentrale, welke den geheelen wisselhandel in Italiëcontroleerde, een behoorlijk bedrag de viezen aangekocht, welke thans aan de Banca d'Italia ter beschikking worden gesteld, terwijl met buitenlandsche circulatie- en particuliere banken een overeenkomst werd getroffen luidens welke kan worden beschikt over een crediet van $ 125 millioen. Voegt men deze waarborgen toe aan de omvangrijke goudvoorraad der centrale bank, welke een dekking van 57 pCt. tegenover alle verplichtingen dezer instelling vertegenwoor digd, en niet minder dan SI pCt. der bankhiljettencirculatie, dan blijkt wel dat redelijkerwijze van eenig gevaar voor de Lire niet meer kan worden gesproken. Men heeft er de voorkeur aangegeven de inwisselbaarheid in goud te herstellen, en niet zooals bijv in Duitscbland en Belgiëhet zwaarte punt der pariteitshaudhaving bij de deviezenpolitiek te leggen. Met gespannen aandacht wordt nu door belang hebbenden de ontwikkeling in Frankrijk tegemoet gezien. In wijde kring verwacht men stabilisatie van den franc op het huidige peil, waarop reeds nagenoeg een jaar deze munsteetiheid feitelijk is gestabiliseerd, in het a.s. voorjaar. Staan ook peseta's op de nominatie om eerlang in de rij der goudvaluta's te prijken? Vele specu lanten hopen en vertrouwen het, en wel in dier voege dat stabilisatie op de oude goudpariteit zal plaats vinden. De Spaansche regeering ontkent dat zij plannen in die richting koestert. Dat hebben meer regeeringen gedaan ! In de naaste toekomst althans schijnt deze valuta nog wel een dankbaar object voor den valuta-haussier te blijven. C. E.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl