Historisch Archief 1877-1940
. 2640
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 7 JANUARI 1928
Een droomwereld van
nabij
door Dr. J. J. L. DUYVENDAK
T"} E droom van een schooner wereld, die in ons
allen leeft, wisselt staag, niet slechts van vorm
en inhoud, doch ook van richting. Het verleden
wenkt de peinzers, naar de toekomst streven de
daadkrachtigen, buitentijdelijk wordt het ideaal
van de godsdienstigen, en romantici worden ge
trokken door vreemde werelden, die menschelijk
.zijn, maar toch anders dan de onze. Tijden van
?vermoeide cultuur, die de kracht hebben verloren
'tot een opzwaai naar het bovenaardsche, zijn vol
"van die verlangers, die door de ragkanten gor
dijnen van hun verbeelding zitten te turen voor
liet raam dat uitziet op een verre werkelijkheid.
Onze grijze dagen zoeken steeds weer het gouden
licht van het Oosten. Het Oosten", zij het Egypte
?of Indiëof China of Japan, roept bij velen een blik
van zalige verwachting op het gelaat, vage droom
gezichten stijgen op en de critische functie ver
dwijnt in een stemming van geheelen abandon.
Het is de gaafheid, de rust, de natuurlijkheid, die
men in het Oosten" meent te vinden tegenover
de verscheurdheid van onze eigen wereld, waardoor
die vreemde transformatie geschiedt. Men
ver?zinkt in een begriplooze bewondering;
Toetanchamon's en Boeddha's en Lao-tze's en Mikado's en
Wajangpoppen: in een mystieke stilte zonder
nuances zet men ze allen bijeen en droomt zijn
droom, die mat van kleur blijft, en eentonig en
vlak, omdat licht en schaduw ontbreekt der
werkelijkheid.
China is bij ons reeds lang n van die droom
werelden. Een land van wuivende gewaden,
geruisch van zijde, stil-bewegende kunstzinnige
menschen, die hun diepe gedachten in wonderbare
penseelstreken op dichterlijke wijze uitdrukken;
een land van thee, bloemen en porcelein, sierlijke
paviljoenen en mysterieuze tempels, waar
goudgelakte Boeddhabeelden tronen, hun ondoor
grondelijke wijsheid aanduidend in de diepzinnige
houding hunner handen....
,,Het vermolmde Boeddhabeeld" 1), zoo luidt
de suggestieve titel van het boek, dat het onder
werp vormt van deze bespreking. Vol hoop op het
vinden van zulk een droomwereld, komt hier een
peinzend, dichterlijk man iu aanraking met de
werkelijkheid van het Chineesche leven en de
titel verraadt reeds de teleurstelling. De omstandig
heden van dit verblijf in China zijn ongewoon.
Een kleine expeditie van ingenieurs en technies
personeel, door winstbeluste vaderlanders uitge
zonden, om voor het Chinese goevernement een
voordelige» spoorweg, een veelbelovende haven
te ontwerpen, ik als jong dokter daaraan toege
voegd. ... men sterft niet gaarne", zoo heet het
ter verklaring. Men brengt geruimen tijd door op
een klein eilandje aan de Chineesche kust, waar het
ingenieurswerk zal worden verricht. Hoofdzakelijk
van dat verblijf vertelt dit boek, dat een inleiding
vormt op een werk van drie deelen.
Als zoodanig heeft het een dubbel karakter. De
schrijver betreedt China in groote psychische
spanning. Hij zoekt een wereld van hevige sen
saties, een rijk van stilte, een ruim toegemeten tijd,
om. met heel de aandrift van mijn hartstochtelijk
willen me geheel te geven aan het groote en mooie
waaraan het ondoorgrondelijk noodlot mijn diepste
wezen geketend heeft: de literatuur". Pel reageert
hij op de nieuwe indrukken, begeerig laat hij alles
op zich inwerken. Maar bitter is zijn teleurstelling,
als hij gewaar wordt, dat hij zelfs op zijn eiland
niet in een volstrekt nieuwe wereld kan leven. Hij
kan Holland en de Hollanders niet geheel ont
vluchten, Hollandsch is voor hem identiek met
klein en benepen, en fel schiet soms zijn stem uit
in schimp, die den lezer aanvankelijk vreemd
aandoet. Eerst naarmate het boek voortschrijdt
wordt hem duidelijk, dat de schrijver worstelt
om zich vrij temaken van een verleden dat hem
pijn doet. En de zwijgende biecht van een eenzamen
oudejaarsavond brengt in ontroerende aanraking
met een achtergrond die veel- doet begrijpen.
Dit alles is afrekening met de wereld die hij
verliet. Maar daar doorheen loopt de weergave
van het vele nieuwe, door scherpe en
niet-ouoritische oogen waargenomen, en met talent op
De waarzegster
Teekening voor de Groene Amsterdammer" door L. J. Jordaan
EN TUSSCHEN DK VOLKEREN ZAL EEN ONGEKENDE GEEST VAN
WEDERZIJÜSC1I BEGRIJPEN ONTSTAAN (Mussolini in de Sunday Chronicle)
onderhoudende wijze gereproduceerd. Avonturen
te land en te water, waarnemingen op zijn met
gezellen, met wie hij op het eilandje is
saanageworpen" de uitdrukking teekent de situatie
voortreffelijk on eerste indrukken van liet
Chineesche land. Ontluistering", heet reeds het
eerste hoofdstuk, als de schrijver in Sjanghai voet
aan wal heeft gezet en een geheel onverwachte
werkelijkheid hem tegemoet treedt. Al heel spoedig
wordt hij gewaar, dat de droom geen stand houdt,
en met karakteristieke eerlijkheid tracht hij op een
nieuwe, zelfstandige basis tot een zuiverder waar
deering te komen van het Chineesche leven.
Dit heeft hij goed gezien en hier ligt voor mij
de waarde van het boek. De schrijver laat zijn
droomerijen los, en raak gaat hij aan het vertellen
van de zelf beleefde aanraking daarmede. Zóó is
's schrijvers trant: l
Mij tegemoet komt een Chinese vrouw. Wagge- '
lend strompelt ze, leunend op een bochtige, dunne
stok, gebogen onder een last halfverdroogd gras.
Een. ingevallen, rimpelig-verweerd, vaalbruin, ge
laat, verwoest door ontbering, getob en
onmeedogenden zonnebrand, onder wat piekerig, naar
achter weggestreken, glanzig-glad haar, eindigend
in een verzakt toetje. Daaronder de slappe plooiing
van het doorgroefde en groezelige nekvel, en door
het havelooze, overal gescheurde bleekblauwige
kleed komt de ribbige magerte van het lijf en
flabbelt een verlepte platte borst als een dood
verdord ding. De wijde, flarderige broek laat de
ziekelijke dunte der stumperige, kuitlooze beenen
zien, die tot vormeloze stokjes zijn geslonken, even
boven den enkel wrak ingeknakt naar voor, en do
onogelike, schuit-vormige met stinkend-vieze lap
pen omwonden voetklompen, voorwaarts
opbuigend, zodat ze gaat op de wiebelig-omwrikkende
hakken, onzeker en ongelukkig"....
Ook de humor ontbreekt niet. Kostelijk is de
beschrijving van den ouden literaat, met wien de
schrijver Chineesch studeert. Hij is een toonbeeld
N. V.: J. S. MEUWSEN, Hofl. A'dam-R'dam-den Haag
DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND
van je-langs-de-neus-weg-verneukende beleefdheid,
vol strijkages en buigingen en vleierigo stemhaaltjes,
en toch is hij een door-goeie ouwe man, een keurige
Chinees, een sympathieke sukkel,
zachtaardiglikweggeleefd in zijn taalverrukkingen, stillekes voor
zich heen, alleen zijn zijn lange nagels wel eens wat
onsmakelik vuil, en is zijn linnen onder de
prachtiggebloemd grijs-groen-zijden japon vettig
vergoord en ruikt zijn ouwe asempje wel eens wat
onsmakelik naar Chinese knoflook, maar het moet
van hem gezegd: niet met de intensiteit van een
koelie, die stinken kan als een carbid-lantaren,
maar zo flauwtjes, ijltjes, onzekertjes, even
aarzelend-bescheiden als hij zelf is". Zoo zijn er meer
uitstekende typeeringen.
Theoretiseert u niet een beetje al te graag",
vraagt de vrouw van den hoofdingenieur den
schrijver-dokter eenigszins spottend, en er zijn
inderdaad enkele passages, waar de lezer die vraag,
zij het dan zonder spot, voelt opkomen, van die
al te vlot neergeschreven, soms wat onbeheerschte,
algemeene beweringen, die hun motiveering nog
onvoldoende vinden in do beperkte ervaring door
den schrijver op zijn eiland opgedaan. Doch waar
hij zich bepaalt tot de werkelijkheid, die hij ziet,
is hij op zijn best. Zeer hoop ik, dat de komende
deelen vooral daarvan nog veel zullen geven: zijn
waarnemingen in hot binnenland van China
kunnen belangrijk zijn en de auteur heeft reeds
bewezen, dat hij boeiend en zuiver weet te be
schrijven.
Zal er dan van den droom iets overblijven? In
dit boek zijn het de bergen, die den schrijver iets
te zeggen hebben. Heeft het vermolmde
Boeddhabeeld zelf toch nog een. boodschap?
1) Johan W. Schotman, liet vermolmde
Ftoeddhabeeld, Amsterdam, P. N. v. Kampen, 1927.