De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1928 21 januari pagina 5

21 januari 1928 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 2642 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 21 JANUARI 1928 Het Oera-Lmda-boek1) door Dr. H. BRUGMANS 1~\ E fabrikant van het Oera-Linda-Boek heeft eer van zijn, werk gehad. Het is nu zestig jaar geleden, dat de ff meuse oud-Fiiesche kroniek voor het eerst van zich deed spreken en nog steeds brengt zij de gemoederen in beweging. Friezen en niet-Friezen, geleerden en ongeleerden hebben zich met het eigenaardige en ook wel aantrekkelijke boek bezig gehouden. Soim heeft men in feilen kfmp om de echtheid van het boek getwist. De boste tradities van wetenschappelijk onderzoek kwamen er aan te pas, even goed als de teerste gevoelens van gewestelijke volksliefde en van genegenheid voor 's lands historie. Het familieboek der Over de Lindens wekte even goed warme liefde op als feilen hoon, sterke sympathie naast scherpen spot. De man, die zich naast de onmiddellijk bij de zaak betrokkenen, de miker en de uitgever, dr. Ottejxij, het meest met het Oera-Linda-Boek 'heeft bezig gehouden, is geweest dr..J. Beckering Vinckers, de latere Groningsche hoogleeraar. In een tweetal brochures meende hij vooreerst de onechtheid van het befaamde boek te kunnen aantoonen uit de wartaal, waarin het is geschreven, vervolgens ook den schrijver te kunnen aanwijzen in den man, die er het eerst mede was voor den dag gekomen, Cornelis over de Linden, meester knecht aan de marinewerf in Den Helder. Van deze slagen heeft het boek zich nauwelijks weer kunnen herstellen. Vrij algemeen werd sedert 1877 in wetenschappelijke kringen en ook in breede kringen in Friesland de valschheid van het boek aangenomen. Minder algemeen was de instemming met het betoog van Beckering Vinckers aangaande den auteur. Voor Over de Linden sprak het feit, dat hij met het beroemde boek was voor deu dag ge komen, dat het een familieboek der Over de Lindens -was, waarin de oudste geschiedenis van Friesland was verwerkt, eindelijk, dat deze meester knecht voor zijn doen een ontwikkeld man was geweest. Tegen hem kon evenwel al dadelijk worden aangevoerd, dat hij toch noch de kennis, noch het talent bezat om zulk een letterkundig lang niet onbeduidend verhaal te schrijven; bovendien viel bij htm nauwelijks een enkel motief voor zulk een falsificatie aan te wijzen. Er werden dan ook al spoedig andere ntmm genotmd, vooral die van den bekenden taalgeleerde dr. Eelco Verwijs, die tot 1868 archivaris van Friesland was geweest en dus althans veel nauwere relaties met Friesland had dan de meesterknecht aan Den Helder; Verwijs was bovendien een man van groot talent, uit gebreide kennis, fijnen smaak en ook van schalk schen humor, alle eigenschappen, die de maker van het Oera-Linda-Boek stellig moet hebben bezeten. Intusschen heeft Verwijs zijn schuld in dezen altijd ontkend; als hij het geheim bezat, is hij er in 1880 mede ten grave gedaald. Verwijs was een snaak en zijn ontkenning heeft men lang niet altijd au sérieux genomen. Zoo Johan Winkler niet, in wiens litterair testament,da,t in 1910 kon worden geopend, Verwijs en met hem Fran.^ois Haverschmidt als de daders van de vervalsc-hing werden aangewezen. Ook in dit testament werd evenwel weinig geargumenteerd; ook de bijge voegde stukken in het geheimzinnige kistje brach ten de zaak niet veel verder. Veel verder is nu de zaak gekomen door het boek van dr. de Jong, die argumenten te over meent te hebben om Verwijs voor den schrijver van het fameuse boek te houden. Wie een boek uitgeeft met den titel: het geheim van wat men maar wil, den ouden woekeraar, of het kasteel van Monte-Rosa , zoo iemand zal ons meteen de oplossing van dat geheim geven. Zoo ook dr. de Jong niet zijn geheim van het OeraLinda-Boek. Inderdaad ontsluiert hij het geheim; niemand anders dan Eelco Verwijs zal de schrijver zijn geweest. 1) M. de Jont; Hzti. Het (/ehe'nn rttn kei OeraLinda-Boek. Bolsward, A. J. Osini/a, 1027, 80. Het betoog van dr. de Jong getuigt van groote en uitge breide kennis van de stof en van zeldzame en soms fijne scherp zinnigheid in het behandelen van de onderdeden en bijzon derheden. Hij gaat daarbij uit van een geheel andere opvatting van het Oera-Linda-Boek dan b. v. Beckering Vinckers. Volgens hem had de vervalscher een be paald doel, dat veel mimer was dan een toch wat schamele familietrots. Hij wilde het chau vinistische en daardooronwetenschappelijke karakter van de Friesche geschiedkundigen en onderzoekers aan de kaak stel len door een historisch-litterair ?product te scheppen, waarin al hun fouten op de spits werden gedreven en daardoor ridicuul zouden worden. Liep men er in. Friesland in, dan was meteen de wetenschappelijke onbevoegd heid der Hetttma's, Fockema's, Ottema's, Dirksen, Eekhoffs en zooveel anderen ten volle be wezen. Het Oera-Linda-Boek had dus een bepaalde strekking; wie die strekking niet gevoelt, speurt ook de ironie niet, waar van inhoud en vorm over vloeien. Die ironie ontging geheel aan den geleerden, maar bijzonder drogen Beckering Vinckers, die als kundig taai geleerde wel bewijzen kon, dat het boek niet in het oud-Friesch was geschreven, maar die niet begreep, dat dat alles niet uit onkunde, maar opzettelijk zoo was gedaan om. de geleerde Frie zen met hun dweepende onkunde van het oud-Friesch erin te laten loopen. Heeft men die tendentie een maal doorgrond, dan kan er geen sprake meer zijn van een auteur als Over de Linden, die geen de minste reden had de deftige Friesche geleerden voor den mal te houden, wien daarenboven alle kennis en kunst daartoe ontbrak. En. dan ziet men ook onmiddellijk, dat de maker moet zijn een man, die zoowel de Friesche taal als de Friesche geschiedenis kende, een man bovendien, die litterairen smaak had, een man ten slotte, bij wien geestigheid eeix sprekende karaktertrek was en bij wien humor en ironie tot een levensbe schouwing en een levensbeginsel waren geworden. Zulke mannen waren er in dien tijd niet zoo heel veel; dat de naam van Eelco Verwijs van zelf naar de lippen welt, spreekt dan van zelf. Het kan ook nauwelijks anders. Als Verwijs niet de maker van zulk een merkwaardig boek is geweest, zou men haast niet weten, wie het dan wel kan zijn geweest. Men is hier geneigd tot een bewijs uit het onge rijmde. Met groote scherpzinnigheid wordt dat alles door dr. de Jong uiteengezet. Men is waarlijk na lezing van zijn boek geneigd hem gelijk te geven en met hem te concludeeren: Eelco Verwijs en geen ander. ? Toch zijn er nog bezwaren en zelfs bezwaren van zware beteekenis. Vooreerst, in iedere rechtzaak een zeer moeilijke omstandigheid: de bekentenis van den beklaagde ontbreekt. Nimmer heeft Ver wijs met zooveel woorden willen erkennen, dat hij het Oera-Liiula-Boek had geschreven; daar staat wel tegenover, dat zijn ontkentenis in den ironischen vorm, die Verwijs lief was, ook niet veel betcekent, maar het betoog van dr. de Jong loont hier toch wel een zwakke plek. Vervolgens: hoe kan Verwijs op het denkbeeld zijn gekomen een oud-Fricsche kroniek te stellen in den vorm van de familiegeschiedenis van een man, dien hij stellig niet dan oppervlakkig kende? Dan: hoe is het mogelijk, dat Verwijs, zooals dr. de Jong aanneme lijk tracht te maken, de schrifturen van. Cornelis Over de landen niet alleen heeft gelezen, maar ook voor het Oera-Linda-Boek heeft gebruikt? Ten slotte: hoe kan Verwijs zijn valsehe kroniek in. handen van Over de Linden hebben gespeeld 'f deze blijft toch de man, die ermede voor den dag is ge komen en het geschrift als een overoud familiestuk hoeft doen aanmerken. Dr. de Jong meent, dat Verwijs het document aan zijn vriend J laverschmidt, De ChristeL'Hist. partij en het Coalitie-herstel Teekening voor de Groene Amsterdammer" door L. J. Jordaan PROF. DE SAVORNIN LOHMAN: BROEDER NOLENS, KOM AAN MIJN HART, DAAR DOET GE HET MINSTE KWAAD." destijds predikant in Den Helder, zou hebben ge zonden ; deze zou het weer hebben ter hand gesteld aan den onderwijzer Sipkens; deze zou het dan op zijn beurt weer hebben in handen gespeeld van den goedgeloovigen Over de Linden: als plaats van herkomst werd Toxel opgegeven; de oorsprong van het handschrift moest strikt geheim blijven. Koo kan het inderdaad wel zijn gegaan. Maar toch blijft het eigenlijk bewijs ontbreken. Dat is in het algemeen wel de eigenaardige eigenschap van het boek van dr. de Jong: het kan wel zoo zijn, maar het dringende bewijs ontbreekt. Stond het vast, dat Verwijs de maker was van het Oera-Linda-Boek, dan zou men met het scherpzinnig betoog van dr. de Jong ten volle en onvoorwaardelijk kunnen mee gaan. Maar dan was eigenlijk dat betoog niet noodig en dan zouden wij iets heel aardigs en iets zeer belangwekkends hebben gemist. Misschien komen wij ook nooit verder dan een hooge mate van waarschijnlijkheid in deze subtiele materie. Dit kan men ten slotte aan dr. de Jong toegeven, dat Verwijs alle eigenschappen bezat om zulk een knap maakwerk tot stand te brengen. Ook dit kan men zeggen, dat Over de Linden het zoo niet heeft gekund. En ten slotte moet men ook wel constateeren, dat men naast Verwijs eigenlijk geen ander zou weten te noemen. Daar zit zeker wel een zeer sterk element in liet merkwaardige en ook zeer leesbare betoog van dr. de Jong. DIT Greatest Artists MERK Finest Record ing IS EEN WAARBORG VOOR ONOVERTROFFEN REPRODUCTIE EN ONGEËVENAARDE AFWERKING. N.V. DUTCH GRAMOPHONE COMPANY. AMSTERD. VEERKADE 22A DEN HAA9 Int. Muziek tentoonstelling Genève 1927 Hoo£ste onderscheiding.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl