Historisch Archief 1877-1940
4 2645
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 11 FEBRUARI 1928
15
Op den Economischen Uitkijk
Nederlandsche
door Jhr. Mr. H. SMISSAERT
\J ET is 25 en meer jaren geleden, dat ik,
als overtuigd tegenstander van
Staats-exploitatie van onze spoorwegen, in woord en geschrift
daartegen propaganda maakte.
Het vraagstuk dagteekende reeds van het jaar
1881 (toen de enquête-commissie, belast met een
uitspraak over de beste exploitatie-wijze, werd
Ingesteld); het bleef aan de orde ook onder de
werking der spoorwegovereenkomsten van 1890
twaarbij men tot concentratie en concurrentie"
"kwam), totdat het van den politieken horizont
verdween nadat eene motie tot invoering van S.E.
?door de Tweede Kamer in 1908 met 46 tegen 39
stemmen was verworpen (een uitspraak, waarbij
?de woordspeling ,,Nolens"-volens opgeld deed).
Zoo handhaafde zich de toestand, totdat in 1917
?de fuaie der beide maatschappijen de concen
tratie" volledig maakte en de concurrentie ophief.
Wat de wetgeving betreft, de oudste regeling
van 1859 werd door de wet van 9 April 1875 ver
vangen; deze laatste geldt in hoofdzaak nog; zij is
de bron van vele Koninklijke Besluiten, waarbij
velerlei reglementen (o.a. voor den dienst" en
,,voor het vervoer") werden vastgesteld. Op een
K.B. van Mei 1911 berust de Raad van Toezicht
op de Spoorwegdiensten, d.i. op de naleving van de
?wetten, besluiten, dienstreglementen, tarieven en
op den dienst" zelf.
Maar deze geschiedenis werd doorkruist door
den oorlog: in 1914 werden in het belang der
defensie de spoorwegen, voor 's Rijks dienst t
gevorderd", d.w.z. de Minister van Oorlog
beheerschte het bedrijf. Volgens de daaromtrent gemaakte
regeling waarborgde de Staat tijdens de vordering
4 pot. dividend op de aandeelen. In 1916 leverde
het bedrijf nog 5 pCt. op; daarna wordt door
buitensporige kolen-prijzen en loonsverhoogingen
de exploitatie zoo onevenredig duur, dat de divi
dend-garantie den Staat veel geld kost. En aan het
?eind van het tijdperk der vordering (1920) was voor
?aandeelhouders bij het wegvallen der garantie het
perspectief somber; over '20 werd geen dividend
uitgekeerd. Zouden aandeelhouders dan niet doen,
"wat zij volgens de overeenkomsten van '90 doen
konden: den Staat tot naasting nopen? Hun viel
dan allicht meer dan 100 pCt. per aandeel in den
schoot, een begeerlijke koers voor een voorshands
iliet rendeerend fonds \
Maar de Regeering verlangde niet naar over
neming van dit bedrijf; zij wenschte bestendiging
van de exploitatie door de Nederlandsche Spoor
wegen" (bedrijfsorganisatie der beide in stand ge
bleven maatschappijen). En op dien voet kwam
?zij tot de Wet van Juli 1921, welke na kort debat
door beide takken der Volksvertegenwoordiging
«ensttmmig werd aanvaard (zóó ver was men van
het oude desideratum: staats-exploitatie, af 1).
Ingevolge deze wet nam de Staat voor 27| en
22 millioen deel in de bedrijven onderscheidenlijk
der H.IJ.S.M. en der S.S. (welker eigen" kapitalen
?waren 12£ en 18 millioen), zoodat wij, belasting
betalende Nederlanders, voor bijna 50 millioen
gulden, bij de bedrijfsuitkqmsten der Nederlandsche
spoorwegen geïnteresseerd zijn. De oude aandeel
houders zagen af van hun bevoegdheid, onder
?Zekere omstandigheden naasting te verlangen;
daarentegen kan de Staat daartoe elk oogenblik
overgaan. De Régeering benoemt de meerderheid
der Commissarissen (6 van de 11); de directie
onitreeht" haar mandaat aan de aandeelhouders
vergadering.
Ziedaar dan de lijn, waarlangs zich sedert 1890
deze geschiedenis heeft ontwikkeld: eerst concen
tratie, d.w.z. bedrijfsuitoefening door twee maat
schappijen in onderlinge concurrentie; van 1917 af
fusie: exploitatie in n hand. Van oudsher ver
BRANDBLUSSCHER
.HOLLANDIA'
SPANJAARD&C2
FABRIEK ESPANA
UTRECHT
strekkend en werkdadig toezicht van overheidswege.
Sinds 1921: de Staat mede-belanghebbende in het
bedrijf, houder van de meerderheid der aandeelen,
dus invloedrijkste macht in de organisatie, tevens
als overheid geroepen tot behartiging van het
algemeen belang, tot vaststelling van allerlei voor
schriften, tot toezicht op de naleving daarvan. Deze
ontwikkelingslijn kan ook aldus worden geschetst:
onder voorbehoud van staats-toezicht eerst exploi
tatie door twee particuliere ondernemingen, daarna
door n concern, welk laatste door toetreding
van den Staat eene gemengde onderneming met
overwegenden Staats-invloed is geworden.
Deze figuur: de gemengde onderneming, is de
thans meer en meer geldende oplossing van de
vraag: particuliere of staats-exploitatie voor
bevrediging van algemeene behoeften, gelijk
personen- en goederenvervoer er een is. En zij
schijnt eene gelukkige oplossing, omdat zij tegen
strijdige belangen verzoent, de nadeelen van beide
uiterste stelsels vermijdt.
Dus kunnen wij, wier behoeften als reizigers of
handelaren door den spoorwegdienst bevrediging
vragen, met deze constructie tevreden zijn. Maar
tevredenheid ligt niet in den aard van hem, die van
publieke diensten gebruik maakt. De exploitant
van zulke diensten heeft dagelijks met publiek van
allerlei gading te doen; hij timmert aan den weg;
elke fout wordt opgemerkt; de klachten zijn vele.
Doch juist daarom ook is de gemengde onder
neming de aangewezen bedrijfsvorm. Bij een staats
bedrijf als de P.T.T. komt de klager terecht bij....
den exploitant l Bij de spoorwegen kan hij zich tot
de Regeering en tot den Raad van Toezicht wenden.
Het is wellicht niet overbodig, hieraan te her
inneren. In het November-No. (1927) van het
Tijdschrift der Ned. Maatschappij voor Nijverheid
en Handel b.v. opperde Ir. C. Wolterbeek ver
schillende bedenkingen ten aanzien der tarieven
voor vervoer van goederen over onze spoorwegen.
Deze (door den Minister goed te keuren) tarieven
moeten openbaar gemaakt worden; zij moeten
voor alle bevrachters (onder gelijke omstandig
heden) gelijk zijn; uitzonderingstarieven (voor
groote massa's of bij abonnement) zijn toegelaten,
doch moeten den Minister worden meegedeeld en
openlijk aangekondigd. Hetgeen dan ook geschiedt,
echter zonder vermelding van de toegestane reducties,
welke niettemin IK m, die daarnaar vraagt, opge
geven worden. Dit alles schijnt wel in orde. Maar
Ir. W. oordeelt daarover'anders. Wie de (eenige
honderden) uitzonderingstarieven niet kent door
ze geregeld te volgen en wie niet precies vraagt wat
hij weten wil, komt nooit recht op de hoogte. Ook
vindt hij, dat de uitzonderingen te talrijk zijn;
men verlage liever de algemeene wagonladings
tarieven door algemeen geldige reducties voor
groote verzendingen.
Wat hiervan te zeggen? Wie bij kennis van de
materie belang heeft, moet zorgen, dat die kennis
hem eigen zij. En is het niet te veel gevergd, van
eene administratie antwoord te verlangen op eene
vraag, die niet werd gesteld? Uitzonderingstarieven
te verminderen door het algemeen peil lager te
stellen, is dit niet een punt, waarbij men dadelijk
vraagt: tot hoever? en tot welken prijs? en welke
baten vallen daarbij weg?
Waar overigens Ir. W. ongelijkheden ziet, zijn
daar de gevallen en cmstandigheden gelijk? Een
fabriek in Almelo, aan het water gelegen, krijgt,
mits zij alle vervoer aan den spoorweg gunt, meer
reductie dan eene te Enschede, zoo merkt hij op.
Maar zou niet elke ccmmarcieel aangelegde onder
nemer aldus handelen, waar concurrentie (in casu
met den waterweg) al of niet in het spel is? De
Spoorwegen, zoo luidt een andere grief,
bevoordeelon hun eigen overlaadplaats te De Steeg boven
die te Zutphen, welke op hoop van zegen door
anderen werd aangelegd. Is dit onbillijk?" Ook
hier is de waterweg-concurrentie een factor. Maar
mogen en moeten de Spoorwegen in hun eigen
belang met dien factor niet rekening houden? 1)
Terecht merkt Ir. W. op, dat in een land als het
onze vervoer over water steeds belangrijk zal
blijven. En dus voeg ik eraan toe een belang
rijke handicap" blijven voor onze spoorwegen.
Doch is deze natuurlijke mededinging niet een
Beurs-spiegel
Donderdag, 9 Februari
"p EN oogenblik scheen het alsof de markt
voor binnenlandsche obligatiën, die in de
laatste weken zoo rijkelijk werd bedeeld met
nieuwe uitgiften, een punt van verzadiging bereikte;
het resultaat van enkele der jongste emissies is niet
bijzonder meegevallen ? hoewel toch eenige malen
overteekend en de koersen van een paar
juistgelanceerde leeningen vertoonden neiging tot
inzinken. Doch deze verflauwing bleek voorbijgaand
te zijn, en de stemming voor binnenlandsche
goudgerande obligatiën werd weden m vaster. Wel
zijn enkele groote emissies elkander opgevolgd, als
die van Amsterdam en Rotterdam, terwijl ook ver
schillende kleinere leeningen een belangrijk bedrag
absorbeerden, doch men vergete niet dat een deel
der nieuwe uitgiften conversieleeningen betroffen,
die geen nieuwe middelen tot zich trokken, terwijl
tenslotte het uit de Staatsleening 1923 A vrijge
komen bedrag niet zoo gauw uitgeput is, en hiervan
waarschijnlijk nog wel eenigen tijd de invloed op de
obligatiemarkt zai zijn waar te nemen. Wel wordt
thans niet het geheele afgeloste bedrag van nage
noeg ? 100 millioen voor herbeleening bestemd,
want een deel dier leening bevond zich in handen
van Rijksinstellingen, die de afgeloste middelen
bewaren om de storting te verrichten op de leening
die per l April a.s. door haar van de regeering wordt
overgenomen, ter conversie van de 6 pCt. leening
1923 B. Ook voor de meeste buitenlandsche
beleggingswaardön was de stemming niet ongunstig.
Fransche obligatiën zijn sedert eenigen tijd zeer
aanzienlijk gestegen, en de tendenz blijft gunstig.
Sedert in do laatste maanden van het vorige jaar
Duitsche obligatiën eenigszins bij het beleggend
publiek in discrediet raakten, zijn de koersverliezen
voor het grootste deel reeds weder ingehaald.
Voor twee weken schreef ik te dezer plaatse dat
de naaste toekomst moest leeren of de verhooging
van het disconto door de Federal Reserve Bank te
Chicago moest worden beschouwd als een inaugura
tie van een politiek van onafhankelijkheid der
individueele reservebanken van de Federal Reserve
Board, dan wel als een eerste beslissing in de rij
van de discontoverhoogingen van het federale
reservestelsel. Sindsdien zijn verschillende andere
discontoverhoogingen afgekondigd, waaronder die
van de New-Yorksche reserve bank; uit dit laatste
zou meii geneigd zijn af te leiden dat van een breken
der solidaritieilspolitiek, waaromtrent in. de zomer
van. 1927 misnoegen in den boezen van de Reserve
Board ontstond, nog geen sprake is. Werden de
reiiteverhoogingen der reservebaiiken meereiideels
gemotiveerd door te wijzen naar de plaatselijke
disconto- en voorschot markt, te New-Vork werd
als voornaamste argument aangevoerd de wensch
om de speculatie aan de fondsenbeurs, die den
laatsten tijd, gemeten naar de brokersloans, een
zeer grooten omvang had aangenomen, binnen enger
grenzen, te houden, Veel heeft deze maatregel
niet uitgewerkt, want de stemming op de beurs
heeft er nauwelijks onder geleden. Integendeel,
kort na de discontowijziging was een uitgesproken
vaste tendenz waar te nemen. C. K.
voordeel voor de bevrachters? Ir. W. zou meer
samenwerking, minder strijd verlangen tusschen
,spoor" en water". Doch zouden niet de be
vrachters het loodje daarbij leggen?
Men gunne onzen spoorwegen hun
vervoerspolitiek", welke door bedrijfsbelangen wordt
beheerscht, maar niet gevoerd kan worden zonder
openbaarheid.
Wij als staatsburgers hebben belang bij eeno
gezonde bedrij f spolitiek der Nederlandsche Spoor
wegen. En voor onze belangen als passagiers of
bevrachters waakt de overheid.
1) Ongegrond lijkt mij ook de grief van Ir. W,,
dat een vervoerder wegens een zeer groote gegaran
deerde ve,rvocrshoevcelheid eene reductie tcordt gegeven
zóó belangrijk, dat geen enkele andere vervoerder meer
tegen hem op kan. Terecht wees Ir. W. 'in zijn artikel
over de vermindering van de ..zclj kosten", liet is toch
duidelijk, dat de zekerheid, op vaste tijdstippen groote
qnanta aangeboden te krijgen voor verroer in-éns-door
van A. naar B., vaak in gesloten, treinen, niet te
vergelijken is met aanbod van een (geheele of gedeel
telijke) teageiiloding, waarbij losse wagens in- en,
uitgerangeerd moeten worden. Een factor, die ook bij
steenkolenvcrvocr van groot geicieht is.