Historisch Archief 1877-1940
N*. 2645
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 11 FEBRUARI 1928
19
FEUILLETON
DE RAT"
door ANT. THIRK
99
TLJ ET was nu al volle zes maand
dat het huis leeg stond, met niets
anders achter zijn ramen dan een
bordje: Huis te huren, terstond, te
bevragen bij Mr. Coremans, Lei,
no. 21.
't Dukske Coremans van wien het
hui« was had de huur geleidelijk van
600 fr. op 500 fr. en nu laatst zelfs op
480 fr. gebracht, maar geen mensch
kwaw er op af.
,,'k Verstaan er nikske ni-meer
van J" zuchtte 't Dukske wanhopig en
bij mocht bij niemand komen of hij
begon een litanie over zijn onbegeerd
huis en nochtans zoo schoon en deftig
midden in de stad, in de
Arragonstraat gelegen, met beneden twee
ineenloopende plaatsen, een verandah,
e«n keuken, een achterkeuken en een
diepen hof, en boven zes ruime slaap
kamers en een zolder groot als een
eiland.
Slechten tijd voor proprietarissenl"
kloeg Dukske tot slot. Zie, nog n
maand zal ik patientje hebben. En
dan verkoop ik het. 't Maakt mij ziek.
Maar lager breng ik het niet. 'k Kan
het toch niet voor niet geven l"
En alleman vond dat hij gelijk had,
overschot van gelijk zelf. Doch
gelukkiglijk t juist in die maand kwam
er iemand op af.
Op een avond zagen de geburen
Dukske, met een brandende
petrollamp boven zijn kop, het huis laten
bezichtigen aan een vreemden heer en
's anderendaags was het bordje weg
en prijkte er op de zwart-gelakte voor
deur een groote, koperen naamplaat
waarop met groote, krullende letters
sierlijk in 't rood gecalligrafeerd stond:
Jérome Vertongen, tabacs et sigares.
Wie is dat?" vroegen de menschen
nieuwsgierig aan Dukske. Komt er
bier nu een tabakswinkel?"
Bijlange ni I" lachte hij. 't Is en
gros. Iemand uit Diest, van groot volk
nogal, niets dan generaals en juges,
maar een beetje verarmd, ziet ge l"
Daar prijkte nu die plaat op hefc
leege huis, doch van een Jérome
Vertongen of zooiets was er verders niets
te zien.
De menschen maakten gauw ple
zante zinspelingen op zoo iets
ongewoons en de straatjong gingen er aan
de bel hangen en riepen door de
brievenbus om een pakske
peerdesnuif, om een kistje sigaren van
kaarske-schiet en andere zotte dingen.
Vier weken duurde dat zoo, en
Dukske Coremans begon zich weer
danig ongerust te maken, als er dan
eindelijk een verhuis-wagen uit Diest
de smalle Arragonstraat kwam
ingedokkerd en vóór het leege huis stilhield.
i mm i nu»
TUR
Le beau monde se fait attendre l"
zegden de geburen. Maar, och God l
wat stonden ze te kijken als de deuren
van den wagen openpiepten en de
blauw-gekielde knechten aan 't uit
pakken gingen. Zoo'n ouwerwetsch,
versleten rommeltje had nog niemand
gezien, 't was nog te slecht om in den
Scheeven Peeters zijn uitdragers
winkeltje op 't Schippershuis te staan!
Begijnen-bedden met hemels waren
het, maar zoo geborsten en verveloos
alsof ze uit een watersnood kwamen,
kreupele, ontvoegde stoelen met ros-'
geworden paardeharen kussens die
vol bobbels stonden en waaruit het
haar kliste, ronde spiegels met bersten
erin en met meer plaaster dan ver
guldsel aan de lijsten, tapijten
verlodderd en gelapt lijk op een foor,
rekken met sabels, dolken en Napo
leon-pistolen, bruine, vuile portretten
in ontverfde, vermemelde lijsten, tot
zelfs een geel-gelakt clavecimbelke
dat eenen van zijn drie pooten was
kwijtgeraakt en dat tjingelde en
kreunde bij 't binnendragen als hing
zijn binnen-werk heelemaal los uiteen.
Als dees al zoo erg was, wat moest
het dan geweest zijn met hunnen
pottenkaree in de manden en de
kisten !
't Verwonderde niemand dat de
familie Jérome Vertongen ook al
navenant was. De vader, de moeder,
de twee kinderen en de oude groot
tante die er in woonde, ze waren alle
maal even antiek. Zoo'n models had
den de menschen hier nog nooit ge
zien en ze keken ernaar als naar ver
schijningen uit den anderen wereld.
De madam liep 's Zondags zoowel
's werkendaags in een jagers-groen,
zwart-gezoomd kazzevekske met uit
staande panden en brandebourgs er
op, lijk in den crinolientijd, en heuren
flodderrok die van voren een paar
groote, omhooggekrolde knopbotienen
liet zien, sleepte van achter met een
tap over den grond, 't Waren blijkbaar
allemaal familiestukken, precies lijk
heur hoedeke dat wel twintig modes
ten achter was. Heur bleek, vierkant
gezicht keek strak-gespannen precies
alsof ze gestadig veel kwaadheid be
dwingen moest en heur grijzend haar
plakte plat tegen den kop en was
saamgetrokken in een onmogelijk
dotske niet grooter dan een okkernoot.
Altijd bodderde ze voorover gebogen
met hangende armen lijk iemand doet
die dreigt neer te stuiken.
De twee kinderen, bleeke, preten
tieuze baviaan-gezichten met stijf-wit
haar en groote monden, keken al even
weinig de menschen aan. Ze liepen
recht en stijf lijk opgewonden
mekanieken en zeien bijna geen woord
tegeneen. En als ze 't deden dan was
het om ruzie te maken, waarbij de
jongen in perfecte bokshouding, al
dansend op zijn teenen, zijn betetterde
zuster met kop en vuisten bewerkte,
langzaam en geraffineerd om er
verpaft van te staan.
De groot-tante zag men niet veel.
En dat was maar gelukkig ook, want
het was iets om een schrik van te
pakken, 't Was maar een enkelen
keer, als het eens buitengewoon goed
weer was, dat ze de deur uitkwam om
gebogen over heur stokske, langs den
Mosdij k tot aan het Spui te wandelen.
Heur zak-kakig gezicht zag grauw
van de rimpels en stond altijd even
malcontent en nijdig, en met heur
kwaje, zwarte oogskens kon ze een
mensch fixeeren als wilde ze hem
betooveren. Van als ze zich liet zien
lieten de kantwerksters op de stoepen
hun ramen en kussens in den steek
en schoten de ronde deurkens in en
ook de spelende kinderen vluchtten
angstig naar binnen. .
Mijnheer Jérome Vertongen paste
goed bij zijn volk en zijn
ouwerwetschen rommel, 't Was een zonderling
model van vent met dunne
spillebeenen, een kort bovenlijf met een
kiekeborst, eon uitgerokken
losvelligen hals en een scheel, grauw ge
zichtje zonder kin bijkans en niet
grooter dan mijn hand. Iemand om
van te vergriezelen.
Maar hij liet zich op zijn afkomst
voorstaan en hield er een air op na of
de wereld van hem alleen was. Hij
was altijd goed gekleed, liep recht en
fiks op breed-uitslaande stappen zoo
lijk een cavalerie-officier doet, in alles
wat hij deed: zijnen hoed afnemen,
op zijn fiets springen, naar den toren
om het uur zien, 't gebeurde met een
beslag alsof hij theater speelde. Hij
kwam bij niemand en niemand kwam
bij hem, en hij ging ook nooit op café.
Op zijn geburen keek hij spottend
neer alsof het vuile visch was.
De menschen in de kleine stad
lachten geen klein beetje met zoo'n
pretentie en Dukske Coremans kreeg
nogal wat te hooren over zijnen
nieuwen huurder. Ze hadden hem
gerust in Diest kunnen houden !
Maar Dukske vergoeilijkte hem
steeds.
Och, hij is nog zoo kwaad niet l"
sprak hij. Da's die komaf, ziede.
Da speelt oen mensch immers altijd
in den kop. Ge zult het zien, 't zal
wel beteren als hij 't een beetje gewoon
is on onder do menschen komt.
Wacht maar, 't zal wel veranderen I"
II.
En 't was waar, 't veranderde.
't Duurde wel heel lang nog, vier,
vijf maanden, en 't was ook bijlange
dat niet wat Dukske er zich had van
voorgesteld, maar 't was dan toch al
iets. Mijnheer Jérome begon bij de
menschen te komen.
Den eerste waarmee men hem zag
was niemand minder dan den Baron
van de Anderstadt, de grootste nurk
van wel tien uren in den ronde. Hij
ging op bezoek op het kasteeltje, reed
als een groote sinjeur samen met dien
ouden vloeker te peerd uit, vergezelde
hem op kraaien-jacht in zijn park,
ging met zijn honden op wandel en
't werd zelfs zoo'ne witterire tusschen
die twee dat de baron zich gewaardigde
op bezoek te komen in 't huis in de
Arragonstraat.
Soort zoekt soort !" lachten de
menschen. Nu krijgen we, jandome l
ook al een haute société" onder ons!"
En ze wenschten 't Dukske proficiat
met zijn huurder die zoo hoog schoot.
Doch daar bleef het niet bij.
Na den baron was het notaris
D'hondt die door Mijnheer Jérome
weerdig werd geacht om er in alliantie
mede te treden en toen volgden op
een rijtje Bankier Verawijfel, den
burgemeester Mijnheer Serjans, Mijn
heer Kursblick en zoo nog vijf, zos
anderen, precies de die, die 't nogal
hoog hadden zitten en zich van oen
anderen deeg gebakken waanden dari
de rest van hun stadsgenooten.
En 't ging er danig intiem op toe.
Overentweer werden er bezoeken afge
legd en soupeetjes gegeven, en weldra
was het zoo ver dat Mijnheer Jérome
zoo los-joviaal met die heeren omging
als bestonden er tusschen hun geen
geheimen niet-meer. Hij klopte hun
op de schouders, nam hun bij 't
wandelen bij den arm, noemde hun
mon vieux", speelde met hun kin
deren, en zolfs met de dames was het
een familiariteit nog nooit gezien.
Nu werd er nog meer om gelachen.
fysc/uvt&n.
gén pijn meer en ge'én
stukgaan of naschrijnen der huid,
indien men vóór het inzeepen
de baardoppervlakte inwrijft
met een weinig
PUROL
'ivü&toet wd0wm
Doos30en60Jube80dBijApothfin Drogisten.
Als ge dat
onder-de-menschenkomen heet, zoo'no flauws, ehwel,
merci !" spotte men togen Dukske.
Maar het ventje haalde zijn schou
ders eens op.
Och toe, waar da' gijlie over
valt !" antwoordde hij. Hebde gijlie
nu verstand van den hooge-wereld l
Da's een begin, zegge'n ik. Ik ken
hem immers. Hebt maar patientie»
't zal nog wel anders worden l"
En wazelijk hij had het weer ge
weten ! 't Duurde wel heel lang, weer
eens vier, vijf maanden, maar eindelijk
gebeurde het dan toch dat Mijnheer
Jérome nog een stapke verder deed
en zoo waar op een schoonen avond
in gezelschap van Mijnheer Serjans
verscheen in de groote café's op de
Markt, waar de goei "burgerij ver
gaderde om er een kaartje te leggen
of een partij bak te spelen.
En niet voor eenen keer, maar hij
kwam er terug, maakte kennis met
dezen en gindschen en word or gauw
een trouwen klant. Hij was wel
overdadig beloofd, sloeg zijn polle
drieën tegeneen on knipte lijk een
knipmes als hij bij 't binnenkomen
goeien dag wenschte, en al kon hij
ook niets zeggen zonder hooge
theaterwoorden er bij, de menschen werden
algauw aan die comedio gewoon en
namen hem goedmoedig in hun midden
op. Want och wie had er zijn gebreken
niet?
Daarbij de vent kou vertellen, nog
veel beter dan Jokske Devries. Zijn
kopke was wel belachelijk klein lijk
van een achterblijveliiig b.v., maar
het was niet te gelooveii wat daar
allemaal inzat. Hij kende generaals,
goeverneurs, rechters, graven eii ba
rons van 't heele land, beter dan een
staatsalmanak, en wat nog meer waa
ook hun familie-schandaaltjes waren
hem bekend zoogoed als was hij er
zelf bijgeweest. Zolfs het hof had geen
geheimen voor hem. En niet alleen
wat vroeger gebeurd was, maar 't
allerlaatste, wat nog bezig was met
zich af te spelen was door hom geweten.
(Wordt vervolgd).
TOTOEES