De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1928 25 februari pagina 5

25 februari 1928 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 2647 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 25 FEBRUARI 1928 Aankomst van Javaansche immigranten te Paramaribo Straat in Paramaribo SURINAME EN NEDERLAND door G. J. STAAL Oud-Gouverneur van Suriname T~) IE landbouwers vormen in Suriname althans een economisch element van beteekenis en als men geen hoogere eischen stelt aan de oplos sing van het economisch vraagstuk dan bestaans zekerheid, hoe eenvoudig overigens ook, voor de in dividuen, dan kan van hen aangenomen worden, dat zij er wél aan toe zijn. Doch dan is ook op zijn gun stigst alles gezegd, want wat aan het perspectief van hun bedrijf ontbreekt is het uitzicht op een breede expansie ten bate van het gemeen belang. Zij produceeren hoofdzakelijk voor de eigen behoef ten en voor de plaatselijke markt, doch het ligt voor de hand, dat als gevolg van de dunne bevolking denkt eens aan de 45 zielen per vierkante geogr. mijl, en hoe dan nog verspreid en in welken vermogens toestand, tegenover de 12000 van Nederland ! de plaatselijke markt in Suriname al heel gauw verzadigd is, zoodat uitbreiding van de productie onvermijdelijk spoedig verkeert in overproductie met hare schadelijke en ontmoedigende resul taten. Ook de toekomst van den kleinlandbouwersstand is derhalve in de gegeven om standigheden weer een ernstig probleem, maar een uit natuurlijke oorzaken. Indien een sterke opleving van het groot-landbouwbedrijf de algemeene economische positie verbetert, toelaat meer arbeiders dus meer bevolking in het land te brengen, de behoeften ver groot en de koopkracht opvoert, en bovendien de klein-landbouwers een flink aandeel grooter dan zij thans in de koffie hebben zullen kunnen verkrijgen in de teelt van een voor hen geschikt uitvoerproduct, zooals de Creolen in den bloeitijd van de cacao, dan zal dat probleem langs natuurlijken weg tot op lossing komen. De groote landbouw, het plantagebedrijf, dat de sterke kern moet zijn van de land bouwindustrie, baart zorg. Ik zal nu geen ver gelijkingen maken met den slaventijd, niet aan komen met een tegenstelling tusschen de hon derden plantages van weleer en de enkele tientallen van thans. Een vergelijkende be schouwing in dien geest zou nopen af te dalen in dieper studie dan dit overzicht toestaat. Getallen alleen zijn niet voldoende voor een juist» conclusie; de 4 tegenwoordige suikerfabrieken bijv. leveren niet veel minder af dan de 105 suikerplantages van het midden der vorige eeuw. Wel staat echter vast, dat het grootlandbouwbedrijf zich lang niet in die mate ontwikkeld heeft als eon gezonde vooruitgang van Suriname vorderde. Geducht gehavend dooi de cacaocrisis heeft het bedrijf eenige jaren later wederom een zwaren slag moeten dulden door den ondergang van de in 1900 aangevangen cultuur van bacoven (pisang) voor uitvoer. Kr worden, met geldelijken steun uit do Landskas, 3(100 Hec taren met bacoven beplant; een contract met d» United Fruit Company te Boston verzekerde den afzet van de vruchten in wekolijksche versche pingen; doch reeds n jaar na de eerste ver scheping vertoonde zich een ziekte in het gewas (de Panama-ziekte) en in 1913 was het met de veel belovende cultuur gedaan en restte voor de plan ters alleen de belangrijke schuld van de nog niet aangezuiverde Gouvernementsvoorschotten. Ge lukkig was in dien tijd uitbreiding gegeven aan den aanplant van Liberiakoffie, het product, dat op dit oogenblik, nu de cacao na de abnormale droogte van 1925 wel heelemaal afgeschreven kan worden, met de suiker het eeiiig tweetal cultuurgewassen voor den export vormt. l)e aanplant van sinaasappelen voor uitvoer en die van katoen zijn in den laatsten tijd tor hand genomen, doch dien aangaande valt nog niets te voorspellen. Dat de productie van koffie en suiker als geheel weinig betoekent voor een land van de afmetingen van Suriname met zijn rijken bodem en klimatolo gisch gunstige omstandigheden, moge blijken uit de volgende productiecijfers van 1925 en 1926: Koffie (in halen van 100 K.G.) 1925: 25507; Districtsschool te Paramaribo 1920: 17611. Suiker (in tons van 1000 K.G.) 1925: Ki(il2: 1920: 13905. D» cacaoproductie was in 1925: 0950 balen. in. 1920: 1402 balen. Hij overdenking van de vraag luie liet komt, dat het landbouwbedrijf op laag peil is gebleven, komen uiteraard de twee vermelde calamiteiten. de cacao- en de bacoven-y.iekten, dadelijk naar voren en inderdaad hebben die beide een funest en invloed gehad. Maar dat is niet de veiklaring van alles. Evenmin is hot de, overigens ongetwijfeld abnormale omstandigheid, dat S ui manie niet be schikt over voldoende eigen werkkrachten om in de ai'beidsbehoefteiL van eon uitgebreid bedrijf te voorzien. De gewesten buiten Java en Madoora in Nederlaiidsch Oost Indiëvorkeeren in liet zelfde geval en het is daar geen beletsel geweest een machtige industrie te vestigen, liet is waar. dat. dio gewesten er gunstiger voorstaan, al WH.S het alleen maar door den kor!oren afstitnd tot Java,, de arbeidsmarkt,; ruaa.r Suriname hoeft steeds a.lle arbeiders, vroeger uit Hritseh Indië, latei' van Java kunnen krijgen, dio hot aanvroeg, on hot plaatselijk gemis kan dus wezenlijk geen ernstig motief zijn om van de vestiging van nieuwe plantages in de West af te zien. Natuurlijk komen de arbeiders in Suriname wegens de langere reis duurder te staan dan in de Buitengewesten van Oost-Indië, doch ? afgezien van de dubieuse vraag of inderdaad dio kosten van zooveel beteekenis zijn voor op be hoorlijke bedrijfsschaal opgezette ondernemingen, dat kostenbezwaar kan nu niet meer geldon na het genomen besluit om alle, lasten van de arbeids voorziening te laten dragen door do openbare kas. Noen, de ware oorzaak zit dieper; zij moet terug gezocht wordon in het zwakke begin bij de instel ling van de nieuwe orde van zaken en in het feit, dat de kapitaalsleemte niet door toestrooming van nieuw kapitaal is aangevuld, de kapitaalsvoorraad niet is versterkt. Daardoor bleef het bedrijf benepen, daardoor bleven de werkterreinen, de plantages te klein, het plantareaal in het algemeen te bekrom pen; daardoor elk bedrijf op zichzelf te zwak of althans er waren er teveel, die een kwijnend leven bleven leiden; en als er dan een ramp over hot bedrijf ging, ontbraken de materiëele middelen tot herstel in anderen vorm. Teel. energie is vergeefs aan het bedrijf gewijd, om dat de olie voor de bedrijfsmachino. het g'eld, er niet was. IV Het geld. Voor hot speculatieve goud-bedrij!' is hot gemakkelijker te verkrijgen geweest. En smuuïger verloren ook ! De georganiseerde goudontginning dagtookont van de 80-er jaren en het ziet er naar uit of zij haar laiigston tijd gehad heeft. De productie gaat sterk achteruit; zij was in 1925 toruggoloopon op het niveau van den begintijd, n.l. 300 K.G. 011 daalde in 1920 tot 200 K.G., na jaren van SOO, 900, 1000 K.G. te hebben gehad. Eon ander z.g.n. bosehbedrijf, de winning van balata, wilde rubber, is erg wisselvallig. Dan zijn productie en prijs gunstig, dan weer schort hot aan een van beide. Over hot algi-moun vertoonden de laatste 10 jaren goede productiecijfers, - 1913 on 1914 zeer hooge, resp. l 19 on 102 ton; 1920 echter 503 en liet gerucht gaat al. dat do uitkomst van 1927 niet gunstig zal zijn. (SM vol-jt). BRANDBLUSSCHER vHOLLANDIA" SPANJAARD&C2 FABRIEK ESPANA UTRECHT

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl