Historisch Archief 1877-1940
10
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 10 MAART 1928
No. 264»
J. Th. Toorop (1927)
In memoriam Jan Toorop
(1858?1928)
door A. PLASSCHAERT
'T* OEN ik Toorop zag na 't ongeval, dat zijn ziekte
meer duidelijk maakte, wist ik dat het einde van
zijn leven dichtbij was. Ik wist het vóór ik naar
hem toeging; ik wist het zekerder, toen ik bij
hem zat, en hem toch wou verbergen, wat ik
vreesde. Wat ik vreesde, en toch moest wenschen
uit eerbied en vriendschap voor hem. Want ik
kon, en ik wilde me deze teekenende handen niet
werkeloos denken, en ik wilde me dezen ganschlijk
levenden mensch niet als een wrak zien zitten in
een ziekestoel; en ik wilde de oogen, die zooveel
menschen hadden liefgehad, hadden gezien en
hadden gekeurd niet leeg zien staren of niet zien
met een bittren honger gevuld om te maken wat
zij nog zagen ! Want deze oogen hadden inderdaad
gezien en ze zagen nog ! Plotseling bezagen ze
mij sterk, toen ik me een oogenblik had afgekeerd,
want ze wilden weten, wat ik dacht en niet be
kommerde 't hun wat ik schijnbaar dacht. Het
waren Toorop's oogen, die de menschen bezagen,
n snel erkenden, wat die menschen waren. Maar
er waren andere momenten van dat laatste half
uur met hem. En dan wist ik dat de dood dichtbij
was, ik had dat toch meer gezien ! Dan keek
Toorop in de verte met een pijnlijk staren, met
een toornig staren, en dat is het staren van hen,
die binnenkort zullen sterven. Ik wiot dan meer
dan ooit, dat de smartelijke misère van 't weg
gaan, al is het dan een verder gaan", ophanden
jwas, en dat we alleen nog zouden hooren, wanneer
dat verder gaan" begon, en wij beroofd waren
van een goeden, trouwen en subtielen vriend. En
wij niet alleen, maar velen. Van allerlei soort.
Uit allerlei kampementen van het leven. Laag en
hoog mits maar levende menschen. Mits maar
menschen, die de dagen ervaren hadden, niet als
een getal van uren, maar als een cijfer van vreugde
en leed. Want die waren voor Toorop, en dat
was wat hij teekenen kon met de handen met de
korte, sterke, vingers. Menschen moest en kon hij
teekenen, en niet etiketten met een lichaam er
onder. Hij versmalde nooit een levende, maar hij
wou ook niets dan levenden. En daarover had hij
geen theorieën: een werkman (Toorop heeft ze
getrouwer en meer geteekend dan iemand uit zijn
tijd; dan alle politieke teekenaars te saam) was
niet een stuk vleesch geworden dogma; hij was een
zwoegend man, een miskend man, een opstaand
en weerstrevend man; een rebelleerende. Hij was
TABA SIGAREN
** ** ZIJN TOCH DE BESTE *» **
een mensch, dien Toorop begreep, want nooit
verdween in Toorop die rebelleerende, al wist hij
later de waarde te erkennen van de begrijpende
berusting. Een werkman was een mensch op een
moeilijke plaats, en met een onwil over die plaats,
en met een wil weg te gaan van zoo'n plaats, en
hem te weerstaan, die dat niet toeliet. En een
mensch met moeiten, met het noodzakelijk ver
driet zooals andere menschen dat eveneens er
varen, al is dat verdriet dan anders (hoe weinig
anders toch !) van toon en van weerklank; al is
dat verdriet bij anderen soms meer tesaamgesteld.
Toorop was daardoor de teekenaar van die gezich
ten, waar de vormen symbolen waren van het innerlijk
leven; de menschen zijn bij Toorop van binnen-uit
geconstrueerd; door 't leed, door den weerstand,
door de verwachting zijn ze geboetseerd. Dat gaf
aan de zeer vele beeltenissen, die hij geteekend
heeft, een waarde, die voor geen verval moet
vreezen. Want zulk leven zal er altijd wezen, en
voor zulke voordracht, als waarmee hij deze toe
kende, zullen altijd verstaanders worden ge vonden;
deze teekenwijs, toch, levend, innig, eenvoudig en
sober, noodzakelijk maar niet gesierd, is een eeuwi
ge. En zij was een teekenmanier, die getrouwelijk
diende (trouw-zijn is een wezenstrek in Toorop).
Met haar gaf hij de monden, de oogen, het
gansche gezicht, de natuurlijk-gewassen haren, de
luisterzieke ooren. Op die manier toekende hij,
alles naar zijn ware wezen !, kinderen, meisjes,
mannen en vrouwen, priesters en leeken,
wereldlingen en gebondenen. En nooit toekende hij deze
om ten eerste te accentueeren wat hen scheidde
(dat is de negatieve trant); hij toekende in hen
wat hun gemeenzaam was en hen verbond. Of is
een priester als Ariëns niet ten eerste een mensch
in het struikgewas van vele moeiten"? Hij
teekende ze op een wijs, dio hen vereenigde. Dat is
scheppend, bevestigend. En dat is juist: dan eerst
konden ze elkaar verstaan; dan eerst was er ge
meenzaamheid. Toorop was zelf een
sokratischtjemeenzame. Maar dat beteekende bij hem niet,
dat hij zich versmalde of bukte; hij achtte den
andere te zuiver om dezen dat aan te doen. Trotsch
was hij zelf genoeg om eenvoudig te kunnen wezen.
En psychologisch genoeg. En dat niet alleen met
den enkeling, maar ook met de groepen, of mot
de groep. Toorop kon ook een aantal menschfn tol
een psychische eenheid lor meeren. Daarvoor is niet
alleen een gulheid noodig (een groep geven is zich
zelf op verschillende manier aan velen geven)
maar daar is nog iets anders niet bij te missen, en
misschien is dat wel een snel inzicht, overzicht,
dat voortkomt uit de phantaisie, of de phantaisie
zelve is. Want bij sommigen blijft een groep een
optelling, maar dan werd het niet een wezentlijke
groep: bij Toorop werden de deelen ook psychisch
afhankelijk van malkaar; ze waren vereenigd in
een alles doordringende stemming. Maar is zulk
een tesaambinden iets dat voortkomt uit de
phantaisie, zij. de phantaisie, is ook die welke het
ongewone kan scheppen. De symbolische
leekeningen van Toorop zijn bewijzen van zijn phantaisie,
van zijn snel picturaal samenvattende inventie.
Hij was daar een der voornaamste Hollanders.
J. Th. Toorop (1901)
J. Th. Toorop (1908)
Elk geschilderd werk is als afzondorlijkheid (van
kleur, van vorm, van modelé) een inventie, dat
weten wij allen ! maar bij Toorop was, daar on
middellijk mee verbonden, nog een subtieler in
ventie van geestelijken aard. Dat te kunnen en
deze gave te bezitten was n van Toorop's zeld
zame eigenschappen. Thorii Prikker bezat, met
hem, alleen die eigenschap; Prikker subtieler...
verfijnder; Toorop krachtiger, met meer nadruk,.
Beiden, symbolici, teokenaars van eigen begaafd
heid, Toorop met een Itrn linke afmnlune lijn, zouden
later, en meer openbaar, hun ilecor/iiicre i/iirc
vertoonen. Dez;; decoratieve gaaf is bij Toorop duide
lijk b.v. in een symbolische toekeiüng als de ,.dtï<
bruiden" (zie daar de vullingen en bepaalde
everiwijdighedon); zij zou later nog duidelijker worden,.
zij zou aan vastheid winnen, hoewel zij feitelijk
een verstrakte spontane'! t ei t zou blijven. Zij zou
levend en levensvol zijn, omdat het decoratieve
uit het opgewekte gevoel voortkwam (een enkelen
keer zou Toorop door theorieën verzwakt worden.
vul. in zijn Staties) en al het decoratieve in het
zuivere gevoel moet besloten liggen. Zij zou de
vormen st.atischer geven en in groot er oplossingen:
het laatste was overeenkomstig de tijdsbewegingon:
het statische, het meer statisch zijn, kwam voort
uit een geest, die ook de bouwkunst in Holland zou
vernieuwen. Bewijzen van dio decoratieve gaal
vindt, ge in Toorop's ..sectielen", in. de glasramen.
in zijn weinige emails, in zijn Daute'.s. in la
Belgique sanglante", in de genoemde Staties, inden
Opstandige, maar ook in portretten, nriar ook
in den Inspireerenden Engel, op boekomslagen, in
teekeningen, sterk op het midden gebouwd, enz.
dus in vereenvoudigingen en straffer vastheden. .
En dan moot hier en met nadruk rneergeschreven
worden, dat wij ons ten opzichte van deze decora
tieve begaafdheid als volk, als natie, misdragen
hebben ! Toorop is dood; onze tekortkoming i.1-'
gewis; onze blijvende armoede zeker. We kunnen
iets niet meer inhalen; wij hadden iets kunnen be
zitten, en wij hebben den man, dio het geven kon..
alleen laten staan. Iedereen hoeft hier schuld. Zijn
geloofsgenooten (sinds 1905 was Toorop lloomsch):
de anderen, die door een verkeerd begrip misleid
en gevoerd, hun land hebben bestolen. Wij hebben
over de schoonheid zeloten in het gericht latere
zitten; het raam in don Utrechtschen Dom is niet
door Toorop gemaakt ! En hij kon dat maken; zijn
menschlijkheid was groot; zijn vermogen die
metischelijkheid uit te drukken, hoeveel malen hoeft
hij die niet bewezen? en hij was een maker, een
gever van forsche, open, sonore kleur in het glas:
hij had, misschien van den Oosterling in hom, don
zin voor het technische (hij dreef koper !), gevoel
N. V.: J. S. MEUWSEN, Hofl. A'dam-R'dam-den Haag,
DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND