Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 17 MAART 1928
No. 265O
Freud teéen den godsdienst
door Mr. H. GILTAY
Sigmund Freud: Die Zukunft einer
Illusion. (Intemationaler
Psychoanalytischer Verlag, (Leipzig Wien
Zürich) 1927.
P REUD is noch metaphysicus, noch moralist,
3> noch profeet. Zijn rijk zijn de gegeven feiten
en hun wetenschappelijke bewerking, voorzooverre
hij deze tot het vervullen zijner taak als medicus
en de afronding zijner empirische begripswereld
noodig heeft".
Met deze woorden typeerde Oskar Pfister in een
Imago"-opstel van eenige jaren geleden de geestes
houding van Freud, en deze typeering was toen vol
komen juist. Freud's laatste publicaties geven ech
ter blijk van een verandering zijner geestelijke
Einstellung", van een verschuiving zijner aan
dacht van de zuiver-psychologische problemen
naar de metapsychologische", moreele en
algeiaeen-cultureele. In Freud's tot dusverre uitslui
tend positivistisch denken mengt zich een specula
tief element. Hij gevoelt de behoefte zijn empirisch
gewonnen inzichten te gebruiken als bouwsteenen
voor een algemeene levens- en wereldbeschouwing.
Maar ook in deze nieuwe phase verloochent zich de
geneesheer in Freud niet. De problemen, waarop
hij zich thans werpt, zijn andere dan waarop hij
zich vroeger concentreerde, maar zijn streven blijft
? voor en na op genezing gericht, op genezing van het
kranke individu vroeger, van de kranke samenleving
thans.
Want Freud is er diep van doordrongen, dat de
moderne samenleving ziek is, zwaar ziek. En zoo
rees ook voor hem de Sphinx-vraag van onzen tijd:
waar moet het heen met onze beschaving? Welk lot
slaat haar te wrichten?
Die Zukunft einer Illusion" bevat Freud's ant
woord op een onderdeel slechts dezer vraag, maar
een uiterst belangrijk onderdeel: de vraag van de
religie.
Freud gelooft niet in God. Zijn woorden laten
daaraan niet den minsten twijfel. Hij plaatst zich
op agnostisch standpunt, ontkent niet absoluut,
maar verklaart van Gods bestaan niets te weten en
ontkent, dat iemand dit doen zou.
Alle religieuze voorstellingen beschouwt Freud
als illusies, d.w.z. als voorstellingen, die in hooge
mate het karakter van wenschvervullingen dragen.
Hij geeft toe, dat een illusie niet per se onjuist be
hoeft te zijn: zij kan met de werkelijkheid overeen
stemmen. Maar ten aanzien van de godsdienstige
illusies acht hij dit in de hoogste mate onwaarschijn
lijk.
In de eerste plaats bevatten de religieuze leer
stellingen dingen, die zoozeer in strijd zijn met alles,
wat wij langs wetenschappelijke!! weg over de
werkelijkheid zijn te weten gekomen, dat men bijna
van waanideeën kan spreken. En ten tweede vindt
Freud het toch wel heel verdacht, dat al die voor
stellingen, van een Vader in de Hemelen, van een
genadige Voorzienigheid, van een zedelijke wereld
orde en een leven na den dood, zoo precies kloppen
met onze dierbaarste wenschen. ... Terwijl de
bewijzen", die de geloovigen voor de juistheid
hunner leerstellingen aanvoeren, alle objectieve
overtuigingskracht missen en alleen iets beteekenen
voor wie al bij voorbaat gelooft. Dat walvisschen
geen eieren leggen, maar levende jongen krijgen, is
een voor ons tamelijk onverschillige zaak. Maar als
zij niet beter bewijsbaar was dan de godsdienstige
leerstukken, zou geen verstandig mensch haar als
juist aannemen. Mogen wij in de vragen, die onze
hoogste levensbelangen betreffen, dan minder
kritisch zijn? Freud vindt deze vragen daarvoor te
heilig.
Maar Freud beschouwt de godsdienstige voor
stellingen niet alleen als volstrekt onbewezen, en
onbewijsbaar, hij acht ze ook bepaald schadelijk
voor het welzijn der menschheid.
Hij erkent, dat de religie in het verleden de be
schaving gewichtige diensten heeft bewezen, tot de
temming en sublimeering der primitieve, a-sociale
aandriften veel heeft bijgedragen. Maar in datgene,
wat toch haar eigenlijke taak was: de groote meer
derheid der inenschen aan de cultuureischen te
onderwerpen n hen tevens gelukkig te maken, is
zij niet geslaagd. Want hoe verheven de levens
regels der groote godsdiensten ook waren, do
menschen hebben ze altijd weten te
verausserJichen" en daarmee hun bedoelingen weten (o ver
ijdelen. Men zondigde, had berouw, deed boete
en zondigde weer overnieuw. En hoeveel troost de
religie ook in vele gevallen vermocht te schenken,
zij heeft niet kunnen voorkomen, dat steeds
breedere massa's zich tegen de heerschende beschavings
normen en de daarop berustende instellingen ver
zetten, voor haar Eiapopeia vom Himmel" de
ooren sloten en al hun hoop stelden in een geweld
dadige omverwerping der bestaande orde.
En Freud kan hun niet heelemaal ongelijk geven.
Onze beschaving, zegt hij, berust op de onderdruk
king eener meerderheid door een minderheid. Maar
dan is het volkomen begrijpelijk, dat de onderdruk
te meerderheid deze beschaving, die zij door haar
arbeid mogelijk maakt, hartgrondig haat en wil
vernietigen. Of do weg der revolutie de juiste weg is,
is een andere vraag. Maar in elk geval: een cultuur,
die, als de onze, het grootste deel harer leden on
bevredigd laat en tot opstand drijft, kan zich op
den duur niet in stand houden en verdient het ook
niet. De arbeiders laten zich niet meer paaien met
hemelsche beloften, zij willen hier op aarde een
beter bestaan hebben, en zij hebben gelijk. De
groote vraag is nu maar: hoe kunnen we dat be
reiken ?
Freud antwoordt: hiertoe is allereerst noodig,
dat wij de religie als grondslag onzer
cultuurvoorschriften verwerpen en haar vervangen door het
intellect, door de rede. Wij moeten do menschen
doen inzien, dat de cultuurvoorschrif ton geen
goddelijken, bovennatuurlijken, maar een menschelijken,
natuurlijken oorsprong hebben. Dat de moraal en
het recht, al zijn zij dan ook niet bewust-doelmatig
gemaakt, in den grond der zaak toch slechts regels
zijn, of althans behooreu te zijn, van algemeen
sociaal-biologisch nut. Dat zij dus niet eeuwig zijn
en onveranderlijk, maar dat gewijzigde omstandig
heden ook hunne wijziging noodig maken.
Freud bepleit, om het in ('-én woord te zeggen,
een algehcelc herziening der moreele en juridische
normen, waarop on~c beschaving rust. Hij is ervan
overtuigd, dat vele der hcorschende normen den
toets c-ener rat ioneele kritiek niet kunnen doorstaan
en zullen blijken slechts de uitdrukking te zijn van
bekrompen klasse- en persoonsbelang. Deze normen
zullen prijsgegeven moeten worden en vervangen
door nieuwe, welke voor tillen heilzaam zijn.
Ofschoon ik geloof, dat Freud do beteokenis van
de monschelijke rede voor hot scheppen van oen
nieuwe moraal en een nieuw recht, dat is: van een
nieuwe maatschappelijke ordening;, grootelijks over
schat, mag ik niet verheelen, dat zij n voorstel tot een
zoover mogelijk doorgevoerde rationeele
kritiseelïng dor bestaande cultuurnormen mijn volle sym
pathie hoeft. Ik hoop daarop in eoii afzonderlijk
geschrift uitvoerig terug te koinon. Alloen kan
ik niet inzien, waarom een herziening, als door
Freud bedoeld, hot verdwijnen der religie in
eiken vorm zou noodig maken. Mijns inziens is
zulk een herziening met een vrije religieuze levens
opvatting niet alleen zeer good te vereenigen, maar
wordt zij daardoor zelfs geëischt. Wij zijn niet do
slaven van Gods voor duizenden jaren eenmaal ge
geven Woord, maar wij zijn Zijn medearbeiders.
Godsdienstig zijn beteokcnt, naar hot schoone woord
van Martinus des Amorio van dor Hoeven: met
vrijen IK il en met bewustzijn in den diëtist van het
Al-wezen treden, om voor ons deel mee ie werken aan
den arbeid, die door Hem ontiforpen is en bestuurd
wordt. Zou do vernieuwing der onze samenleving
beheerschende voorschriften van dien dienst geen
deel uitmaken?
Maar Froud moet nu eenmaal niets van den gods
dienst hebben. Hij beschouwt hem zolfs als oen
soort ziekte: de algcrnoon-monschelijke
dwangneuroso. Nu zal ik niet ontkennen, dat Freud en zijn
volgelingen Reik en I'fistor erin geslaagd zijn, tref
fende analogieën aan te wijzen tusschen hot gods
dienstig ceremonieel on de verschijnselen der dwang
neurose. Maar de religie gaat tenslotte niet in cere
monieel op en hot lijkt mij daarom onjuist, nu maar
alle religie, ook do zuiver-itmerlijke, tot een sociale
neurose te stempelen.
Dat de godsdienst, de dogmatische vooral, tal
rijke neurotische elementen bovat, geef ik terstond
too. En ik acht daarom het werk van Pfister, die de
religie van deze ziekelijke, op verdringing berusten
de bestanddoclen tracht te zuiveren (men zie b.v.
zijn Frommigkeit dos Graf en Ludwig von
Zinzendorf") zoo bij uitstek belangrijk. Inderdaad kan een
zoo diep en veelzijdig mogelijke kritische
analyseder godsdienstige voorstellingen den godsdienst
slechts ten goede komen. Hoe meer kinderlijke^
ongezonde illusies wij moeten prijsgeven, hoe beter r
want wij naderen zoodoende steeds dichter tot
uYwaarheid.
Maar voor de algeheele verwerping der
religiebestaat geen enkele steekhoudende grond. Freud's
stelling, dat zij een neurose zou zijn, welke derhalve;
overwonnen moet worden, is een in hare algemeen
heid onbewezen en onbewijsbare bewering. En wat
Freud's kritiek op het waarheidsgehalte der religie
betreft, voorzoover het de dogmatische belijdenis
sen betreft, ga ik in hoofdzaken met hem mee. On
rechtvaardig acht ik echter Freud's min of meoi
ironisch standpunt ten opzichte van de pogingen.
van moderne denkers, om tot een gelauterte".
wetenschappelijk houdbare religieuze levens- o,
wereldbeschouwing te komen.
Freud is geon philosoof on hij heeft het ook nooit
willen zijn. Maar gooit dit hom hot recht liet Werk
van denkers als Fochner, l.otze, Wundt, I'aulseii,
Heymans en anderen luchtig-weg opzij te schuiven.
als hot werk van menschen, die de beteekenis dot
oude woorden uitrekken, totdat zij nauwelijks
ietvan hun ooi-spronkelijken zin hebben behouden,
die een of andere vage abstractie God" noemen en.
nu ook geloovigen" zijn ener zich voor degaiischt.
wereld op kunnen beroepen, oen hooger, zuiverder
Godsbegrip te hebben dan de andoren. . .. ?"
Het ware te wenschen, dat Freud er nogoens toi.
kwam, zich bozig te houden met de moderne, aul'
Grundlago der Erfahrung" berustende metaphysica.
waarvan de grondslag door Gustav Theoilor
Fechner gelegd is. Hij zou dan zien, dat, al zijn do hoogste
levenswaarheden tenslotte nooit exact-bewijsbaar.
het wel degelijk mogelijk is te komen tot een wereld
hypothese, die op empirischon grondslag berust er
volkomen voldoet aan do oisclien, die men aan elki:
wetenschappelijke hypothese ploegt te stellen: dat
zij de feiten zoo volledig mogelijk verklaart on zoi
eenvoudig mogelijk is. Freud's verstandelijke k rit iek
staat sterk ton opzichte van de geopenbaarde".
dogmatische godsdiensten. Maar tegenover di
wordende, op empirische grondslagen berustend'
religieuze wereldbeschouwing is zij machteloos.
Tenslotte nog iets over Freud's paedagogiact
ideaal: het primaat van het intellect". Hier ver
valt de vader dor psychoanalyse in 00:1 overschat.
ting van de beteekenis van hot intellect, die on
begrijpelijk is. Freud schrijft hot met zooveel woor
den neer: Jict intellect is het eenige middel tot
biheerfiching van ons driflieven.
Dat het intellect voor hot riemen eeiu-r jui:-,L«,
ethische beslissing onmisbaar is, valt niet tegen (<;
spreken. Maar het verstand, het verstandelijk in
zicht is toch niet de krach!, die ons van hot
toi-geven aan onze lagere neigingen terughoudt?
Froud meent, dat het heldere inzicht in do soeiaK.
schadelijkheid van oen daad voldoende is om on-:
die daad te doen nalaten. Het is alsof wij don Mos
kouschen ethicus van het proletariaat Bueh.-iriu
hooreii. Het moreele yei'ocl, liet intuïtieve besef. d;n
onze modomoiischon wezens zijn als wijzelf. Jii
recht hebben op eenzelfde behandeling, als wij v-om
onszelf wenschen, ziet Freud het is ongeloofelijk
maar waar geheel voorbij. En toch is dit hese)
de eenige en absolute voorwaarde voor allo moraal
Het meest logisch betoog, dat oen bepaalde handel
wijze schadelijk is voor onze medeinenschen.
jvruchteloos, zoo wij niet voelen, dat wij andfv.'u
niet schaden mogen.
Frederik van Eeden schroef eens, terugziend ui
den tijd zijner intellectualistische verblinding
..toen hot intellect, de machinist op mijn st-bip
afstand deed van zijn geüsurpeerdon rang, on niol
meer kapitein wou spelen, toon erkende ik zijn
INtrekkelijke verdiensten en zocht zijn hulp voor de
verdere vaart". Froud daarentegen ziet zijn machi
nist nog altijd voor kapitein aan. Of hij zijn \«i
gissing nog eens zal bemerken:'
BERGT UWEN INBOEDEL
BIJ VOORGENOMEN VESTIGING IN
DEN HAAG OP IN HET BUITENLAND
BIJ DE FIRMA BATENBURG & POLMEU
TE 'S-GRAVENHAGE,HuuGENSPABK22
TELEFOON 11030
EIGEN GEBOUWEN. Bespreking kosteloos
BPEC. BlNNENL. EN INTERN. TRANSPORTEN