De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1928 17 maart pagina 4

17 maart 1928 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 17 MAART 1928 No. 265O HENRIK IBSEN 1828-20 Maart?1928 door TOP NAEFF f~\ m de nagedachtenis van een groote persoon^~^ lijkheid levend te houden, is het onvermijdelijk van tijd tot tijd een herinnerings-datum aan te grijpen", of er desnoods een te maken, die ons op zichzelf weinig of niets zegt, die echter de ver dienste bezit het oogenblik te bepalen, waarop de gedachten der menschheid, meer of minder geweld dadig, weer eens stil-staan bij hetgeen feitelijkheid en verbeelding door de jaren heen om zulk een figuur hebben heengeweven, en het hart, dat getuigen wil en kan, de gelegenheid daartoe te schenken. Onder dezen hoogdruk van zedelijke en artistieke verplichting voor een deel, van behoefte des harten voor een ander deel, komt in deze maand Henrik Ibsen aan de beurt, en bereidt men in zijn geboorte land de viering voor van zijn honderdsten ver jaardag, dien hij dit is op zichzelf misschien al een felicitatie waard in ons midden niet meer heeft mogen beleven. Wat deert de vorm ! Zoo ooit, dan willen wij hier gelooven aan een overwegend waarachtigen drang, aan een innerlijke rekening en verantwoording" van velen, aan een diepe erkenning, welke de geesten over de geheele beschaafde wereld op 20 Maart te zamen zal brengen in een warm gevoel van dankbaarheid jegens dezen mensch, wiens invloed nog nauwelijks te schatten valt Op het geslacht, dat jong was, toen hij, vijfendertig jaar oud, het gedachtenloos menschdom. de duimschroeven aanzette; op alle evolutie en revolutie, die hij voorspelde en waarvan onze tijd thans de voltrekking heeft beleefd; en ongetwijfeld ook op de toekomst. Want de geest sijpelt langzaam door de vele verschillende menschen-lagen, en wat voor den een, naar zijn graad van intuïtie en ont wikkeling, van gisteren is, kan voor den ander eerst voor morgen zijn. Doch niettemin is het de generatie, die bij Ibsen is opgegroeid, welke den dank, den Meester verschuldigd, het diepst in het hart draagt, en ir het plechtig uur der herdenking, dicht en onwankelbaar om hem behoort te staan. Vraagt dit herinneringsfeest, dat officieel onge twijfeld luisterrijk zal zijn, dan nog andere ge tuigenis dan de schoone woorden, die daarbij, aan het graf zoowel als aan den feestdisch, gesproken zullen worden? Ik geloof ja: de nederige erkenning, dat we ons vrijwel allemaal, de besten niet uitge zonderd, in Ibsen tallooze malen vergist hebben, en dat het misverstand, waaraan elke groote geest blootstaat, voor zijn persoon en zijn werk inderdaad meedoogenloos is geweest. Over wien ter wereld is, te goeder trouw, zóó averechts wetenschappelijk, zoo hardnekkig en zoo noodlottig gezwamd als over Ibsen ! Wie heeft aan alle landen, aan alle kringen, waar men met de gedachten^van anderen zijn wijsheid bewijst, zooveel stof geleverd, ethisch en artistiek, als deze kunstenaar met zijn faux-air van moralist, een prooi der predikanten. Wij geraken het ergste een beetje te boven, onze tijd bezit thans essayisten, die Ibsen aan kunnen" voor ons land verwijs ik gaarne nog eens naar de prachtige studie door Frans Coenen in 1926 over hem in Groot-Nederland geschreven en het is hier ook niet de plaats om met eenige dankbare citaten, in couranten en tijd schriften vereeuwigd, aan te toonen hoe men gedurende zijn leven en nog lang daarna met Ibsen heeft gesold. Maar het is wel nuttig misschien om er bij deze gelegenheid aan te herinneren. Want tusschen de generatie, die met den besten wil nog niet tot Ibsen reikte, en de generatie, die zich op dit oogenblik alweer verbeeldt aan Ibsen te zijn ontgroeid" en dit niet verbijsterende zelfgenoeg zaamheid op haar beurt aan de geduldige bladen en periodieken toevertrouwt, ligt de oorlog, welke helaas zoo menig kunstwerk, te midden der ver strooide belangstellingen, tusschen twee stoelen in deed vallen. Meer schade echter dan het intermezzo van den oorlog heeft aan Ibsen's oeuvre het toevallig tijdstip zijner geboorte gedaan, dat samenviel met wat men toen met n woord noemde: de eman cipatie, het burgerlijk vrijheids-ideaal, dat in te vele leege handen viel. De innerlijke bevrijding, waarvoor Ibsen zijn geheele persoon heeft ingezet, raakte terstond verward in dit kluwen van het is gebleken voorbarige, en onwillekeurig op de ontreddering der maatschappij aansturende vrijheids-manoeuvres. Ongerijpte zielen, zonder zelf bewustzijn, zonder verantwoordelijkheidsbesef, vonden in Ibsen hun maat en dekten zich met zijn vlag. Nergens was een basis. Het is Ibsen's ongeluk geweest, dat hij, kind van zijn tijd, argeloos-weg de geprononceerde verschijnselen van dien tijd heeft gebruikt voor zijn schema's en eenige uiterlijke karakteristiek zijner personages, zoodat zijn werk inderdaad een zeker tendentieus stempel kreeg en men al het overige voorbijzag terwille van deze vermeende en toegejuichte strekkingen. In het bijzonder het drama van de vrouwenziel in Nora" is tot voor korten tijd in de beginselen der toenmalige vrouwen beweging verstrikt gebleven, hoezeer ons hart ook heimelijk bloedde, wanneer we tusschen het tweede en derde bedrijf de kleine leeuwerik in oen onuit staanbare suffragette zagen veranderen. Men zal het in deze dagen bij Ibsen's graf pijnlijk beseffen: deze strenge rechter, die het niet de menschen zoo goed heeft gemeend zoo goed als thans Pirandello die aan ieder, die het waard was, zijn zelfbeschikkingsrecht wilde geven en zijn koninkrijk in eigen hart, heeft in de maatschappij en in het gezin een revolutie helpen ontketenen, welke zich tot dusver nog door niet veel anders dan bandeloosheid heeft doen kennen. De onbe grepen vrouw" is zijn speciale schepping en een groot deel der nuttelooze echtscheidingen, waar mede men zich sindsdien onledig houdt, zijn uit de verkeerd gesprongen mijn van zijn idealen huwelijkseisch" voortgekomen. Niemand, die dit zóó smartelijk begrepen en vóórgevoeld heeft als Ibsen zelf. Het gewijzigd" slot van Nora" .... Bouwmeester Solness' val uit het luchtledig, de dood in schoonheid" van Hedda Gabler. . . . het is al belijdenis van zijn onzekerheid, van zijn bittere teleurstelling ten slotte, gevat in den laatsten glans van een edel dichterschap. Zijn zwanenzang: Als wij dooden ontwaken", trekt er de streep onder en legt de slotsom bloot: niets. Zijn gansche werkelijke leven heeft Ibsen geofferd om voor een ideaal te pleiten, dat van den verkeer den kant begrepen, tot het tegengestelde van een ideaal verworden moest. Uitkomst, verlichting, heeft hij geen mensch kunnen geven; zijn te-veel eischende, achterdochtige natuur verzette zich tegen elk compromis; tot den milden, barmhartigen lach den lach van Pirandello heeft hij het niet kunnen brengen. De lawine" is zijn laatste requisiet" geweest. Biografen vertellen en hoe ontroerend worden deze bijzonderheden in het licht van dien gewel digen strijd dat Ibsen, gedurende den bloeitijd van zijn leven, waarvan hij achtentwintig jaren buiten zijn vaderland doorbracht, geloefd hooft van de kranten", waarachter hij, menschenschuw en verschanst, in een café-hoek. zijn eenig contact met het leven en do wereld vond. Toen hij, (iH jaar oud, als een eenzame en grimmige grijsaard naar Noorwegen terugkeerde, om er in l!)(>(> te ster ven, moest hij erkennen zijn leven verdroomd te hebben en zich voor het overige nergens in d& wereld thuis" te hebben gevoeld. Met de opvoering van Ibsen's drama's is het ook jarenlang zoeken en dwalen geweest. Het is, of de kunstenaars, met leede oogen aanziende hoe het burgerlijk idealisme zich van dezen geest meestermaakte, in de dik onderstreepte symboliek", die toen bovendien in de mode was, het dichterlijk tegenwicht hebben willen vinden, en niet wisten hoe op sommige veronderstelde geheimzinnige roer selen genoeg den nadruk te leggen. Er was aan Ibsen, hoe hartstochtelijk hij zich ook erboven verhief, inderdaad altijd nog iets van den KleinStadter" gebleven, alsof het benepen milieu, waarin hij was opgegroeid, hem, trots allen smaad, nooit geheel heeft willen loslaten. Waar de geniale Strindberg zich met n roekeloozen ruk volledig wist te bevrijden, daar aarzelde Ibsen, voor wien het schrijven van een tooneelstuk daarenboven geenszins een avontuur, maar een bijna wiskunstig soliede onderneming beteekende. De vrees, dat bij de vertooning te veel licht zou vallen op dit min. of meer beperkte, dat het er al te gewoon" zou toegaan, moet tot deze artistieke overdrijvingen hebben geleid. Met slecht gevolg. Het innigmenschelijke, dat Ibsen onsterfelijk maakt, werd. onder deze gewichtig-doenerij, deze vage aan duidingen en willekeurige fluisteringen van de oude Ibsen-school verstikt; terwijl het werk, aldus belast en beladen, zich nauwelijks meer verheffen kon tot zijn dichterlijke vlucht. Zelfs de, naar deopvattingen van den tijd: model-opvoeringen onder Dr. Otto Brahm, hebben Ibsen meer verwijderd van het publiek dan dat zij ??de individuoele ontroering, die van enkele groote spelers uitging, daargelaten hem nader brachten tot de harten. De diepe tragiek van Nora", van Hedwig' (?Wildente" hetaandoenlijkste kinderfiguurtje dat in de tooneelliteratuur leeft), van den ouden John Gabriël Borkman, de poëzie van de Vrouw deiZee".... ons met raadselen gekweld verstand heeft haar vaak voorbij gezien. Als dichter" dankt Ibsen zijn reputatie ten onrechte meer aan zijn. (betrekkelijk-dichterlijke) dra.ma's in verzen (Peer (Jynt o.a.) dan aan de poëzie van het hart, waarvan de figuren in zijn huiselijke stukken doortrokken zijn. Het is Duse geweest, die, naar haar aard en wezon, enkele Ibsen-vrouweii uit deze steilo op vatting heeft verlost, die haar (Kebecca, Ellida) d( innerlijke vrijheid" heeft geschonken, waarnaar Ibsen smachtte. De tijd, zou ik zeggen, iii tegenstelling m?t velen die er anders over denken, is thans rijp voor Ibseu, Zoodra het tooneel weer eischeu gaat stellen aan hèt repertoire, zal het zijn taak zijn om voor het groote'' publiek het publiek, door onze Volks-Universi teiten en populaire kunst-instellingen opgevoed do Ibsen-cultus te ondernomen, waaraan het thanh toe moet zijn. Eenvoudig, bevrijd van alle ver standelijke rhctoriek. Wij hebben in ons land Ibsen-opvoeringen gekend, waarin enkele tooneelkunstenaars bewijzen mochten hoe volkomen hot ook op don weg van den Nederlandscheii acteur ligt om deze rollen te vertolken. Zelden echtev hebben wij een Nederlandsch ensemble" gezien. dat als zoodanig op het vereischte peil stond. Nochtans zou een keur-corps voor Ibsen uit de verschillende gezelschappen en ambulante spelers voor deze feestelijke gelegenheid te vormen zijn geweest. . . . Wellicht komt het nog eenmaal. En dan zal men ervaren hoe onverouderd" Ibsen is. Hoe hier een schat aan universeele en eeuwige gevoelens nog nauwelijks ontgonnen ligt. En hoe weinig het er bij de harmonie en de hechtheid dezer composities en bij het perspectief dozer dia logen op aankomt, of omstandigheden, inzichten en mode zich voor het oogenblik een beetje anderr voordoen dan in Ibsen's tijd. Om dankbaar uit deze oude, machtige handen den sleutel te ont vangen, die toegang e;ceft tot de benauwde kameravan het, alleen in zichzelf te bevrijden, mensehelijk hart. BRANDBLUSSCHER HOLLANDIA' SPANJAARD&C2 FABRIEK ESPANA UTRECHT

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl