De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1928 24 maart pagina 13

24 maart 1928 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

No. DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 24 MAART 1928 13 Wïih« van der Horst-van der Lugt Melsert door TOP NAEFF EINIG dachten we, toen ik dezen winter door middel van ,,de Groene" nog eens verstandhouding met haar zocht, en een lieve particuliere correspondentie daarvan het gevolg was, dat de tijd al drong.... Zelf heeft mevrouw van der Horst haar langdurig ziekbed, geloof ik, ook niet als de laatste halte begrepen. Althans riet, wanneer haar brieven met potlood geschreven, in den nacht waarin zij toch niet slapen kon en men in de Diaconesseninrichting bij uitzondering voor haar het licht branden liet" een afspiege ling waren van haar geestesgesteldheid, die trots alles moedig en veerkrachtig scheen, met een uit gesproken behoefte aan wat levensvreugde en een ondergrond van dien weemoedigen humor, die zichzelf niet altijd zoo ernstig kan nemen. Ik ben niet lévens-moe," schreef zij met den nadruk op ..leven", maar ik ben levensmoe, en daarvoor is het goed eens uit te rusten." Hoezeer kwam deze pauze daarvoor hielden wij haar verblijf in de Diaconesseninrichting toen nog ? haar toe ! Welk een onafgebroken werkzaam leven, als de ecbtgenoote van een tooneeldirecteur, die bijna alle groote vrouwenrollen van het repertoire droeg, en wist wat er op haar neerkwam, en van haar afhing... . Die nooit vermoeid scheen, nooit miste, een meesleepende kracht had als weinigen. Het is de groote rust geworden, en wat wij voor haar hopen is, dat de dood haar overvallen heeft en zij niet meer heeft behoeven te bedenken wat de zaak, waarvan zij zooveel jaren de ziel en de steun is geweest, zal beginnen zonder haar. . . . ,.Naar het slot op de mnan, in het Westen, Naar het slot toe, ten Oost van de zon. ..." Op den morgen na Ibsen's geboortefeest ving onze ,,Moeder Aase" stellig een der schoonsten, die het repertoire van Europa heeft gekend haar Groote Reis aan, en er is iets als een wee moedige voldoening in: dat juist dit haar stervens uur moest zijn, aan het einde der bijzondere dagen, waarin de gedachten van duizenden en onge twijfeld ook de hare dankbaar naar den ver eerden Meester zijn uitgegaan. Wat mij persoonlijk aan het talent van mevrouw van der Horst gebonden heeft, wat uit mijn ge hechtheid niet licht verdreven zal worden, zal ik, zoo kort na het uitvoerig getuigenis van 3 Dec. 1927, hier niet herhalen. Wat het publiek in haar verliest, is veel, want zij stond het publiek na en het zijn groote vrouwen-figuren, die met haar heengaan. Men kan een tooneelkunstenaar(es) in een rol alleen vervangen in schijn, nooit in wezen. Er is er altijd maar n geweest, en er zal er nooit meer n komen gelijk aan deze, die in het werke lijke leven mevrouw van der Horst heette, en al wat zij was en bezat, in verhoogde stemming, afstond aan de tooneelfiguur. Niemand, al draagt zij dezelfde kleeren en al spreekt zij dezelfde woorden, zal een Hanna", een Rebecca", een Rosa" zijn gelijk zij. Dit is het onsterfelijke aan de groote Nimen", waarvoor het nageslacht zoogezegd geen krans vlecht, maar die toch nog jarenlang hun eigen plaats blijven innemen in. de rij der fictieve gestalten, dat wil zeggen: onder de menschen, die wij beter dan onze naasten hebben Schilderkunst Otto van Rees bij Hofstee Deelman, Vondelstraat In het algemeen hebben de schilders die ons de Haagsche school wilden doen vergeten ons meer ontnomen dan gegeven. Ze hebben ons beroofd van de intimiteit, de tonaliteit en de atmosfeer en zijn eenparig komen aandragen met groote vormen en groote vlakken, als hoogste attractie verwerkt in de weergave der figuur. Niemand zal het hun kwalijk nemen dat zij er zelden in slaagden ons te overtuigen van de noodzaak hunner interpretatie. Zij kwamen toen een tijdvak was afgesloten en een visie verwezenlijkt; een visie die daarenboven volkomen paste in de traditie der Hollandsche kunst. De nieuwe koers die zij kozen was een onvaderlandsche; zij waren voorbestemd interna tionaal te zijn. Zij moesten over de grenzen en streken gaarne in het Zuiden van Frankrijk neer. Voor velen werd Italiëweder het beloofde land. Doch ook die het zoover brachten konden ons moei lijk doordringen van de onweerstaanbaarheid der macht die hen er heen dreef. Ernst Leyden niet, en Charles Eyck niet en eigenlijk ook Mathieu Wieg man niet. Italiëis toch meer dan een agglomeratie van vierkante huisjes, schoorsteenhooge torens en in sierlijke serpentines kronkelende wegen. En niet elk groote geziene en in drieste vegen in elkaar gesmeerde figuur is om die reden monumentaal. Het lijkt mij de verdienste van Otto van Rees dat hij beter dan vele anderen de schoonheid van Italiëen van zijn kunst gevoeld en begrepen heeft. Hij is in zekeren zin een eenzijdig kunstenaar, of als men wil een eenzijdig mensch. Hij heeft in het groote, in het monumentale alleen smaak voor het bevallige, het charmeerende, het liefelijke. Hij is niet dramatisch en vooral niet heroïsch. Maar hij kan aan een jonge vrouw die borduurt of leest en die hij in groote trekken omlijnt en in sobere kleuren kleurt, zoodat de voorstelling sterk den invloed der fresco-schildering verraadt, een in nemende gratie verleenen; hij kan haar juist zooals het moet in de lijst zetten; hij doet u in het verloop der lijnen de arabeske gevoelen; hij overtuigt u van de zuiverheid, de schoonheid en de oprechtheid van zijn visie. En die schoonheid zit niet alleen in de lijn. Zoowel in de borduurster, als in de harmonieuse verbeelding dier twee verloofden, die u tegelijk aan den jongen Rafaël en aan den jongen. Outamaro kunnen doen denken, is de kleur bij alle zachtheid en bescheidenheid met groote fijnheid en stelligheid geschakeerd. Ge voelt een stillen, nobelen, in liefde beschouwenden geest achter al dit sobere, in een sfeer van vredige berusting verbeelde werk. Ge voelt dien ook in de landschappen, die helder en liefelijk zijn en in het delicate schilderijtje dat de schilder ,,gewelven" noemde en dat coloristisch een zijner beste praestaties is. Otto van Rees is allerminst een overweldiger. Hij is iemand die stil voor zich heen den weg gaat dien neiging, talent en gemoed hem wijzen. Van Toorop, die hern eenmaal gekend. Een plaats, waarvan zij niet te verdringen zijn, wie zich ook naast, of boven hen stelt. Het is voldoende de namen te noemen, en het zijn geen schimmen, die deze namen oproepen, maar vollevende personen. Vrouwen, met de diepe oogen, de warme stem en den gullen lach van mevrouw van der Horst, vrouwen met een eigen, hartstoch telijk zieleleven, vrouwen, die wij oprecht genegen zullen blijven. Uit de duisternis van dit plotseling en voel te vroeg verscheiden, treden zij lichtend aan: Jo (Op Hoop van Zegen), Rita (Allerzielen); Lena (Het zevende gebod); Kathe Vockerath (Een zamen); Klara (Boven menschelijke kracht); Eva Kolberg (Het hoogste recht); Martha Stiele (Springvloed); Suze (Vriend Frits); Eva (De paradijs vloek); Nicole (Burgeredelman); Nora, Annemie, Raimunde (Passiebloem) en nog velen meer. Zeventien jaar was Wilhelmina Elisabeth Jacoba van der Lugt Melsert toen zij in Rotterdam bij Alex Faassen en Co. haar kr-anige loopbaan begon, zevenenvijftig is zij op 24 Febr. j.l. geworden. Het kroonjaar, waarop de Nederlandsche Regeering deze veel meer dan verdienstelijke vrouw het ridderkruis had mogen en moeten geven, heeft zij niet bereikt. Maar in de leegte die zij laat, zullen alle kunstenaars van het tconeel en daarbuiten haar met liefde en eerbied blijven gedenken, en die de pen voeren, zullen het als een eeretaak be schouwen ook de herinnering aan de gestalten, die zij schiep, onder de menschen levend te houden. ZONDER EENIGEN BIJSMAAK leerde, heeft hij noch de bewegelijkheid, noch de zucht tot het experiment. Maar hij is op weg om binnen de curieuse, haast al te sereene gebieden die 21,-n aanleg hem afbakent, iets blijvends te bereiken. HENNTJS Tentoonstelling Herman Kruijder, (Kunstzaal Brok te Hilversum) De ras-schilder Kruijder is innerlijk fijner dan men aan menig stuk van zijn hand, oppervlakkig beschouwd, wel zou aflezen. Dit geldt den vorm en de voorstelling, nimmer de kleur, want hierin geeft hij vaak de teederste vervloeiingen. Er is in zijn werk vaak eene zekere gewilde wrangheid, welke niet zelden gekant is tegen het kleia-burgerlijke en bekrompen-onderworpene der dorpainenschen in wier naaste omgeving hij zijne mo tieven grijpt. Men zie er het .childerij met den pastoor maar eens op aan ! Ook in de van ter zijde gegeven kop eener boerin voelt men het verlangen bij den schilder daarin het domme, het geestelijk doode te raken. Alle lijnen zijn opzettelijk week gegeven evenals het kleuren gamma en dit nu is wel het kenmerk: waar hij zijn wrevel in bindt en vooral waar hij mot liefde de menschen, dieren en dingen op aarde beziet, raakt hij het sterkst het hart van den beschouwer, ook al zal deze aanvankelijke eenige moeite hebben zijn vormen- en kleurenspraak te verstaan. Dit ia oorzaak dat de teekening eener boerenvrouw welke bezig is een paard te voeren, mér ontroert dan het zooeven genoemde schilderij, trouwens: in de simpele tegenstelling van wit en zwart weet Kruijder als kranig teekenaar, die levens-waar is als weinigen, vaak driftiger en sneller den kern te raken van hetgeen hem tot het doen aanspoort en bezielt. Evenzeer knap als gevoelig is zijn Markt plein" bij een oude kerk met rommelige kramen en. huifkarren, met wat vrouwen en mannen daar tusschen zooals dat in een kleine plaats kan zijn met als centraal-accent een heiligenbeeld en een groot handwijzerbord met den naam eener Bel gische stad.... In Koek-slaan" en in Konijn-verloting" geeft Kruijder de dorps-gebeurlijkheden weer zooals deze hem treffen en merkwaardigerwijze wordt daarbij de caricaturale typeering der figuren nimmer lachwekkend maar veeleer ontroert zij door den diep-ernstigeri ondertoon, welken men in al het hier tentoongestelde onmiskenbaar kan aflezen. Zoodat deze schilder eenmaal voor zich als grootste taak KOU kunnen stellen: te geven het epos van het boerenleven. Dit maakt dat men goed zal doen de verdere ontwikkeling van dezen (m.i. te weinig eikenden) kunstenaar met belangstelling te volgen, al was het alleen maar omdat te midden van veel charlatanerie dit werk eerlijk is als goud, zonder een zweem van aanstcllerij of zelfoverschatting. OTTÓ VAX TUSSENBROEK NATIONALE KUNSTHANDEL 435, Heerengracht TENTOONSTELLING VAN WERKEN DOOR: G. VAN DUFFELEN TOT EN MET 31 MAART.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl