De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1928 7 april pagina 23

7 april 1928 – pagina 23

Dit is een ingescande tekst.

No. 2653 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 7 APRIL 1928 23 HISTORISCHE FRAGMENTEN II. HET VOORSPEL (3) Voorts was de Held van Grevelingen candidaat. Maar Philips zocht geen held. Hij zocht een, diplomaat. Ja, Egmond kon den sterksten vijand overwinnen, Door moed, beleid en trouw, maar niet door mooie zinnen. Een schitterend figuur bij 't krijgsklaroengeschal, Maar wat zijn hoofd betreft het buskruit was er al. Opvliegend, ijdel, goedgeloovig, licht te leiden Voor wie bekend was met zijn vele zwakke zijden, De Prins bijvoorbeeld had hem aardig in de hand Maar door zijn heldenmoed vermaard in 't gansche land. Van hem was 't dat men riep, van hem was 't dat men roemde," De vuist des vaderlands, zooals het volk hem noemde. Granvelle echter, met zijn nuchter juisten kijk, Sprak van ,,den vriend van rook." Granvelle had gelijk. Hij was ook prins, dat 's waar. Dat was ik wat vergeten, Toen ik Oranje straks den hoogste heb geheeten. Van 't prinsdom Gaveren. 't Is niet van veel gewicht. Hij noemde 'r zich niet naar. Ik weet niet waar het ligt. Het ernstigste bezwaar, dat alles decideerde, Was echter, dat het volk hem als een god vereerde; Met populariteit was Philips niet gediend, Hij vroeg geen vriend van 't volk, hij vroeg een vorstenvriend. Maar diplomaat, ocharm ! Hij heeft het ondervonden, Dat hij van staatskunst 't A.B.C, niet kon doorgronden. Ik noem u een geval, waaruit gij duidlijk ziet, Hoe maklijk deze krijgsman zich bepraten liet. Men, zond hem naar Madrid, den Held van Grevelingen, Om op verzachting der Plakkaten aan te dringen. De koning ingelicht viel Egmond om den hals, En arrangeerde dadelijk een reeks van bals, Partijen, enzoovoorts. Hij liet hem heerlijk eten, En na een dag of twee was Eggie schoon vergeten, Waarvoor hij eigenlijk kwam. De vorst, heel amicaal, Liet hem de parken zien, de kerk en 't Escuriaal, En steeds als Egmond over zaken wou beginnen, Dan schoot den koning plots een lang verhaal te binnen. Vertellen dat hij kon ! Gezellig 't was enorm. Zoo kwam 't gesprek een avond op dien roostervorm, Waarin het Escuriaal, zooals men weet, gebouwd was. De gaat, die weinig met geschiedenis vertrouwd was, Vroeg zoo terloops na d'afloop van een fijn souper: En, Majesteit, wat bracht u toch op dat idee Maar wat ik zeggen wou, dat had ik haast vergeten, Die bloedplakaten. . . ." Wel, wat wou je daarvan weten?" Van die plakkaten?" Nee, van wat je 't eerste vroeg." Maar de plakkaten...." O, dat 's morgen tijd genoeg. Nee, van die roostervorm. Daar zal 'k je van vertellen. We zullen eerst een extra borreltje besteller. Van praten krijg je dorst. Zoo. Schenk je nog eens in. Het speelt in Rome. Eg. Nu luister. Ik begin. Ik heb Laurentius dit bouwwerk willen wijden, Daar hij ons bij Quentin den zege mocht bereiden." De koning nam een slok, en Egmond keek hem aan. Hij dacht: daar heb ik ook wel wat aan meegedaan. Hij kreeg, het is bekend, geen schaduw van belooning. Dat is dan ook volstrekt niet noodig voor een koning. Maar later heeft hij toch aan dezen dienst gedacht, En Egmond niet verbrand, maar pijl. loos afgeslacht. ..Die Grand Marnier is goed, dat wil ik grif erkennen, Maar koppig ook. Enfin, ik zal er wel aan wennen." Hij is," hernam de vorst, tot heilige" verklaard, Je zult zoo daad'lijk zien, hij was de glorie waard. 't Was in de derde eeuw. Een troep van Valerianus Komt op een goeden dag bij Laurens, den Uecanus, En eischt op hoogen toon de schatten van zijn kerk. De deken is maar zwak, de rooversbende sterk, Maar onversaagd besluit hij nimmer op te geven De schat, hem toevertrouwd, al kostte 't hem zijn leven. Nu bezigt hij een list. Vergunt mij nen dag, Zoo spreekt hij, dat 'k de schatten samen brengen mag. Het wordt hem toegestaan. Maar Laurens, vol erbarmen. Geeft al de schatten aan zijn kranken en zijn armen. Den dag daarop verschijnt de rooverhoofdman weer. Laurentius bekent: ik heb het geld niet meer, En wijzend op de kranken, die hem bang omvatten, Roept hij met vaste stem: Ziehier, dit zijn mijn schatten ! De bende stort zich wit van woede op den held, En sleept hem naar het hout. Zijn vonnis is geveld. Men werpt in wilde wraak den vromen ziekentrooster, Die kalm zijn lot verwacht, gekneveld op het rooster, En doet den eed'len man den vuurdood ondergaan." De gast, door dit verhaal, en 't poesje, aangedaan, Zegt: Sire, 't brengt me als vanzelf op de plakkaten...." Daar," sprak de koning, zuil' we morgen 's over praten". Jawel, maar ziet u, 'k had me in mijn hoofd gezet. . . . Oranje heeft. ..." 't Is tijd," zei Flip, we gaan naar bed" En onze brave; vriend was meer dan opgetogen, De dagen waren hem, zoo schreef hij, omgevlogen. Maar de verzachting der Plakkaten volgde niet. Men kent de spreekwijs van het kluitje en het riet. (Wordi vervoJyd) C U AR I VAR IUS. 99 Einzug der radiotoren door MELIS STOKE 99 r\IT is het verhaal van een spookachtigen avond en van een obses sie. Ik ben levend begraven geweest, en de laatste mensch dien ik voor mijne begrafenis nog even gesproken heb was Jan Feith, die zulks desge vraagd zal bevestigen. Mijn stoffelijk hulsel werd dezer dagen naar Hilversum gebracht,en zal zich omstreeks 19.30 uur door een dorpsverkeersader, geflankeerd door schel-verlichte grutterijen in Z.O.richting hebben voortbewogen, toen ik de silhouette van bovengenoemden edelman uit een zijstraat zag opduiken. Wij knikten elkander veelbeteekenend toe: elk van ons droeg een zwart lederen portefeuille. Ik wist wat de zijne bevatte: een lezing over een Indisch onderwerp, en hij maakte geen aanstalten om te doen alsof hij onkundig was van het feit dat mijn portefeuille eene lezing over een Indisch onderwerp bevatte. Eindelijk zeide hij: Tusschen ons in zijn twee muzikale dames". Ik knikte bevestigend en verklaar de: Ik moet eerst eten." Daarop wenschten wij elkander in welgekozen en hoffelijke bewoordin gen succes en gingen uiteen: hij iu een duistere steeg, ik in een schelverlicht totaal ledig restaurant. Ter toelichting van den verbaasden lezer moge hier worden uiteengezet dat hij en ik dien avond, zooals de dagbladen het griezelig noemen: ,.in den aether" zouden zijn en bijgevolg beiden op weg waren naar het oord dat ik TI hieronder beschrijven zal als het crematorium van het individualisme. Na mijn maaltijd begaf ik mij op weg met de wetenschap dat mijn voor ganger den a-jther had doen trillen. dat deze substantie thans in trilling werd gebracht door de twee muzikale dames die tusschen hem en mij waren, en dat het nu aan mij zou zijn om een diergelijke stoornis teweeg te brengen van 21.15 tot 21.45 uur. Met dit trilbeeld voor oogen zwierf ik door tallooze onderling absoluut gelijke duistere lanen. Tweemaal vroeg ik naar den weg: eens aan twee dames, die mij van kwade bedoelingen verdachten en nog eens aan iemand. die mij beleefd begeleidde naar een punt van waaruit ik nogmaals ver dwaalde. Tenslotte stond ik voor een eenzaam gebouw waarvoor een enkel licht brandde. Mijn voetstappen door het grind van den voortuin verscheurden de absolute stilte. Wie zich voorstelt dat de aether aan het rillen wordt gebracht uit een, tempel die straalt van lichten, vergist zich. . . . Een goruisehlooze heer op geluiddempend schoeisel opende de deur en begroette mij fluisterend. Toen ik mijn hoed en jas afdeed had ik het gevoel alsof ik mijzelf aflegde. . . . De geruischlooze voerde mij naar een zij vertrek waarvan vloer en wan den bekleed waren met vuistdikke weefsels. Het was zoo stil dat het gekraak van mijn linkerschoen ab soluut ondragelijk was en het tikken van een wekkerklokje klonk als het beuken van een stoomhamer. . . . Eenige minuten later verdween de geruischlooze en zat ik met mijne notities voor de microfoon. . . . Akelig rauw en ongemoedelijk hoorde ik mijn stem iets zeggen van ..Dames en Ileeren". . . ? toen was het weer even stil en in die stilte hoorde ik mijn boordje kraken met het geluid van een instort enden wolkenkrabber. . . . Toen kwam de ..grappige" inleiding. waarna ik even zweeg. . . . Niemand en niets reageerde, maar in de ijzige en vijandige stilte klonk liet omslaan van mijn notitieblad als het rijden van een D.-trein over een einde loos viaduct. . . . Daarop viel mijn stem weer in met den gemoedelijken klank van een toe spraak van een ter dood veroordeelde vaji het schavot. . . . Het klonk akelig gemaakt. . . . Onder het uilstoot en van de klanken kwam de gedachte bij mij op er nu maar uit te loopen. maar het wekker klokje wees aan dat ik nog zesen twintig minuten aldus moest voort gaan hard-op in mezelf te praten. Ik heb namelijk die gewoonte, en zeg dan vaak zonderlinge en niet voor de buitenwereld bestemde dingen. Ken-i in een hotel hield ik voor dcu spiegel onder het scheeren zulk een monoloog en nimmer zal ik m ij a schrik vergeten toen ik in dien spiegel een kelner achter mij zag staan met een blad. . . . Gelukkig was het een Kransche en discrete kelner, zooilat ik op natuurlijke wijze kon overgaan in het neuriën van een populaire melodie ....iets wat iedereen kan doen. zonder zich te blameeren, waniver hij all oen is. ... Voor deze microfoon nu, in de eenzaamheid van dit geluiddompend vertrek, bokroop mij de afschuwelijke gedachte dat ik bezeten zou worden van de eenzaamheidsobsessie. En wat ? zoo dacht ik bliksemsnelmoest de indruk bij eventueelo luis teraars zijn (men kon nooit weten) wanneer de toespraak over hel indisch onderwerp op verrassende wijze zou worden onderbroken door het lied van: ..Wenn die Gansebl mclien blühn" of ..Hallelujah" . . . . Ik ging dus voort schorre klanken voort te brengen en oratorische knepen toe te passen met n. oog op de notities en n oog op het wekkerklokje.... Toen ik tenslotte op de minuut quasi jolig afscheid nam en de verstikkende stilte viel. kwam een gevoel van nameloo/.e ellende; over mij. De Geruischlooze sehaduwdebiim en en even later vluchtte ik langs kron kelende lan'-n naar het half-verlichte station. . . . De gecapitonneerde coup was onder deze omstandigheden een obsessie.... Goddank kwam te Amsterdam ('or Huys in de coupé.... Zenuwachtig on haastig begon ik tegen hem te praten, telkens mijzelf onderbrekend mot schril on valsc.h-klinkond gelach. . Kil toen hij ook begon te praten en ?/,c\: ..Arme Melis.... heb je geen handje op elkaar gekregen .... ?" ....wol toen was ik zielsgelukkig. . want dat was tenminste eene reactie op een" mededoeling. ? ? ? Ik voelde mij aan het leven terug gegeven. . . .

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl