Historisch Archief 1877-1940
30
DE GROENE AMSTERDAMMER VAJM 7 APRIL 1928
No. 2653
MANESCHIJN
door Dr. W. VAN BEMMELEN
teekeningen voor de Groene Amsterdammer," door Is. van Mens
P) E tocht naar den top was
vol'^ bracht.
Het zou hun laatste zijn op het
groene eiland van den eeuwigen zomer,
waar zich verheffen de groote vul
kanen, die met de velden en de
bos. achen oprijzen als geweldige reuzen.
Samen stonden ze op dea verheven
kraterrand, en zóó machtig hoog
waren ze, dat alles: vlakten en heuvel
land, stranden en zeeën, diep onder
hen lagen; zóó vrij, dat hun blikken
ongehinderd voort konden snellen
,over de glinsterende sawah's en het
. groene looverdak der bosschen, verder
en verder, tot waar alles samensmolt
in de dampen van den horizont.
Maar dat alles, ach, ze zagen het
voor het laatst!
Lango jaren hadden ze geleefd op
het groote eiland, en ze hadden er
gekend de dagen van het zoete geluk,
die, Gode zij gedankt, vele, ja heerlijk
vele waren geweest, zoodat de scha
duwen der donkere dagen van het
verdriet wegscholen voor hun lich
tende broeders.
l)eii bloeitijd van het leven, den
groots-jheu tijd van de volledige ont
plooiing van de volmenachelijke ver
mogens van denken en doen, van
voelen en streven hadden ze gekend in
dat land. Dat land, waar de natuur
in een nimmer eindigenden zomer haar
onuitputtelijke weelde van groei en
bloei, zoo allesoverheerschend ten
toon spreidde, dat de onvermijdelijke
afbraak verborgen bleef.
Hun liefde was groot en zuiver
gebleven; ze hadden vóór en door
elkaar geleefd. Oewerkt hadden ze
veel, moeizaam vaak, maar immer
elkaar steunend.
Op menigen tocht hadden ze samen
gereden langs de eenzame boschpaden
en hadden doorkruist de geheimzin
nige kratervelden, waar de heete
bronnen dampten, de gele zwavel
rookte, en ze hadden de afgronden
der kraters gepeild, zooals ze de
diepten van elkanders gemoed hadden
doorgrond.
Maar nu blikten ze rond voor de
allerlaatste maal over het onafzien
baar groote eiland met de vele
kegelbergen. En als hun oogen eindelijk
rust bij elkander vonden, zagen ze hoe
de onverbiddelijke tijd groeven had
geploegd door hun eens rimpellooze
voorhoofden, evenals de helling van
den aschkegel onder hen niet glad
meer was, maar doorgeuld door den
regen.
Waar was de bruisende kracht
hunner jeugd? Ach, ze zagen neer
in den krater, waar enkel een armzalig
rookwolkje opkringelde tusschen de
sinds lang gestolde lavabrokken, en
ze merkten het op met 'n weemoedig
achje van berusting.
Toch verhief zich de vulkaan nog
trotsch boven de lage heuvels; toch
.droeg hij hen beiden nog op een kruin,
die zoo hoog optorende boven de
kustvlakte, dat hun uitzicht onme
telijk ruim was. En stonden zij niet
getweeën op dien luchtigen top; mot
elkaar omhoog gestegen en samen nu
blikkend over het land, waar ze
geleefd hadden in de schoonste
vereeniging ?
Edoch 't was de laatste maal! Het
schip wachtte al op de reede; weldra
zou het hen wegvoeren over de oceanen
naar koude landen, die onbereikbaar
ver weg lagen van het tropische eiland
met de trotsche vulkanen. Van de
schommelende boot zouden ze nog een
laatsten groet kunnen toewuiven aan
den ouden barg op welks top ze nu
stonden; maar onverbiddelijk zouden
ze zijn blauwen kegel achter den
horizont zien wegzakken, verwazeud
tot een onwezenlijken schim. ^J
Ze waren afgedaald. Van het
boschpad met zijn tallooze keeren hadden ze
berg en zijn buurman lag. Achter diens
breede wanden was de zon al ter
kimme gedaald; de avond viel snel;
de nacht naderde uit het Oosten met
rasse schreden. En toch verdonkerde
het licht niet als op andere dagen
met die haast, welke is als een vlucht
voor de duisternis van den tropischen
nacht. Want hoog aan het kristallen
gewelf hing als een hemelsche lamp de
maan, die snel won in lichtkracht.
Wel bleef het licht om hen heen,
maar 'n wonderlijke overgang voltrok
zich over hemel en aarde. Kleuren,
die vol waren geweest van kloppend
leven: bloeiend groen, warm rood en
kostelijk amber, verloren langhaam
hun hartebloed. Meer en meer stierven
uit hen weg de tinten van hun krach
tige stoffelijkheid en werden ze
overtogen door de violette sluiers van een
geestelijkheid, die stil deed
verstrakafscheid genomen; vaarwel hadden zij
gezegd aan de heete bronnen, wier
water uit den wand gutste en over het
pad wegvloeide; een laatsten blik
hadden ze geslagen op de boschhut,
waarin ze overnacht hadden, en op de
beek, die ze vele malen hadden over
schreden; een afscheidsgroet hadden
ze toegeroepen aan het ravijn, dat ze
doorgetrokken waren en aan de sta
tige boomreuzen, die ze bewonderend
waren voorbijgegaan.
Afgedaald waren ze, duizenden
voeten omlaag, uren lang in den
namiddag, en nu zaten ze eindelijk in
een pondokje aan den grooten land
weg, daar waar hij zich kronkelde over
het zadel, dat tusschen den grooten
ken dat, wat vol kleurenspel was
geweest. Ook de vérheden der werke
lijke dagworeld krompen ineen tot do
onwezenlijke verschieten van het
maannacht-taf reel.
Terwijl de geluiden des daags ver
stomden, deinde allengs uit hen op een
zoemend koor van ontelbare stemmen,
dat uit den bodem en de struiken
opsteeg, verradend al wat daar in het
verborgene zijn leven voortzette.
Zoo was eindelijk niets meer over
van den dag en was alles om hen heen
nacht, louter nacht.
Zwijgzaam zaten ze, bij het flakke
rend licht van een simpel olielampje,
in de waroeng, samen met een
paar inlanders en stil verorberden
ze het sobere avondmaal, het laatste,
dat ze zou dea nemen te midden van
de bosschen en de bergen van hun
eiland.
Toen ze de laatste beete tot zich
hadden genomen, stonden ze op van
den ruwhouten bank voor hun
allerlaatsten gang, die zou zijn a!s een
bedevaart. Naar het bergmcertje
wilden ze gaan, want daarheen was
hun allereerste tocht geweest. Als jong'
paar hadden ze gezeten aan zijn. oever
en lachend zich gespiegeld in zijn
klaar water, dat beroemd was c m het
kleurenspel, dat 't zonnige
hemelblauw in hem wist te verwekken.
Telega \Vama !
Zoo traden ze dan langs het smalle
pad het bosch binnon, waarin het
ronde meertje a's een betooverdo
prinses verborgen lag. Met
voorzichtigen tred liepen ze, want 't was zwart
van duisternis in 't bosch. Niettemin
drong op vele plekken het maanlicht
tusschen de boomkronen door, zoodat
lichtende zuilen zich om hen heen
vertoonden. Vreemde, nieuwe be
woners van het woud, die hen van hun
doel weg wilden lokken. Met pik
zwarte schaduwen versperden ze hun
het pad; maar 't was vergeefsch, want
reeds zagen ze tusschen de zwarte
stammen en takken den glanzenden,
openen hof in het bosch, waar het
meertje lag.
Nog eenige schreden en ze stonden
aan zijn oever.
Zwijgend bleven ze staan, even
zwijgend a!s de kring van zware
boomen, die roerloos rondom den
doodstillen bosch vijver geschaard ston
den. Geen twijg bewoog zich; geen
rimpel gleed over het watervlak; niet
n blad ritselde, want geen
windzucht waagde het door het gebladerte
heen te dringen en de deinende
ruisching van het krekelkoor was do
ondergrond dier stilte.
Uit den hemel daalde het maanlicht
neder, want hoog in den top van het
uitspans.il zweefde de oude hemel ing.
Zachtkens zegen de stralen omlaag
als gordijnen van glanzende zijde eii
vlijden zich geluidloos op het zilveren
watervlak en op het gebladerte der
takken, die de boomen uitstrekten als
wilden, ze samen het meertje be
schermen.
Onhoorbaar daalden de ragfijne
weefsels der lichtsluiers neer, eu zóó
teer waren ze, dat de zoemende zang
der krekels lu-n deed beven. Zo
sidderden ook voor de zwartheid van
het woud rondom, en. ze wadden
zich niet buiten den. lichthof, du n ze
vulden met hun bovenaardsche rein
heid, zoodat hij omgetooverd werd
tot een magisehen tempel vol van
goddelijke geheimzinnigheid.
Ook door hen heen, door het
menschenpaar, dat daar in woordeloos
zwijgen aan den waterrand stond,
daalden de maaiistralen aardwanrts.
Door hun oogen. drongen ze door in hun
hoofd en hart, zoodat heel hun geest
en gemoed bevangen werd door het
tooverspel van het maanlicht en
werkelijkheid met verbeelding voor
hen tot een hoogere wereld werden
samengeweefd.
Hoe diep is liet meertje?" zoo
vroeg m ;t fluisterstem de vrouw.
Onpeilbaar diep, zoo zoggen de
lieden van den omtrek hier. Ook
gelooven ze, dat liet met den oceaan in
verbinding staat" gaf de man mot
even zachte stern, ten antwoord.
Zou dat mogelijk zijn?". .
Met water niet: maar vroeger was
BOOTZ' ORANGEADE TRIPLE SEC
??^V^V^ * "^ **. *~
?
Ti