Historisch Archief 1877-1940
Nö. 2653
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 7.APRIL 1928
Dramatische kroniek
door TOP NAEFF
Théatre de la Porte St. Martin: Chantecler,
par Edmoad Rostand.
_I ET zq zonder litteraire pretentie gezegd,
maar ik kan sinds Rostand geen mestvaalt
voorbij loopen, zonder dat mijn oogen zoeken....
ha ! daar komt hij al aangestapt, Chantecler l En
dan is het toch ook wel bekoorlijk, wanneer wo op
een warmen zomeravond langs den boschrand
wandelen, dadelijk te weten wat de nachtegaal
zingt:
Je sens, iout petit, perdu dans Varbre noir
[^ Que je vais devenir l'immense coeur du soir".
Edmond Rostand is jong gestorven, en vroeg al
blijkt zijn onsterfelijkheid. In den eeuwigen
worstelwedstrijd tusschen realisme en romantiek, keert
thans de romantiek weer boven en alles wijst erop,
dat de overwinning over de geheele linie zal zijn.
Bijna vijandig waren hem de tijden toen hij, als
het leelijke jonge eendje in den vijver van het
naturalisme opdook; in geletterden kring werd
men ter nauwernood voor vol aangezien, wanneer
men dezen eleganten arbiter voor een breeder en
zwieriger tooneel, voor de poëzie der dingen, een
stille liefde toedroeg. De waakhond Patou" her
innert het zich bitter: Quand on parle d'étoile,
il faut baisser la voix" Thans mag dit verlangen
naar de sterren", naar ruimer verbeelding, naar
revue en feëerie, weer zijn woordje meespreken.
Natuurlijk, er zijn zwanen en zwanen... .men
moet maar weer eens kortelings met een werk van
Shakespeare in aanraking zijn geweest, om toe te
geven hoeveel zwakker in Rostand's tooneelwerk
van groote allure het licht van binnen brandt.
Maar onrechtvaardig zou het zijn Rostand op zijn
plan als dichter te miskennen en te meenen, dat
zijn vaak geniale invaller" louter inventie zijn
van een gewieksten geest, door een grandioae wel
sprekendheid en scène" gezet. Want al dit
brillant theater" is ontsprongen aan zulk een
warm, hartelijk gemoed, dat we den overdaad aan
bel-esprit" nog als toegift mogen beschouwen.
Hoe lief moet een dichter het theater op zich zelf
al hebben om, opkijkend tegen het gevallen doek,
te overpeinzen als een gelukkig kind.
Le rideau c'est un mur qui s'envole".
En hoe aardig is het dan toch ook weer, nu ja
verzonnen" om voor dit dierendrama den
beruchten klop-klop-klop" tot den aanvang toe te
vertrouwen aan: de specht. De fantasie van
Rostand vond zulk een breede basis, het is begrij
pelijk dat zijn lichte toets ons vaak te vluchtig
voorkomt, maar alles bloeide ook zoo gemakkelijk
onder zijn hand l
Van Rostand'» werken is mij, om te lezen,
Chantecler" het liefst. Het brengt ons de persoon
van den kunstenaar het naast, de Haan staat daar
geheel als zijn representant. Het overtuigendst in
zijn fiere kracht als schepper, die het in zijn macht
heeft de zon te doen opgaan, en met
kunstenaarsoogen bolrond van verwondering waarneemt
hoe het licht de wereld verandert en verguldt.
Schoon is hier, bij alle betoovering, de gedachte:
Het is goed in het duister aan het licht te
gelooven".
Met de verschijning van de Fasante" zijn we
dit mooiste: de kunstenaar in zijn volle, eenzame
glorie, al voorbij, en komen op het terrein van de
fabel, waarbij Rostand voor Lafontaine niet onder
doet in zuiverheid en mise-en-scène.
Wel echter gevoelen wij hier, dat de dichter
raakt aan wetten en ervaringen van nog veel
smartelijker diepte dan Chantecler doet vermoeden.
De groote liefde-scène, waarin de Fasante den
Haan zijn mannelijk geheim: zijn
kunstenaarszwakheid, ontfutselt, is van eei> eeuwige, in deze
fiere pluimage diep treffende tragiek, waarvan we
in deze Comedie" nog slechts een aanduiding
krijgen:
Comment, moi, si petit, j'ai fait l'aurore immense,
Et l'ayant faite, il faut que je la recommence?''
Dit is de centenaarslast, die op de
kunstenaarsschouders drukt, de niet-aflatende verplichting, de
vermoeiende verantwoordelijkheid eiken dag op
nieuw voor de scheppingsdaad, de angst, dat het
niet zal mogen gelukken, dat de stem niet schoon
genoeg zal klinken om den Dageraad te wekken !
Tegenover de aandoenlijk hoovaardij van het
oogenblik die men zonder onderscheiding:
kunstenaars-ijdelheid noemt het oogenblik,
waarop de genade blijkt en de opgave kan worden
volbracht, staat deze levenslange vertwijfeling aan
de eigen kracht, staat deze ootmoed....
De Fasante komt, bewondert den Haan, bekent
hem haar liefde. Maar wat kan zij voor Chantecler
meer zijn dan een kleine steun bij zulk een
reuzetaak, dan een inspiratie ? Wanneer zij hem van haar
liefde spreekt en haar hart weerklank vraagt, weet
hij, nog sidderend van kunatenaarstriomf, haar
niets beters te antwoorden dan: L'aurore n'a
jamais si bien réussi !" Voor hem bestaat er geen
hoogere erkenning van den eeredienst der liefde.
Hiermede zijn we dan middenin de klassieke
tragedie en den onoplosbaren strijd tusschen man
en vrouw. Een groote liefde wordt alleen ge
kweekt in de schaduw van een groot ideaal,"
meent Chantecler, maar de Fasante, de liefheb
bende vrouw, zou best met een kleinere liefde te
vreden zijn, als ze die dan tenminste niet behoefde
te deelen met de Dageraad". Zij wordt het moe
den ganschen dag niets anders te doen dan den
kunstenaar in zijn zelfbesef te steunen, zij eischt
ook voor haar verhevenste gevoelens een, in haar
oogen, klein bewijs: Kraai n dag niet," smeekt
ze hem. Helaas, dit is nu juist het offer het offer
zijner persoonlijkheid dat Chantecler niet
brengen kan. Gelijk Delila neemt zij list en ver
raad te baat om zijn mannelijke kracht te fnuiken.
Vergeefs. De episode is uitgeput, de vlucht alleen
kan den man, zijn dierbaarst bezit: zijn stem en
zijn kracht om te kraaien naar hartelust, nog
redden. Aan het verlaten wijfje blijft de conse
quentie van de vrouwenliefde, hoezeer zij dan mag
hebben gedwaald: te sterven voor den beminden
man. Op een oogenblik van menschengevaar
vliegt de Goud-fasante, allen smaad haar aan
gedaan vergetend, op, om met haar verblindende
schoonheid den Haan te beschermen, en. ... valt
in een strik. En het werk sluit ontroerend, daar
waar de heerschappij der dieren ophoudt en de
Faaante, gelaten, in het net gevangen, haar dood
vonnis van menschenhand afwacht. Terwijl ginds,
veilig in de verte, de bevrijde Heer der Schepping
zijn hoogste lied van de aarde naar den hemel
opzendt. Dit was ten slotte al wat haar vrouwen
hart nog begeerde om trots alles gelukkig te
sterven.
Omrankt van geest en bitterheid dreigt deze
mooie parabel herhaaldelijk in het bijwerkverloren
te geraken. Veel kleine kunstenaars-bitterheid, die
ons, zoo uitgesponnen, de moeite van het uit
beelden nauwelijks nog waard schijnt. De
samenzweering der Nachtuileri, de five o'clock" van het
Parelhoen, de Academie der Padden.... het is
ons in de kunst misschien wat al te vertrouwd,
als persiflage wat tam, en bijna uitsluitend decora
tief. Bij deze manifestatie van niet veel meer dan
gekwetste ijdelheid, hadden we de melancholie
van het uitverkoren beroep, de tragiek van het
scheppings-procès, en de smartelijkheid van de
vrouwenliefde, in elk geval dieper met den Dichter
willen doorlijden.
Het spreekt wel vanzelf, dat we in Rostand's
dieren louter vermomde menschen hebben te zien.
De vraag, of de acteurs in deze met meer of minder
talent pluimvee weten te imiteeren, laat mij koud.
Illusie kan dit uitzonderlijk werk alleen bij lezing
aan de verbeelding geven, wie de uitgedoschte
schare over het tooneel ziet fladderen, kan zich
daarmede hoogstens vermaken om er den vorm
accepteerend zijn eigen fantasie achter levendig
te houden. De gelegenheid om Chantecler" eens
te zien vertoonen is, gegeven den verregaanden
rompslomp, echter zeldzaam, en waar ze zich
voordoet, is het al om de curiositeit Rostand
heeft het zich dan toch voor het tooneel gedacht
aardig om er gebruik van te maken.
De uiterlijke vertooning was met geest en zelfs
bevalligheid aan de afmetingen en de
queu-deParis der dames-kippen moesten we aan gewend
raken in elkaar gezet. Of het met minder, niet
meer zou zijn geworden, blijft een vraag. Maar die
hangt dan weer samen met de begaafdheid der
vertolkers en den stijl, waartoe zij worden ge
dwongen. Er bestaat nu eenmaal iets als den
Rostand-stijl", uit het romantisch heroïsme van
Cyrano" voortgekomen, en in Frankrijk blijft
men zijn tradities getrouw. In Holland zijn we
overdreven bang voor al wat declamatie" is,
en het moeten al heel groote tooneelspelers zijn
(Coquelin, Sarah Bernhardt) willen we er zelfs
in hot heldendicht mee verzoend raken.
Tentoonstellingen
A. J. van 't Hoff, bij Buffa. Mej. M. B. van
Regteren AUena, bij Santee Landweer
F De schilder van 't Hoff begrijpt dat phantaisie
een der kostbaarste eigenschappen is van den
kunstenaar; dus laat hij zijn phantaisie werken;
beter: hij zet haar aan 't werk: hij phantaiseert.
Maar hier tast hij mis. De phantaisie moet leven
in hem, moet een deel zijn van zijn wezen. Zij moet
schuilen in 't eenvoudigste en meest natuurgetrouwe
schetsje. Zij kan verborgen zijn in een veeg met
den duim of in een onverwacht laagje dekwit. Zij
hangt nauw samen met morrelen en knoeien. Bij
den schilder van 't Hof is ze van buiten opgebracht,
men zou hem een phantast kunnen noemen, zonder
of met te weinig phantaisie. Hij bedenkt
grootscheepsche tafereelen. Zijn vindingrijkheid is
paraat genoeg, maar zijn phantaisie is arm. Dit is
te betreuren, want hij is een zorgvuldig en goed
onderlegd schilder. Zijn kleuren zijn rijk en helder
en op een zijner doeken ziet ge een prachtige
fascineerende blauwe slang. Toch is zijn coloriet
een kind dierzelfder verbeelding die hem zijn compo
sities aan de hand doet. Het is verbluffend maar
niet warm, opmerkelijk maar niet overtuigend.
Er is veel te zien op zijn schilderijen, maar er is
weinig op te beleven.
De Heer Santee Laadweer laat naast schilde
rijen ook aquarellen zien van mejuffrouw van
Regteren Altena. Een waterverfteekening van. een
gedekte tafel treft door de frissche, heldere kleuren.
Er is zoo iets opens in dit stukje en hot heeft zoo'n
echt vrouwelijke charme, dat ge het niet vergeet.
Mejuffrouw van Regteren Altena is een geboren
coloriste. Zij stemt haar rooden, blauwen en grijzen
naar eikaars kwaliteit met een wondere intuïtie.
Haar schilderijen zijn altijd volmaakt evenwichtig
van kleur. Het is of juist die nuance van. geel
behoort te steunen op die nuance van rood. En die
schakeeringen zijn haar persoonlijk eigendom. Ge
kunt haar onder duizenden herkennen. Zij heeft
een eigen en een bekoorlijk palet. Dat is een be
nijdenswaardig bezit. Maar op deze kleine expositie
vindt ge een schets die iets behouden heeft wat in
de voltooide schilderijen dreigt verloren te gaan.
Zou zij te veel opgaan in stillevens die te zeer haar
eigendom zijn geworden? Dan zou een uitstapje
naar een ander terrein haar voor herhalingen
kunnen behoeden. Haar talent is te onmiskenbaar
om het niet naar alle kanten uit te buiten en vooral
om het niet, als het noodig is, te verfrisschen.
1IENNUS
Dergelijke groote kunstenaars (Lucien Guitry
viel bij de première voor Coquelin in, die vóór den
grooten dag stierf) geven aan de rollen uit hun
eigen menschelijke gesteldheid den ondergrond, ook
waar die soms ontbreekt. 'Chantecler vraagt de
ziel van een kunstenaar, die de vreugde on liet lijden
van den kunstenaar kent. Dat is, bij alle panache
het eenige, waar het op aankomt. Andrc Brunot
was een imposante, fraaigevederde en effectvolle
haan, die de rol speelde zooals de beroemde tenor
van de Opera haar zou gezongen hebben. Hem
stond een gracieus Goud-fasantjo van Cecile Dylina
terzijde, die echter niet boven de revue uitkwam.
De waakhond Patou" vond in Maurice Revel don
hartelijkrten vertolker. De Merci een van de
pittigste rollen zou ik liever door een vrouw
zien spelen, straatjongens-travostie, schoon de
heer Glénat, met zijn wat zware stern zeer verdien
stelijk het enfant-terrible" uitbeeldde.
In haar stijl, was het een fleurige vertooning,
misschien niet eens ver beneden do idealen, die
Rostand er in zijn tijd zelf aan heeft gestold. Maar
nu zouden we het toch ook graag eens in oon
modernere, streng-gestijleerde opvoering zien, de
vogolkarakteristiek maar juist aangegeven, en de
innigheid, voor zoover deze zwierige tekst toelaat,
eruit gehaald, en erin gelogd. Couperus wie zou
hot beter toevertrouwd zijn geweest hoeft van
Kantekleer" een Hollandsche vertaling nagelaten,
uitgegeven in Groot-Nederland van 1925.
BRANDBLUSSCHER
HOLLANDIA"
SPANJAARD «C S,
FABRIEK ESPANA
UTRECHT