Historisch Archief 1877-1940
10
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 21 APRIL 1928
No. 2655
Muziek in de hoofdstad
door CONSTANT VAN WESSEM
Concertgebouw-jubileum, I
."C" EN dag na den veertigsten verjaardag van het
inwijdingsconcert is het Concertgebouw zijn
reeka jubileum-concerten begonnen met een hom
mage aan den Nederlandschen componist.
Dat het niet veel meer dan een hommage kon
wezen ligt wel aan den Nederlandschen componist
zelf. Men kan er over debatteeren of het programma
geheel juist, d.w.z. volledig genoeg was samenge
steld, niettegenstaande het feit dat het nu reeds
overladen was. Het opvallendst is de cindindruk,
die men krijgt. Uitgezonderd Diepenbrock's Hym
ne an die Nacht" voelde men in al dit uitgevoerde
werk meer vak-werk dan inspiratie, moer knapheid
dan bezieling, meer passief dan actief muziekgevoel.
Al deze muziek maakt de indruk eenmaal gehoorde
muziek verder te moduleeren, er is geen vondst"
bij, die niet door technische kennis der muziek
was te vinden. Wij voelen in deze composities
alleen een reflecteerende phantasie, geen Dionysi
sche bezetenheid, die plotseling aanvangt te zingen.
DeDionysoswasdanal Wagner, Strauss of Brahms
geweest, of moderner: Mahler, Debussy, Bartok,
Strawinsky. Bij al hun verscheidenheid behouden
deze composities de eenvormigheid van een
tweederangs-bezieling (om het zoo eens uit te drukken),
die echter want er zijn vinders en
verwerkelijkers ??niet in staat is het materiaal" zelf te ver
nieuwen tot uitdrukking der persoonlijkheid. Alleen
Diepenbrock, en ook Pijper, gelukte dit. Doch
dituitdrukken der persoonlijkheid geschiedde bij
Diepenbrock spontaner, bij Pijper geforceerder.
IN VAN DER 5LUX5
:INDE 162
IDEN MAAG
2rT A
'V/ONINGINRICMTINGEN
Joh. Braakensiek's teekening bij de opening van
het Concertgebouw (18S8)
Op het Nederlandsche programma was Röntgen
vertegenwoordigd met een oud-Hollandsche blij
spel-ouverture, vak-werk in den dartelen" trant,
dien wij van hem kennen; von Brucken Fock met
een drietal zijner Impressions du Midi", pitto
reske stukken met een impressionistischen inslag,
Willem Landró met twee deelen uit zijn opera
Beatrys", waarvan Mia Peltenburg de slot-scène
mooi zong, Willem Pijper met een zestal
Symphonische Epigrammen, een knap werkstuk van
praegnante samengedrongen zegging, maar meer curieus
dan muziek"; Jan van Gilse met twee zangen
uit Tagore's Der Gartner" (de Duitsche vertaling is
Hotel Duin en Daal" - Bloemendaal
Str, koud en warm water op alle kamers
PRIVÉBADKAMERS Telefoon 2222J
typeerend voor het geheele werk); Johan Wa-genaar
met een ouverture van Driekoningenavond",
waarin de bravoure van Cyrano-Don Juan-Strauss
een beetje door erudiete technische doorwerking
wordt getemperd, doch tevens de spontaniteit
der compositie verminderd; Zweers met twee
plechtstatige Gysbrecht"-voorspelen; Dopper met
zijn charmante les in instrumentatie, getiteld
Giaconna gotica" on tot slot Diepenbrock met zijn
wonderlijk bekorende, extatische ..Hymne aii die
Nacht" (Auferstehungshymne) van Novalis,
vooimij hier het eem'ge werk, waar iets van het mysterie
van de ziel doorklinkt, hoewel Mia Peltenburg den
juisten vervoerden toon niet gelukkig trof.
Zooals gezegd, deze avond bleef een hommage
aan den Nederlandschen componist. Maar tevens.
een hulde aan het Concertgebouworkest. M «rit
terecht is er dezer dagen op gewezen dat de oudere
en jongere componisten de leerlingen van dit orkest
zijn geweest, welks prachtig ensemble-spel hun de
lessen voor hun veelal kundige instrumentatie heeft
opgeleverd.
DIT
Greatest
Artists
MERK
Finest
Recordingt;
IS EEN WAARBORG VOOR
ONOVERTROFFÊN REPRODUCTIE EN:
ONGEËVENAARDE AFWERKING.
N.V. DÜTCH GRAMOPHONE COMPANY,
AMBTERD. VEERKADE 22A DEN HAAO
Int. Muziek tentoonstelling Genève 1927
Hoogste onderscheiding.
NIEUWE UITGAVEN
Dr. L. N. de Jong. De
schuisengel. Assen 1927. Van
Gorcitm en Comp.
De schrijver van dit boek, bewogen
doop het vele, dat in kerk en
maataebappij ontbindend werkt en de
gemoederen verdeelt, heeft zich ge
roepen gevoeld een geschrift samen
te stellen, waarin een poging gedaan
wordt om te komen tot meer eenheid
en den weg te banen tot meer levens
geluk. Hij schiep een allegorische
figuur, Ecclesia een eenigszms
gevaarlijke naam, als men bedenkt,
hoeveel er over dat woord in de
bijbelvertajingen al te doen geweest is !
die den geest van de christelijke kerk
verbeeldt. Ecclesia" trekt de wereld
door, komt in aanraking met de
menschen en de maatschappij, en
leeraart overal den waren godsdienst,
die volgens haar niets anders is dan
het verlangen om God te dienen uit
eerbied en liefde tot God en uit liefde
tot de menschen en de maatschappij."
Zoo werd het boekje een, in verhaal
vorm opgezette, vrijzinnig-christelijke
geloofsbelijdenis. Veel nieuws staat
er niet in; het onderwerp is in de
Leekedichtjes van de Genestet al
LINCOLN
de meest volmaakte wagen
JAN LIMBACH- Haarlem
uitgeput. Maar het was er den schrijver
ook niet om te doen, wat nieuws te
geven, hij is het blijkbaar met Goethe
eens, dat hij dit niet zou kunnen, en
evenals Goethe biedt hij het bekende
nog ns aan, in een anderen vorm.
En, het moet opgemerkt worden, die
vorm is niet slecht gekozen. De
levens-, lijdens- en
strijdens-geschiedenis van Ecclesia" maakt indruk.
De heer De Jong schreef met over
tuiging, met bezieling en gloed. En
toch, toen ik trachtte, dit merkwaar
dige geschrift tot op den bodem te
peilen, vond ik iets anders. Vernuft.
De uitkomsten passen allemaal te veel
als een dekseltje op het pannetje met
het brouwsel van wat vrijzinnige
christenen gelooven." In de wijze,
waarop heidendom" en katholicisme
op zij worden geduwd, komt dit
eigenaardig uit. Ik schrijf dit waarlijk
niet, om aan de verdiensten van dit
boek iets af te knibbelen. Welk ernstig
denkend mensen van onzen tijd zou
bezwaar kunnen hebben tegen het
eenig-groote principe, dat de schrijver
telkens weer op den voorgrond stelt:
dat de waarde van ons mensch-zijn
wordt bepaald door de hefde, die wij
voelen voor onzen naaste en het besef
van de verantwoordelijkheid voor onze
daden. Maar de toepassing, die do
auteur geeft op het maatschappelijke
leven, is zwak. Ik wije hier op de
bladzijde, waar Ecclesia" komt te
midden van een groep werkstakers,
en waar zij dezen onder het oog tracht
te brengen, dat zij, ontbindend te
werk gaande, nooit iets tot stand
kunnen brengen.... terwijl zij, op
niet-maatschappelijk terrein, er vol
strekt niet tegen op ziet, alles
onderstboven te keeren, voor er iets positiefs
tot stand zal worden gebracht. De
kracht van Ecclesia" 's betoogen
schuilt voornamelijk in het negatieve,
en daardoor wordt de waarde van haar
leering wel zeer beperkt.
Maurits de Vries, 'n Mensch.
Rotterdam 1927. W. L. en
J. Brusse's Uitgeversmij.
Een roman waarin de poging waar
deering verdient. Een van die boe
ken, waarin een eerlijke schrijfdrang
worstelt om de onmacht van het
talent to boven te komen. Een worste
ling, die altijd ongelukkig afloopt;
het woord kan nu eenmaal op geen
enkele manier subrogeeren wat aan
het elementaire talent ontbreekt. In
dit boek is geen werkelijkheid; ik
bedoel, dat de werkelijkheid hier op
geen enkele manier is getransponeerd
in een sfeer van litteraire kunst. Dat
komt doordat de hoofdpersoon van
dit boek, eigenlijk de eenige persoon,
nog wel demonstratief ,,'n mensch"
geheeten, geen mensch is; hij blijft een
onwezenlijke abstractie. Hij stelt een
decadente afstammeling voor uit
een oud geslacht; een sensitief
jongmensch, neigend naar het patholo
gische. De zieke ziel is in de littera
tuur, in de Hollandsche ook, sedert
Couperus en Coenen, tallooze malen
behandeld; de heer De Vries heeft
natuurlijk het volste recht om liet
onderwerp nog eens aan te pakken,
maar dan moet hij meer geven dan
toevalligheden. En die toevalligheden
zijn hier nog van de uiterste onbelang
rijkheid. De jonge man uit dit boek is
machteloos: hij^kan niet tegen het
leven op. Maar de schrijver laat hem
eigenlijk niets beleven, uiterlijk noch
psychisch, waardoor die machteloos
heid wordt gedemonstreerd. De ver
houding tot zijn vader, de omgang
met zijn vrienden, zijn liefde voor een
vrouw in dat alles is niets van
conflict, niets waardoor onze aan
dacht gespannen wordt op hetgeen
er gebeuren gaat; wanneer het heele
verhaal hieruit bestaan had, dat het
jongemensch tegen een voorbijganger.
die hem om wat vuur vroeg, gezegd
zou hebben: daar ben ik to slap
voor"; sans blague, dan was de schrij
ver even duidelijk geweest als nu.
Er is ook een sociaal element in den
roman, vooral in het begin. Maar ook
bij de uitwerking van dezen factor
steeg de schrijver niet boven het
toevallige uit; hij heeft volstrekt niet
duidelijk gemaakt, waarom déze jonge
man, in déze omstandigheden, juist
zóó moest reageeren op de indrukken.
die hij ontving van een corrupte
samenleving. Op zichzelf is de maat
schappelijke critiek oudbakkener dan
de eerste symptomen van het socia
lisme.
Blijft: de waardeering van de
pogingDeze roman is nergens aanstellerig;
ik kan geen andere oorzaak van. het
ontstaan van dit boek vinden dan de
drang van den schrijver, om ziel)
eerlijk te uiten. Het spijt mij dan ook
wel, dat bovenstaand oordeel, dat erg
onvriendelijk klinkt, mij uit de p-ii.
moest. Ik zal het onmiddellijk
herroepon, als do schrijver met beter
werk voor den dag komt; nu moet ik
nog als mijn overtuiging uitspreken,
dat de schrijfdrang van den heer Di
Vries berust op gebrek aan zelfkennis .
HERMAN MIDDENDORP