Historisch Archief 1877-1940
2655
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 21 APRIL 1928
11
Schilderkunst
(Uit Primitieve Cultuur, door Dr. Portengen. Uitgave
Th:eme et Cie.)
Mevrouw B. Westendorp?Osieck bij
Hofstee Deelman
De gelijktijdigheid der tentoonstellingen van
mevrouw Westendorp en me j. Van Regteren
Altena lokt uit tot een vergelijking die op zich zelf
al verleidelijk genoeg is; verleidelijk genoeg omdat
zulk een vergelijking den aard van beider persoon
lijkheid en beider talent op een treffende wijze
belicht. De een heeft juist wat de ander niet heeft
en wat men de ander zou toewenschen, heeft de een.
Mejuffrouw van Regteren Altena is zich bewust
van. en tevreden met haar talent; zij cultiveert het
en behoedt het als een kostbaar geschenk; zij ge
niet ervan, het vervult haar, zij vermijdt alles wat
het zou kunnen schaden of beroeren. .Men kan zeg
gen dat zij het daardoor willekeurig begrenst, maar
men moet erkennen, dat zij binnen die gren'/.en iets
bereikt. Een stilleven van haar is niet het hoogste
dat op dat gebied gewrocht is, maai- het is /.eer
typisch haar eigen stilleven, naar inhoud, naar
compositie en naar kleur. Haar signatuur is telkens
het besluit van een eenvoudige, oprechte, seriexise
poging om zoo zuiver mogelijk haar visie uit to
zeggen en zoo volkomen mogelijk zich zelf te zijn.
Zij zal u niet spoedig verrassen, door een
stotitmoedigen greep, maar zij stelt u ook nooit voor een
raadsel. Er zijn schilderessen waar ge evenzeer, er is
er geen waar je meer op aan kunt. Elk zweempje
van effectbejag, elke gedachte aan de mogelijk
heid om het een ander na te doen ia haar vreemd.
Geen eigenschap is haar zoo ingeboren als die der
eigengereidheid, in den besten zin de/es ongunstig
klinkenden woords.
Mevrouw Westendorp is oneindig levendiger en
bewegelijker. Een essentieel ding heeft y.ij, als ik
mij niet vergis, met haar kunstzuster gemeen:
kleurgevoel. Maar daar blijft het bij. Mevrouw
Westendorp voelt diep de onmisbaarheid dier
heilige noodzaak in een kunstenaarsbestaan: evolu
tie. Zij wil vooruit; zij wil haar talent ontwikkelen,
zij schroomt geen invloeden; zij wil leven in en met
haar tijd. De wij/igingen in haar voordracht en haar
factuur springen in het oog. De fransche impressio
nisten, Cezanne vooral, hebben voor haar niet te
vergeefs geleefd. De achttiende-eeuwsche Franschen
evenmin. De coloristische verfijning van de eersten
zou zij willen vereenigen met de gratie n den zwier
van de laatsten. Daarbij heeft zij '/.eer sterk de
neiging naar synthese, /.oowel formeel als
coloristisch. En misschien /.ijii er ook Oostersche invloeden
in haar werk die het nu en dan drijven naar den
decoratieven kant. In elk geval is het duidelijk dat
zij op haar gebied veel gezien en veel ondervonden
heeft; haar idealen zijn er niet minder op geworden.
Maar talent is een ding dat /ich niet laat dwingen
en daar schuilt een gevaar. Of verbeeld ik mij ten
onrechte dat mevrouw Westendorp op haar na
tuurlijke evolutie dreigt vooruit te loopen? Er is
coloristisch veel te genieten in haar stilleven met
de beide patrijzen, om bij dit eene zeer aantrekke
lijke voorbeeld te blijven. Maar er is toch ook veel
niet in verantwoord. Het is misschien niet zoo/.eer
visionair als wel visioennair. Het lichamelijke, het
materieele, de band met de aarde is /.onder veel
schroom losgelaten; bijna uitshütend en dan nog
op een afstand is gebleven: .,die farHge Haut der
Welt". En toch is het een stilleven van patrij/.cn.
Ongetwijfeld kan men zijn sensatie van y.ulk een
concreet geval op verschillende manieren uiten en
gene is daarvan misschien zoo verwerpelijk als de
nagenoeg photographische. Maai hoe men zijn sen
satie ook belk/haamt, zij moet even echt, even sterk
doorleefd /.ijn, als welke andere vertolking ook. Het
talent, de smaak, het kleurgevoe! van mevrouw
Westendorp zijn te verfijnd en door te veel invloe
den beheerscbt en gevormd om vrede te hebhen
met de wat nuchtere en «s at recht-uite interpretatie
van mej. Van Kegteren Altena. 'k kan niet aan
den indruk wennen dat wat zij ervoor in de plaats
geeft zoo/eer haar eigendom en y.oo juist de uit
drukking van haar persoonlijkheid is, als het werk
harer collega. Doch haar ge'/.iohtsveld is vuim en
/ij heeft den lust en den drang naar ondeivoeken en
[roleeren: wie weet welke verrassingen de toe
komst \oor ine\iouw Westendoip in petto heeft.
Bij den heer J. F. van Deene
De heer van Deene noemt de vijf Franschen wier
werk hij thans exposeer-t, jong. Niemand kan er
iets op tegen hebben. Van dertig tot .'5 jaar is een
benijdenswaardige leeftijd. Maar den kunstenaar
die zoover gekomen is, legt hij toch zekere verplich
tingen op. Er zijn er die korter geleefd en blijvend
Ingang van een mannenclubhuis op
Toripi
Ingang van de sociëteit ,,De Grootc Club'
te Amsterdam
werk geschapen hebben. Van Jean Bersier en de
zijnen zou ik dat, gezien wat de heer van Deene
van hen vertoont, niet durven beweren. Met name
niet van Philippe Ie Molt, alphabetisch den laatste,
wiens qualiteit van sociétaire van den salon
d'automne, niet belet dat er iets onhandigs is in de wijze
waarop hij het penseel hanteert. Maar aangezien
hij het tot candidaat in de rechten bracht, mag men
aannemen dat zijn schildersexperimenten van tame
lijk recenten datum zijn. De overige vier vertoonen
de eigenschappen van veel moderne Franschen:
beschaafde kleur en summiere voordracht. Ook
hebben zij een voorkeur voor het landschap, liefst
van een hoogte bezien, afgewisseld door een uit
stapje naar het naakt, of het stilleven. .Tean Bersier
is het vlotst; zijn zachte kleuren charmeeren, zijn
onderwerpen uit de mode-buurt der Alpes-Maritimes
zijn voor de markt geknipt; Maurice Briauchon
schildert met minder gemak, maar zijn werk,
stroever, is ernstiger en coloristisch met zorg over
wogen, Georges Lecarou schilderde met
opmerkelijken plastischen zin en toch met phantaisie een
bouquet anemonen in een Delftsche vaas; terwijl
tenslotte Raymond Legueult in den l'arijschen
Jardin des Plantes plekjes koos die van zijn
pittoresken kijk een gunstig getuigenis afleggen.
HENNUS
H. Wiegersma, Sted. Museum, Amsterdam
Dit is een schilder, dien ik inderdaad bij u in te
leiden, heb; het is zijn eerste, grootere tentoon
stelling. Zijn loopbaan is een zooals er niet vele
worden gevonden; ik schreef dgarover eerder.
Maar Wiegersma is meer dan een rariteit; hij is
onweerzegbaar de schilder; hij beleeft zijn leven in
schilderkunst en in teekenkunst; hij heeft in zich
de noodzakelijkheid zijn leven zóó te uiten. En dan,
van welken aard is die uiting? Wiegersma heeft
het gevoel voor den mensch, voor de figuur, hij
heeft het gevoel dringend tot de expressie, soms
dwingend tot den grijns; soms is hij
tragischironisch, een enkle maal vol stille staatsie.... Hij
heeft, met andere woorden, het gevoel voor het
psychologische, en hij geeft dat psychologische,
bovenal in de breedte. Hij zoekt het te geven in den
grootgewilden, grootgehouden vorm; hij vereen
voudigt het contour, de volumina tegenover den
eenvoudigen achtergrond, dio soms de innige,
rumoerlooze bezonkenheid is tegenover de wilde
onrust van een actie. Ge /.iet, dit alles is wat wij
modern" hebben genoimd, vóórdat als het laatste
in onze schilderkunst, het kleine realisme kwam,
het burgerlijk realisme der krententellers, dat,
smal en schraal, het voorgaande heroïsch doet
lijken. . . .
Als vorm werd Wiegt-r&ma groot,' breed,
eenTENTOONSTELLING
VAN SCHILDERIJEN
EN TEEKENINGEN
door H. VAN »E VELiDE
in de Kunstzaal VAN LIER, Rokin 126, Amsterdam
DAGELIJKS TOT 6 MEI
stemmig en steeds gespannen. Als kleur is zijn.
schilderkunst een kunst van de sobere sonoriteit der
okers, van do ,,aarden" blijvend en eer zwaarmoe
dig, en zelden, als in het gele zelfportret tegen.
den lichten, blauwen, achtergrond wordt de kleur
meer openbaar, meer ijl tegenover de b.v. zwijgende
kracht in den man vóór het lichte venster. . . . Ei'
is echter in Wiegersma nog iets anders, dat misschien
minder gemakkelijk wordt gevonden, er is een. meer ?
verholen trek in zijn schilderkunst. Deze schilder
dikwijls van boersche typen uit zijn omgeving, die
hij voornaam kan zien (als de man met den
schoudermantel) en van vrouwen uit het boerevolk.
heeft n eigenschap, die duidelijk door een pa<'M ?
teekeningen (naakten) en door een paar schilde
rijen u voor oogen wordt gesteld. Ik bedoel niet
rt<vroegeeuwsche stoutmoedigheid een figuur geheel
en-al in n rood te schilderen (St. Lucas; 21) ik
bedoel evenmin dat hij iets a la Grcco is in ecu
opstijgend familieportret; noch de innige staatsie
van de boerevrouw uit de Peel (met de muts):
noch den zwellenden vorm van den man, in groen
geschilderd; ik bedoel niet de subtiliteit der overige
teekeningen, die van dichtbij moeten gelezen"
worden (zij dragen niet in de ruimte), noch de
zware onstuimigheid van den Motorrijder (achter
wien innig het stille dorp slaapt) Wiegen nvi
heeft, dikwijls nog verzwegen en onbestemd,
maaivoor mij essentieel, in 't werk een nerveuze elegantie.
een stipten, gespannen zwier. Fn wanneer ge dit
eenmaal als waar hebt ervaren, dan blijkt deze
vondst meer gevolgen te hebben, dan ge eerst
v<-vmoeddet. Ik zeide u dat ge dezen trek vindt in
enkle der naaktteekeningen hier daar is dr t
duidelijk genoeg maar ook in de kleur is die trek.
in de kleur, door hem op eigen wijs, telkens ;?!«
met een stoot op het doek gebracht.
PLASSCHAEÜT
DEBESTEVARirtA