De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1928 28 april pagina 13

28 april 1928 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

No. 2656 DE GROENE AMSTERDAMMER VAK 28 APRIL 1928 13 «tv In de Rotterdamsche Diergaarde door Dr. K. KUIPER (Met teekeningen voor de Groene Amsterdammer" door H. Verstijnen) III. Dingos TP EN probleem dat zoögeografen lang heeft ^^ beziggehouden is zeker wel dat van den oorsprong van den Dingo of Australischen Wilden Hond, ook wel bekend onder den inlandschen naam Warrigal. Zooals men weet is de dierenwereld van Australiëvooral merkwaardig door het gemis van vrijwel alle hoogere" zoogdieren en het bezit van een groot aantal buideldieren mitsgaders de zoo genaamde kloaakdieren, te weten Vogelbekdier en Mierenegel. Over de belangwekkende wijze waarop deze laatsten hun jongen voort- en grootbrengen, de principieele verschilpunten hierin met alle overige zoogdieren zullen we het nu niet hebben. We herinneren er slechts even aan dat de zoogdier wereld van Australië, en wat daar zoögcografkch bijhoort, een zeer oorspronkelijk, een primitief karakter draagt, dat meerdere punten van over eenkomst vertoont met de dierenwereld bijv. in Europa en elders, tijdens de krijtperiode. !"T Tusschen die vele uiterst verschillende dier soorten, die echter alle door het bezit van een buidel gekenmerkt zijn, waarin de jongen die erg onvoldragen ter wereld kornen de eerste maanden van hun bestaan doorbrengen, vinden we nu een aantal ratten- en muizensoorten, vleer muizen en.... n zegge n hond. }let isolement van Australiëdat reeds lang geleden ontstond verklaart natuurlijk de afwezigheid van zoovele zoogdieren apen, roofdieren, hoefdieren, voldoende; de vleermuizen, kunn-'n dank zij hun vliegvermogen tot Australiëzijn doorge drongen, de kleine knagers zijn wellicht met den mensch mee gekomen; maar de dingo, de wilde hond, kunnen we van hem ook zonder meer aan nemen, dat hij door den mensch geïmporteerd is? Dit is natuurlijk wel de gemakkelijkste oplossing en oppervlakkig beschouwd ook wel zeer plausibel te achten. Men zag dus in den wilden dingo, die over het heele vasteland van Australiëverbreid was, een verwilderden huishoud van prehistorische bewoners. Toen vond Mac Coy in pliocene en pleistocene lagen van Victoria fossiele overblijf selen van Canis dingo, terwijl echter niet het ge ringste spoor de aanwezigheid van menschen ge durende die periode op het Australisch continent verried. Als dan Nehring op anatomische gronden den dingo voor een echten wolf verklaart en niet voor een verwilderden huishond, neigt de weten schap tot de conclusie dat de dingo zelfstandig in Australiëgekomen is over een landbrug die du i Hotel Duin en Daal" - Bloemendaal Str, koud en warm water op alle kamers PRIVÉBADKAMERS - Telefoon 22223 op zeker tijdstip van het Plioceen tusschen Aus traliëen Zuid-Aziëbestaan moet hebben. Door die landverbinding zouden dan ook allerlei knaag diersoorten en, een uitgestorven olifant, wiens resten men in het Quarternair van Queensland gevonden heeft, zijn binnengekomen. Voor den wilden" aard van den dingo pleit voorts de groote menigvuldigheid van zijn voorkomen in de minst bewoonde gedeelten van het werelddeel, de be trekkelijke standvastigheid van zijn type en het feit dat de buidelwolf, die in voorhistorische tijden wel op het Australisch vasteland voorkwam, nu nog slechts op Tasmaniëgevonden wordt, tot waar de dingo niet is doorgedrongen. Voegt men nog daarbij dat Hilzheimer, de bekende zoogdierkundige, de bewegingen van den dingo, in over eenstemming met den bouw van de voorhand, typisch die van een wilde hondensoort noemt, niet die van een huishoud; dat de dingo bovendien veel punten van overeenstemming vertoont met den uitgestorven Tengger-hond, door Kohlbrugge voor Java beschreven, dan zou men zoo denken, dat deze wetenschappelijke opvatting vrij stevig gefundeerd is. Enkele jaren geleden zijn nu echter een geleerde van het Amerikaansch Nationaal Museum met name (ierrit Miller, en de Austra lische professor Wood .lones roet in het eten komen gooien. De eerste betoogde dat de kleine ver schillen in gebitstruetuur, die ons in staat stellen in het geslacht Canis twee hoofdgroepen te onder scheiden: de wolven van het Noordelijk halfrond en de jakhalzen van Zuid-Aziëen Afrika, het mogelijk maken vast te stellen, dat alle rassen van huishonden af te leiden zijn van het wolventype. De laatste verklaarde uit het onderzoek van een serie dingoschedels met stelligheid af Ie leiden, dat dit dier overeenstemt met de huishondrassen in zijn wolvend-bit. Hij neigt dus sterk tot de opvatting dat on/.e dingo ni"t de m^nschelijke bewoners naar Australiëkwam ,,at some period i TI that va^ue borderlaiid of time where the geologically recent meels the historically remote." Voor hem is het vinden van dingo-overblijl'seleii te zamen met die van uitgestorven Australische dieren geen bewijs dat de dieren werkelijk te zamen geleefd hebben. Maar laten we deze kwestie, boe belangwekkend ook uit dierkundig oogpunt, gerust als een open vraag beschouwen en liever nog een oogenblik aandacht geven aan de exemplaren die stof hebben geleverd voor de t eekeii'ugeii en voor dit opstel. De/.e zijn op een enkele uitzondering na niet alleen wat het type aangaat, maai- ook in kleur en al'teekeniiig van bet haar volkomen in overeenstem ming m"t de beschrijving van den wilden vorm. nml. koi'thavig rood-bruin m--t wit aan borst, voeten en staart punt. Als voor het afstamming*vraagstuk een argument mag ontleend worden aan de raakheid of schuwheid dezer dieren, dan wint de opvatting dat het verwilderde huishonden zijn het onverbiddelijk. (Jeen zachter, aanhanke lijker, speelscher dieren dan onze dingo's zoolang ze tegenover menschen staan. Maar anders! Hadden niet die twee jonge oolijkerds die het eerst naar ons toekwamen, zoo aanhalig als ze waren, op het schip daags voor aankomst te Antwerpen kans gezien uit te breken en een medepassagierkangaroe door de staven van zijn kooi aan te vallen en af te maken !J .Kn zijn ze niet een en al nerveuze aandacht als in de buurt van hun eigen. verblijf andere dieren zich laten, hooren of vertoonen:' Wie ze zoo in hun doen en laten obser veert, wordt telkens weer dankbaar herinnerd aan het meesterlijke boek dat Octave Mirbeau aan dit dier gewijd heeft 1). (ieestig beschrijft hij de ver rassing die hem op een dag wacht als een jonge Engelschman, dien bij vroeger eens ontmoette, t eruggekeerd van een reis naar Australië, hem een dingo-pup vereert. Alleen al de uitvoerige brief van dezen Eugelschen vriend, die het geschenk begeleidt en introduceert, is naast al zijn weten schappelijke juistheid zoo'n geestige parodie, dat de lezer terstond geboeid is. Dan groeit het diertje op in een dorp, waar hij even vreemd staat tegenover zijn medehonden als zijn meester tegen over de medeburgers. Langen tijd blijft hij de huishoud waartoe hij is opgevoed, maar ten slotte komt de dag waarop hij zijn eerste schaap jaagt en doodbijt. En dan: Les vénements allaient se précipiter coup sur coup avec une rapidit foudroyante. Et dés lors je ne vécus plus que dans Ie cauchemar." De schrijver beleeft alle moeilijkheden met Dingo die denkbaar zijn en betaalt schade vergoedingen om van om te vallen. Bij alle fantazie moet wel een groot deel van dit boek op eigen waarneming berusten,maar Wahrheit und Dichtung zijn te zeer verweven en de toon is te railleerend, dan dat we van een dierpsychologischen roman zouden kunnen spreken. Voor u, lezer, zal dit misschien te meer aanleiding zijn om met Dingo" kennis te willen maken. In de natuur jagen de dingo's in kleine koppels van 4 a O stuks, niet als de wolven in troepen. Overigens schijnen ze ook, als de jakhalzen, waarmee ze, zooals ik u zei, niet naverwant heeten, de inboorlingen op hun jachttochten te volgen om te leven van de kruimels van hun disch. Men houdt verder vol dat iedere koppel zijn eigen gebied heeft en dit tegen indringers bewaakt. In geheel onbe woonde streken jaagt de dingo overdag, maar waar hij met den mensch samenleeft geeft hij aan den nacht de voorkeur voor dit bedrijf. In vele streken komen de dieren door de stelselmatige vervolgingen van den mensch niet meer voor. Het meest vindt men ze nog in heuvelachtige beboschte terreinen, waar ze genoeg dekking vinden. Men vindt beschreven dat er in den winter een duidelijk merkbare trek naar de kust plaats vindt en een terugkeer naar het binnenland in den zomer. Zelf het ennige groote roofdier, heeft de dingo weinig dierlijke vijanden te vreezen. Maar de groote Wigstaart-arend, die onzen Steenarend daar ver vangt, ruimt veel jonge dingo's op, en de python slangen : de tapijtslang en de diamantslang staan daarvoor ook in een goed blaadje bij de farmers. die den dingo allerminst een goed hart toedragen. \\ ij echter dragen den onzen een zeer warm hart loe en zouden er graag een of twee in huis nemen. als het geen. . . . diiigos waren. 1) O. Mirbeau Diiir/o. Jiibliothèqui' ('hiiri>i')itier

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl