Historisch Archief 1877-1940
12
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 5 MEI 1928
No. 2657
Boekbespreking
Lode Baékélmans, Menschen, Ned. Uitg. Mij.
Amsterdam 1927.
Aart van der Leeuw, Ik en mijn speelman,
Nijgh en Van Ditmar's Uitg. Mij. Rotter
dam 1927.
Josine Reuling, Siempie, Hollandia-drukkerij,
Baarn 1927.
C. F. van Dam, Tunis, Ch. de Haechi,
BruxeUes Voor Nederland: Schröder en
Dupont. Amsterdam. 1927.
Lode Baékélmans geeft in zijn bundel kleine.
geestige schetsen, zoo maar als 131- loops enkele
lijnen, die het geval in het groot aangeven, maar
altijd met iets treffends en ontroerends of gewoon
leutigs erin. Men voelt aan den lossen zwier van
de paar strepen, soms ook aan een enkel lief détail,
dat meer verzorgd uitgewerkt is, aan de talentvolle
zekerheid, waarmee alles is neergeschreven, den
artist, die zijn vak grondig verstaat, die het leven kent
en zuiver doorvoeld heeft, die een oogenblik is ont
roerd en aangegrepen door wat hij op zijn weg vond.
Soms bereikt hij een fijnen, gevoeligen humor als
in Wintervuur. Ook in York-hotel is een bijzonder
mooie stemming. De inhoud is op zich zelf meestal
niets. Men ontmoet even een paar menschen, hoort
ze even praten, 't Is de stemming, de toon, die het
doet. Veel valt er niet over te zeggen; men moet
het zelf lezen en voelen. Men kar deze stukjes
vergelijken met de Schetsen van Falkland. Bij
Baékélmans voelt men hier meer, dat het bewuste
kunst is. Hij weet wat hij wi1 en doet met gemak
en bewuste kennis wat hij wil. 't Is of bij
Heijermans dergelijke dingen meer uit zijn onbewuste
genialiteit rolden.
Er is toch waarlijk nog al variatie binnen de
grenzen vau sommige genre's in onze vaderlandsche
letterkunde. Men zette Alie Smeding's Zondaar
eens naast dit aardige boek van Aart van der
Leeuw en denke aan alles wat daar tusschen ligt.
De Zondaar is een brutaal opvlammende roode
papaver, op hoogen steel braveerend de volle zon.
Ik en mijn speelman een lieve, geestige orchidee.
die zich speelsch tusschen het groen verheft; niet
zulk een protserig, aanstellerig mirakel, product
van misdadige kunstgrepen der tuinlieden
tuinlieden zijn de ergste vijanden der natuur maar
een echte orchidee, lichtelijk precieus en grillig,
maar toch natuur.
Het is van een jongen, gracieuzen edelman, die
wat blaséis van zijn wereld der conventie en die,
als zijn vader hem dwingt te gaan trouwen met een
hem geheel onbekende jonkvrouw, waarvan hij
zich niets dar ellende voorstelt, deze wereld van
dwang en conventie ontvlucht om zijn drang naar
schoonheid, echtheid en vrijheid te volgen, die
gesymboliseerd is in der; kleinen bultigenspeelman.
Met hem gaat hij op den dool in de vrije, natuurlijke
wereld van bosch en veld en berg, onder goed
moedige boeren-herbergiers en eenvoudige, vriende
lijke deernen om te leven in zoete verbeelding, in
den gulden glans der droomen, de klaterende
onbezorgde blijheid.
Het is tevens de historie van een jonkvrouw, die
precies in dezelfde omstandigheden verkeert,
net zoo handelt en dan in hun gezelschap terecht
komt. Fridolin en Madeleen zoeken dan verdei
samen, tsrwijl^ze eikaars,,maatschappelijkenstaat"
EVENALS ANTIEKE
I-IEUBELENHEBBEN
GOEDE MEUBELEN
IN MODERNEN 5TJL
BUZONDERE WAARDE
BEIDE VINDT U BU
ON5
OUDE PORCCLEIN KA5T IN
WQTELNOTEN ? 075
MOOEQNE EETKAflER CIK&I
PIET \TORTELNOTEN / I3OO
^k ,^HMeUBEl_ = FABRIEK
MESKEP
PARKSTRAAT]
DEN MAAG1W
niet kennen, een leven dat geen ceremonie is
waaiin je moet meespelen". Daarbij gaat hun niet
alles voor den wind, maar er is een blijde onbe
zorgdheid. Na allerlei avontuur en de w'lda achter
volging van de beide vertoornde pa's, gaan de twee
trouwen. Maar de gemoedelijke, handige dorps
pastoor heeft het gehsim van hun heerlijk bestaan
doorzien; hij heeft gezorgd, dat de beide pa's mee
in de kerk zijn. Eerst bij de huwelijksplechtigheid
hooren Frido en Madeleen uit den mond van den
herder, dat Claude de Lingendres getrouwd is met
Mathilde d'Almonde, zooals de pa's van het begin
aan hadden verlangd.
Natuurlijk, zoo'n blij verhaal kan niet ,,spelen"
in onze droeve tijden, waarin we zuchten onder een
zotte tyrannie. die in alle gelodingen van het
huiselijk en maatschappelijk leven invreet. Als nu
iemand nog een gezellig brokje oerwoud, drie mijlen
voorbij de laatste herberg hoopt ontdekt te hebben.
loopt hij altijd nog gevaar oen vliegmachine op zijn
dak te krijgen, wordt hij geërgerd door ontoelaat
baar geronk en gebulk tot in de reine hemelsche
sferen toe. door een radiogruwel in modernen
..stijl" in de verte.
Voor zoo'n verhaal is de tijd noodig, dat een
vertoornd vader met zijn rentmeester en zes
rijknechts over de wegen kon galoppeeren op zoek
naar een weerspannigen welp, terwijl zoon en
dochter als landloopers een eindje het bosch in
rustig bivakkeeren in een verlaten kluizonarij on
bij het liefelijk deuntje van hun speelman zitten te
peinzen, hoe de bloem hunner liefde zich wel het
zuiverst zal ontplooien.
Die speelman is het symbool van de natuurlijke
gevoeligheid voor alle blijde schoonheid in kiem
en klank en lijn, die weglokt van de barre realiteit.
die alles doet vergeten en versmijten van 's levens
zotte maskerade om enkel te zooken de zuivert!
natuurlijkheid, het geluk van de onbezorgde aan
schouwing van het al, van spel en fantasie, van de
goedheid des harten, die steunt en helpt wat zwak
is en verdrukt. Frido zegt ergens tot zijn speelman :
,,Valentijn on dan de werkelijkheid:1" ..Ho wer
kelijkheid !" riep hij geërgerd on haalde mede
lijdend de schouders op".
liet boek is geschreven in krachtige, klare.
sonore taal; het is geschreven in kleine capita van
een paar bladzijden slechts. Men slaat het boek
aarzelend open; men begint aan zoo'n kloin hoofd
stukje. Kom. er is niets aan verloren. Maar het
eerste pakt dadelijk. Nog een on nog een ! Kn gij
zit al gauw een heel eind verrukt midden in die
fleurige heerlijkheid.
Als een paar kleine gebreken noteerde ik dit : we
merken wel wat gauw, dat Madeleen de weer
spannige freule is, weggeloopen van huis om aan
het dreigend huwelijk te ontkomen. En dan het'
Madame-Mont-Athos-motief. Zeker, zoo'n op den
dool zijnde jongc-juffer heeft licht kans in een
maison hospitalière te land te komen. Maar het
motief doet hier toch een beetje onfrisch aan; ik
bedoel natuurlijk niet moreel-onfrisch ?- dat laat
ik in het midden -- maar het is zuiver
litteraironfrisch.
* *
*
Als men naar den oorsprong van zoo'n boekje als
Siempie speurt, zal men terug moeten gaan tot
Multatuli's Woutertje en Poil de Carottu van Jules
Keiiard (1891) en dat niet voor dit boekje alleen.
Er zou voor de laatste decenniën oen heelo reeks op
te sommen zijn van dergelijke studies van de
kinderziel, waarin Jaapje en Let je, Sprotje en
Merijntje de hoogtepunten vormen. Deze namen alleen
bewijzen reeds, dat dergelijke bewuste of onbe
wuste inspiratie volstrekt niet oorspronkelijkheid
uitsluit, dat op zoo'n eenmaal aangegeven thema
(Multatuli zelf trouwens was zeer waarschijnlijk
geïnspireerd door Eriedrich von Sallet) altijd nog
weer nieuwe, schootie variaties te componeeren zijn.
Dit is juffrouw Josine .Reuling inaar zeer matig
gelukt. Zij slaagt er lang niet altijd in al \vat zoo'n
kinderzieltje beroert en in spanning houdt, vervult
mot diepe smart of gulle vreugde, te zetten in een
licht, dat ontroert en boeit. En dat is hier de
groote kunst: al dat kleine en schijnbaar
onbotoekenendo te zetten in een warmen, goudon gloed.
Bij haar is veel breed uitgesponnen en uiteenge
rafeld; het pakt hoogst zelden.
Het boek is grootendeels geschreven in een t aal,
die min of meer de spreektaal is van het kind; de
slot-n wordt meestal weggelaten; men zegt altijd
hij heb. De auteur is maar zelden zelf aan het woord.
Als we haar kleine heldin of haar opoe niet hardop
hooren spreken, dan hooren we ze toch hardop
denken, overpeinzen, overleggen, bespeculeeren.
T VELTHUIJS", Hattcm.
Geh. jaar geopend. Kamers met
stroomend water. Eigen
dennenbosch van 5 H.A. Tennisbaan.
Garage. Tel. 17.
Zie b. v. hier: Juffrouw Reuling begint zelf even
een periode, maar direct is ongemerkt Siempic zelf
al weor aan het mediteeren: ,.Siempie voelt, dat
poe blij is en dat nu alles weer prettig gaat worden.
Zo vindt het nu zelf ook niet meer vervelend om
vanavond bij Opoe te blijven. Of ze hel wel gezegd
heb, zooals liet precies is? Vaag hindert haar iets.
/.c weet niet wat, eigenlijk heb Moe toch.... en
wou /.e eerst niet. Maar nu wil zi> wél m toen ze 't
lege Opoe zei. meende ze 't toch ook. Kn 't kwam
zoo vanzelf, 't Schoot haar te binrie juist op hel
geschikte moment, toen Opoe 't vanzelfsprekend
vond, dat zij óók naar 't kleine kamertjeging
en haar beker al op het blaadje wou zette".
En of die denkvorm mi altijd wel zoo raak
getroffen is, betwijfel ik soms. Zoo b. v. dit: ,,Je
ken alles denke, wat je wil en j.; doet in je denke
wat JH wil, en de mensche zegge, wat je wil, en 't
is allemaal fijn." Zou inderdaad zoo'n zevenjarige
dreumes, die altijd in do doodgewone burgerlijke
omgeving van haar Opoe geleefd heeft, een der
gelijke abstractie zich zoo scherp realisooren ?
Er zijn wel goede pagina's in dit boek, maai' het
geheel kwam me toch wat eentonig en vermoeiend
voor.
I>e heer Van Dam heeft den schilder Van Mens,
die reeds meermalen op Afrika's noordkust naar
aardige gevallen zocht, vergezeld op een reis naar
Tunis en als zijn reisgezel heeft ook hij in eenige
vluchtige krabbels litteraire bij hem zijn
indrukken weergegeven van land en volk.
Hieruitis een aardig boekje ortstaan, geun hooge kunst-.
als zoodanig is hel niet bedoeld, maar luchtige.
levendige omtrekken van enkele gevallen, die hem
op deze reis troffen. De teekeningen van Van Mens
maken het boekje nog aantrekkelijker.
.1. PRINSEN .H //.n.
Anna van (jo<jli?-Kiiulbuvh. De t/roolf
vijand. Ken fabel i'a» tiifimchfii en dieren.
Huis Ier Heide. 1927. ,.l)e Tijdxtroi»»".
Ik heb altijd gemeend, dat een van de ken
merken van de fabel kortheid, beknoptheid is.
En deze fabel is lang. erg lang. Ik zou dit natuur
lijk niet opgemerkt hebben, als het verhaal mij
van begin tot einde geboeid had; dan kan een boek.
fabel of niet, nooit te lang zijn. Maar de/.e fabel is
eigenlijk van begin af vervelend: er zit geen schot
in, do dieren zitten met elkaar te dazen als ouwe
juffrouwen achter een kopje koffie. Esopus en
Lafontaine wisten het beter. .De waarheid, die de
fabel doceert, hoeft niet nieuw te wezen: toen de
Klein- Aziatische bultenaar zijn waarheden in
fabels goot, hebben sommige van zijn tijdgenootcn
wellicht ook al gezegd: dat weten we allang. Of
het lesje inslaat, hangt af van de manier waarop
men er nog eens aan herinnerd wordt. En de vorm.
die '.i Anna van («ogh Kaulbach koos, was stellig
weinig geschikt om den lezer te boeien. Deze
schrijfster heeft veel geproduceerd, veel
middelmatigs en enkele zeer goede romans. Dat zij een
episch kunstwerk kan geven, heeft zij bewezen;
dat de allegorie haar genre niet is. toont dit boek
m. i. overtuigend aan. Vlotheid van schrijven
blijkt ook hier. maar die verdienste is te relatief
om op zich zelf van beteekenis te kunnen zijn. Kn
dan: het heelo verhaal is te zoetelijk, te kletserig.
Ie lieverig, te braaf, te
llollands-welvaron-achterde-gordijiit jes-achtig; we herinneren ons van deze
schrijfster, jaren geleden, gezond realisme, waarbij
deze fabel verschijnt als een bleekbloedige nietig
heid.
HERMAN M1DDENDOKI'
VAM HELLES
? TABAK
15