Historisch Archief 1877-1940
No. 2658
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 12 MEI 1928
19
GESCHIEDENIS DES VADERLANDS, II
DU
DERTIENDE ZANli
TROEPEN HET VEKTBKK VAN PHILIPS
Nog noem ik dit, waardoor de koning, dwaas genoeg,
De gansche natie tegen zich in 't harnas joeg :
Zijn weigering de woeste Spaansche ler/erbenden,
Drie duizend man zoowat, naar huis terug te zenden.
Dat ongediert", zooals Oranje van ze schreef,
Was noodig voor de Inquisitie. Dus het Weef.
Hij wou van Spanje uit naar Spaansch systeem regeeren,
Dies kon hij hier geen Spaansche legermacht ontberen.
Dit bandeloos gespuis geleek een ware pest,
De Noorman was daarbij een nette paying guest".
De Zeeuwen weigerden te werken aan de dijken,
Zoolang het Spaansche volk niet uit het land zou wijken.
Want liever zagen zij 't bedolven door den vloed,
Dan platgetreden door dat adderengebroed.
't Bevel werd aan den Prins en Egmond opgedragen.
Dit aanbod werd met deze boodschap afgeslagen:
De landzaat heeft den vorst bevrijd van 's vijand» juk,
Maar niet om zelf te zuchten onder vreemden druk."
Die zat. Het was een hapje, om met Hooft te spreken.
Dat Philips leelijk in den krop is blijven steken."
Zoo brak dan eindlijk 't lang verwachte tijdstip aan.
Dat Philips naar zijn dierbaar land terug kon gaan.
Alvorens echter deze streken te verlaten,
Beschreef hij een convent der Algemeene staten.
Bij wijs van afscheidsfeest. Van harte deed hij 't niet.
Het is na deze maal ook nimmermeer geschied.
Hij heeft Margreta zelfs uitdrukkelijk verboden,
De Algemeene Staten ooit weer saam te nooden.
Hij wist maar al te goed, de Staten bij elkaar
Ontwikten groote kracht, eii vormen een gevaar.
Nu echter wou hij 't Spel zijns vaders imiteeren, .
Die bij zijn afscheid zoo aandoenlijk mocht acteeren.
Maar 't leek naar niemendal, 't Was dan ook niets voor hem.
Granvelle voerde 't woord, en loog met luider stein :
De koning heeft u heden samen doen vergaadren,
Nu Zijne Majesteit het ootjenblik niet naadren
Van zijn vertrek naar 't ver verwijderd koninkrijk,
Opdat zijn vaderlijke liefde voor u blijk',
En hij door mijnen mond oprechtelijk verklare,
Dat Zijne Majesteit, indien het mooglijk ware,
Indien zijn dure plicht hem zulks niet streng verbood,
In dit geliefde land zou blijven tot zijn dood,
Te midden van zijn teer beminde onderdanen." *)
Op deze woorden stortte niemand heete tranen.
Toen volgde 't geen ik hiervoor uitvoerig heb vemeld.
En verder nog een vriendelijk verzoek om geld.
De Staten stonden 't toe. Maar in de tweed' instantie
Kwam 't hooge woord er uit. Een ronde Remonstrantie :
De vreemde troepen weg geen vreemdling in 't bestuur."
Dit laatste sloeg op wien? Granvelle keek wat zuur.
Maar Philips vatte vlam, stond op, en sprak, verbleekend:
Dat gaat me wat te ver. 'k Weet niet, wat dit beteekent"
En handig was de stoot, dien hij den heeren gaf:
Ook ik ben vreemdeling. Zet mij dan ook maar af l"
De koning had gelijk. Ze schenen te vergeten,
Als een Bourgondiër een vreemdeling moest heeten.
Dan was de koning 't ook. Oranje evengoed;
Vliesridder, Gouverneur, Staatsraad maar Neerlandsch bloed?
De Staten hebben voor de helft hun zin gekregen;
Xa langen, la»gen tijd van wikken en van wegen,
Nam Philips het besluit het eerste toe te staan,
En 't Spaansche ongediert naar huis te laten gaan.
Zoo was dus inderdaad de stille strijd begonnen.
En gunstig voor het volk. De vorst was ovei'wonnen.
De vloot lag onder zeil te Vlissingen gereed,
En in den stoet, die Philips uitgeleide deed,
Bevond zich ook de Prins. De sfeer was ver van fleurig.
Oranje was beleefd. Maar Philips sprak, humeurig:
Jij hebt me. mijn vertrek heel aangenaam, gemaakt."
,,Ik?" vroeg de Prins. Ja, jij," zei Philips bits. geraakt,
Wie anders noopte mij, dat handjevol soldaten. ..."
Vergeef mij, Majesteit," hernam de Prins, de Staten. ..."
Toen stoof de koning op. Hij trok hem ruw opzij,
En riep: De Stalen niet, maar jij, maar jij, maar jij !"
En als de Prins niet gauw zijn beenen had genomen,
Dan was hij meegegaan, en nooit teruggekomen.
Het anker werd gelicht. Het vaartuig stak van wal,
Gevolgd door gansch een vloot van. baast een honderdtal.
Van Hoorne had, als Admiraal, de opperleiding.
Hij dankte aan Granvelle deze onderscheiding,
Die hem, zijn vijand, graag een poosje kwijt wou zijn
Verbanning inderdaad, en eerepost in schijn.
De vloot hoeft op die reis van stormen zwaar geleden,
En al het huisraad t samt des konings kostlijkhedon,"
Die hij, en Karel, jaren lang verzameld had,
Verzonken in het onverzaadbre zilte nat.
En wat men daarvan dacht, kan uit den spotzin blijken:
,,Zij hebben 't land verarmd, om 't water te verrijken."
CHARIVARIUS
*) Die Coninck onse overste Heere ende Prince heeft u alle te samen
alhier doen vergaderen, om u te verclaeren, hoe dat sijne Majesteyt tot zijne
grooten leetwesen gedetermlneert heeft jegenwoordelijcken te vertrecken vanden
landen van herwertsovere, ende nae sijne Coninckrijcke van Spaengien te
reysen, hoe wel dat hij, indient sljnder Majesteyt eenichsms moghelijck waere
In dese landen langer te blijven, tselve wel geerne doen soude om de eroote
lieffde ende als yaderlijcke affectie, die sijne voorsz. Majest. u toe dragende
is, ende generalijcken allen sijnen goeden ondersaeten van allen sijnen voorsz.
tanden van herwertsovere, by dewelcke indient eenichsins mogelijck waere
sijne voorsz. Majesteyt wel soude begeren sijne Residentie te continueren
lotten eynde van sijnen leven." (Propositie ivergelevert aan de Generale Staten
tot Gent verghaderf den 26 Augusti 1559)
In den ambulance-trein
door MELIS STOKE
T~) EZER dagen ben ik in den ambu
lance-trein van Den Haag naar
Amsterdam gereisd. Niet licht zal ik
het jammerlijk schouwspel vergeten
van de menschelijke wrakken,
dichtopeen uitgestrekt in de kussens, bleek
en afgemat, schor ademend, en gehuld
in verfomfaaide lappen die ns prima
heerenCostuums geweest waren.
Het was een warme dag en de
verwarde hoofdharen der
ongelukkigen plakten op hunne voorhoofden.
Enkelen sliepen: zwaar en kreunend.
Anderen hingen tegen elkander aan
en voerden eene fluisterende conver
satie, waarbij ze telkens hun zak
boekjes raadpleegden....
Twee, drie wagons waren volgepakt
met deze ongelukkigen en door een
toeval kwam ik in hun midden terecht.
Er was blijkbaar zwaar gevochten
dien middag.. .. een vinnig hand
gemeen van enkele uren.... en nu
dit...: wat vanmorgen nog krachtige,
levenslustige mannen geweest waren,
die hunne vrouwen en kinderen had
den omhelsd en blij waren opgetrok
ken naar het Rotterdamsche slagveld.
waren nu hoopen menschelijke ellende.
En met afgrijzen bedacht ik dat al
deze Heden straks aan hun gezin
werden teruggeschonken in een toe
stand van uiterste deerniswaardigheid.
Ge hebt reeds geraden, lezer, dat er
dien dag Tabaksinschrijving te Rot
terdam was geweest.
Tabaks-inschrijving.. . . lezer,
rooker van pijp, sigaar of cigarette, weet
gij wat dat woord beteekent? Zoolang
gij niet, zooals ik, in den
ambulancetrein hebt medegoreisd, moet gij deze
vraag ontkennend beantwoorden.
Maar ik, die gedurende vijftig
minuten met gruwen het schouwspel
heb gadegeslagen, kan u verzekeren
dat er menschenbloed en zweet kleeft
aan het tabaksblad, waarom een
feller strijd gevoerd wordt dan des
tijds om het gulden vlies.
(jij kent de behandeling vau de
bourgogne in onze restaurants: in de
kelder worden de flesschon van hand
tot hand geslingerd om, in do eetzaal
aangeland, zoo voorzichtig te worden
aangedragen als holscho machines vol
dynamiet. Het omgekeerde heeft
plaats met de tabak die, met de
uiterste voorzorgen iii en uit het schip
geladen, in do woedo van. hot handels
gevecht aan kracht- on
duurzaamhoidsproeven wordt onderworpen.
FIoo hot komt weet ik niet. maar de
geschiedenis der tabak is or oene van
uiterste zorgzaamheid tot geweld en
vernielzucht, en vertoont in dat
opzicht voor philosopbisch gestemde
naturen zekere analogie met den gang
van het menschelijk leven.
De met behoedzaamheid en duizend
voorzorgen gekweekte en gedroogde
bladeren moeten, door een periode van
geweld, naar het uiteindelijk lot: den
dood door radicale verbranding.
Het begin is begrijpelijk on hot slot
is aanvaardbaar als het onherroepelijk
lot van alles wat leeft. Maar het
wreede ligt hem in die periode van
gewold, waarvan o.a. do
ambulancetrein het beschamend bewijs levert.
Ik heb ev nooit van gehoord dat
andere producten, zooals b.v. eieren,
visch of groenten verhandeld moesten
worden met zooveel lichamelijke
krachtsinspanning als tabak. Wie wel
eens het vriendelijk tooneel van een
Barneveldsche eierenniarkt, oon
Loosduinschc groenteriveiluig of 0011
IJmuideiischon visehafslag hooft bijge
woond, vraagt zich mot bevreemding
af, waarom het onder deze voor hot
meerendeel eenvoudige kooplustigen
zoo vreedzaam kan toegaan, terwijl
do hoeren met zegelringen on paarlen
dasspeldcn die in tabak doen elkander
daarbij lichamelijk letsel berokkenen.
Een oogenblik heb ik mij bij hot
aanzien der lijkbleoke gezichten in den
ambulancetrein afgevraagd of hier
sprake zou kunnen zijn van oen acute
nicotinevergiftigiug met
deliriumverschijnselcn, gevolgd door een staat
van volkomen verdooving.
Want anders was mij de apathie van
deze menschen die wellicht elk even
veel verdiend hadden, in dat ne
gevecht, als oen gewoon mensen in
zes maanden, volkomen onverklaar
baar.
Ze staarden elkander met holle
oogeii aan, als uitgeputte tijgei's die
goeii kracht meer over hebben om
elkaar nog eens te bespringen. Kik
oogenblik vreesde ik dat n van hen
voldoend»! bekomen zou zijn om oen
der anderen bij den strot te grijpen of
do ribbeiikast in te kraken met
zijn knie.
Maai'zededeiuüetsmeer.Ze waren óp.
Wél hoorde ik er n joviaal tegen
een ander zeggen dat het voor dien
dag uit wan met vochten, maar dat ze
de volgende week weer zouden be
ginnen.
ik vond het bepaald griezelige
menscheii on was blij toen de trein i?i
Amsterdam stil stond.
Want onder vischhaudclaars en
groentt-nvcrkoopers kan ? nu en dan
wel eens oen privéverschil van
rneening ontstaan waarbij harde klappen
vallen, dat is in elk geval toch nog
ineiischelijker dan in do tabak, waar
7.0 moedwillig op vastgestelde tijden
en plaatsen bij elkaar komen om elkaar
af te tuigen. Zulk een opzet heeft
niets menschelijks meer. . . .