De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1928 2 juni pagina 23

2 juni 1928 – pagina 23

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 2 JUNI 1928 Uit het schetsboek van Nederlandsche teekenaars Jantje Terug uit Hilversum Croquante croquetjes door Alida Zevenboom MEVROUW," zei meneer Stanislafski van de benedensuite op Luilak tegen mij toen ik hem zijn warme bollen met stroop klaar zette, mevrouw, u kunt mij een groot genoegen doen. Indien u het hem had hooren zeggen zou u hem uw laatste cent gegeven hebben, zooveel gevoel had hij er ingelegd. Bij de vrouw", heb ik eens in een zondig boek dat meneer Pierre mij te leen had gegeven, gelezen, bij de vrouw begint de liefde dooi' het oor en bij den man door het oog" en als u zijn stem gehoord had.... Heeft u plaatsen voor Holland Uruguay? vroeg hij in eens. Gut, zei ik, een beetje in de war, hoe zou ik aan plaatsen komen? De eenige sport die ze in mijn tijd be oefenden was de schoonmaaksport en dat was tenminste nog een nuttige maar tegenwoordig.... Ik vraag u dit, mevrouw, zei hij, omdat ik er zelf ook geen heb en er toch absoluut een paar moet hebben.... Wie het mij ingaf, welke duivel, weet ik niet maar vóór ik het wist, hoorde ik mezelf tegen hem zeggen: Als u het niet te gek vindt, wil ik Zondagavond wel in de rij gaan staan. Ik hoor het mijzelf nog zeggen maar het was een vreemde stem die het zei en ik zie nu nog zijn oogeu schitteren. Zou u dat werkelijk voor mij willen doen? vroeg hij en toen had u weer zijn stem moeten hooren l Het is Maandag Pinkstertwee, zei ik, en al mijn gasten zijn zoowat de stad uit. Als ik u er een p] ezier mee doen kan ? Ik heb hem dat plezier gedaan. . . . Twee zitplaatsen overdekte tribune moest hij hebben en ik ben Zondag avond direct na het vaten wasschen naar de Vijzelstraat gegaan. Neemt U een vouwstoeltje mee, had hij hartelijk tegen me gezegd. Ik heb zoo'n wandelstok die je uit kan vouwen" en hij gaf mij zoo'n raar instrument dat eerst niet open wou toen ik in de rij stond en waar ik eindelijk mijn duim tusschon knelde toen het in eens wel open wou. En dat doorzakte toen ik er op ging zitten. Dat heb je altijd met die nieuwerwetsche uitvindingen. Voor me zat een familie op leege sinaasappelkisten, vader, moeder, drie zoons en vier dochters met hun ver loofden, samen dertien man en ik hoorde ze uitrekenen dat ze voor hun acht en twintig kaarten minstens vijftig gulden per stuk dachten te maken en ik zag daar in eens een kant van de sport die ik niet gedacht had dat bestond. Sport veredelt" heb ik meneer Pierre eens hoorou zeggen. Wat van kde familie voor me de een niet twist, wist de andere en ze kregen al een beetje onge noegen omdat een van de dochters voor het geld van de opbrengst der kaarten naar Parijs wou en de ander het hebben wou voor de oprichting van een zaakje in fruit en visch. Ze haalden mij er in als scheidsrechter, zou ik haast zeggen, maar ik hield me op een afstand en ging op de stoep van de familie vom rlatli zitten. Als ze. me daar zoo hadden zien zitten, hadden ze me beslist binnen geroepen want hoe dikwijls heb ik meneer Pierre, toen hij nog zoo'n opgeschoten jongen was, daar gehaald en gebracht? Maar in plaats dat ik lekker binnen zat, zat ik nu op de stoep en dat alles omdat een man met een zachte stem, terwijl hij zijn zevende warme bol naar binnen werkte, me gevraagd had hem een plezier te doen ! Nu heb ik van mijn leven driemaal loopen wachten van acht uur tot de laatste tram: eenmaal omdat die inwendige zendeling mot zijn gouden ketting mij mijn spaarbankboekje zou terug geven dat hij van mij ondel' zich had, eenmaal op een kaptein van de Lemmernachtboot die mij verteld had dat hij weduwnaar was en eenmaal op een net burgerheer met een positie, maar zij moeten alle drie nog komen en als ik aan dat wachten denk .... Maar dat was toch anders want toen had je tot de laatste minuut nog hoop. Tien maal beu ik in di- verleiding V PATRIA '= PRIMA geweest om bij de vom Hath's aan te bellen maar wie opstond was zijn plaats kwijt en hoe ik den nacht ben doorgekomen weet ik nog niet maar mijn twee kaarten heb ik gekregen en toen ik "/.e voor meneer Stanislafski op tafel kon leggen en hij mij bedankte, was alle leed vergeten. Zoo zijn wij vrouwen en ik dacht niet anders dan dat hij mij iuviteeren zou om mee te gaan naar den wedstrijd. Maar hij stak de kaarten in zijn portefeuille en sprak over wat anders. Zoo zijn de mannen en Woensdag avond kwam een taxi voor en daar zat een dame in, zoo op het oog maat 52, en met do bereddering van een jut'fie van twintig en geschilderd als een van de Nachtwacht'' en met die is hij weggereden ! Het is de laatste keer dat ik wat met die Olympische Spelen te doen heb gehad, dat kan ik u wel zeggen l

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl