Historisch Archief 1877-1940
DB GROENE AMSTERDAMMER VAN 16
Naderende Buien
door G. A. Klaasse
Uit het kladschrift van Jantje
Beur «spiegel
VOOB een paar weken heb ik in
deze kolommen uiting gegeven
aan mijn pessimistische gevoelens
ten aanzien van het in de naaste
toekomst te verwachten koersver
loop ter beurze. Ik sprak de meening
iuit dat uitzonderingen daarge
laten aan vrijwel alle
fondsenmarkten van internationale
beteeienis het koersniveau der aandeelen
te hoog is opgeschroefd. Hooger dan
anen op den duur uit
rendementsoverTvegingen zal kunnen rechtvaardigen.
Maar het verloop in den eersten tijd
na mijn leeke-profetie dreigde mij
met beschaamde kaken te doen staan.
Ik kan mij levendig indenken, dat gij,
lezer, met het beschouwen van de
Jioerslijst toenmaals u de handen
hebt gewreven, en in uw vuistje
hebt gelachen. Waar haalt ook de
«hroniqueur het idee vandaan niet
waar, om den lezer, die in een rustig
?oogenblikje ter verpoozing naar zijn
-weekblad grijpt, de producten van
aijn hypochondrische overpeinzingen
voor te zetten. Zulk een vermetel
heid moet gestraft worden, en de
best* straf voor den schrijver zijn de
feiten, die zich niet wenschen te
voegen naar zijn maquette.
Inmiddels zijn de kansen weer
gekeerd, en schijnen de donkere
-wolken, die ik min of meer sinister
Afschilderde, zich meer en meer sa
men te pakken. Zullen zij zich straks
ontlasten in een hevige donderbui?
Nog immer staat tegenover eiken
verkooper, die met mij meent dat
<le eerste schreden thans zijn ge
zet op het hellend vlak eener baisse,
?een kooper. En die is van het
tegendeel zoo zeer overtuigd, dat hij
-er een deel van zijn vermogen voor
ia de waagschaal wil stellen. Waarom
ou ik dien optimist niet nog het
.genoegen gunnen van vijftig procent
kans? Omdat een paar dagen lang
de koersontwikkeling vóór mijne en
tegen zijne opvatting heeft gepleit?
Dat zou toch wat al te naief zijn.
Hoe dikwijls heeft niet in de
afgeloopen jaren de beurs aan min of meer
langdurige fluctuaties blootgestaan;
?en telkens zijn weer de kansen ge
keerd, heeft de hause de overhand
behouden.
Zijn er inmiddels nieuwe feiten
komen opdagen die ik tot schraging
van mijn verwachting kan aanvoeren?
Van feiten die een beslissende wen
ding in de algemeene beurstendens
tengevolge zouden kunnen hebben is
geen sprake geweest. Maar toch is ei
naar ik meen, een omstandigheid,
die misschien wel in die richting wijst.
Bn die zoek ik in de stemming van hen
?die ter beurze opereeren; in de psycho
logische gesteldheid van het
beurspubliek. Velen die voor korten tijd
nog niet twijfelden aan de handhaving
van het koerspeil voor een lange perio
de, zijn thans meer wankel in hun
meening geworden. De beursstem
ming is een niet-tastbare grootheid,
maar desondanks onmiskenbaar. En
het getal der zwartkijkers neemt onge
twijfeld toe. Juist de psychologi
sche factor is op een t'ondsenmarkt
van bijzonder groote beteekeriis. Meer
dan ergens elders is de algemeene
tendens van dit niet meetbare element
afhankelijk. Juist omdat veel meer
dan bijv. op een productenmarkt een
direct nawijsbaar verband tusschen
opbrengst en prijs ontbreekt. Het
feit alleen dat meer beurslui op een
daling rekenen kan die daling teweeg
brengen. En die stemming is niet
plaatselijk; zij is veeleer aan alle
beurzen van internationale beteekenis
merkbaar. Men sla de beursberichten
van den laatsten tijd eens op en
bemerke, hoe alle eenzelfde geest van
lusteloosheid ademen.
Ook in die eensgezindheid van
alle groote beurzen zie ik een be
langrijk argument. Het is wel meer
voorgekomen dat New-York eens
een paar flauwe dagen of zelfs een
paar flauwe weken had, maar dat
die tendens ook overal elders
optrad is wel een bijzonderheid,
die aandacht verdient. Die eensge
zindheid is trouwens niet zoo heel
verwonderlijk. Op de rij af zijn alle
markten thans bezocht door den
vloedgolf van optimisme, die het
koerspeil heeft opgedreven. De samen
hang der groote beurzen is door de
verlevendiging van de internationale
fondsenhandel, die voornamelijk van
Duitschland en Amerika uit werd
gepousseerd, veel hechter geworden.
En daardoor is ook het heele
kaartenhuis gevoeliger geworden. Wordt een
der markten aangetast door een baisse,
dan retireeren vele speculanten, die
aldaar het zwaartepunt van hun
posities hebben, van de andere beur
zen die derhalve automatisch den
terugslag ondervinden. Omgekeerd
zal dan weer ieder van die aldus ge
troffen beurzen haar posities elders
liquideeren, zoodat de beweging als
een soort lawine kan aangroeien. Men
moet dit natuurlijk niet al te zwart
opnemen, want quantitatief zal de
fondsenbeweging uit dien hoofde wel
niet zoo belangrijk zijn. Ik wil slechts
den invloed der onderlinge vertak
kingen schetsen.
En dat er reden is om te gelooven
dat enkele beurzen een ongezouten
reactie te verwerken zullen krijgen
geloof ik zeker. Ik denk daarbij niet
in de eerste plaats aan New-York.
Het enorme cijfer der makelaarsvoor
schotten zit velen nog in hooge mate
dwars, en de pogingen tot restrictie
der beurscredieten lijken nog wel niet
tot het verleden te behooren. De koer
sen van de meeste aandeelen hebben
trouwens reeds een veer moeten laten.
Maar bekijkt men het koersniveau uit
een oogpunt van rendement dan blijkt
dat de meeste Amerikaansche aandee
len lang geen slecht figuur maken. Of
dan ook van een vooze beurspositie ge
sproken kan worden valt tebetwijfelen.
* *
*
Van een zwakke intrinsieke positie
zou ik eerder met betrekking tot
Brussel en Parijs willen spreken.
Nog steeds maakt het gros van het
publiek daar zichzelve wijs dat de
inflatie de waarde van alle aandeelen
in papierfrancs evenredig heeft doen
stijgen met de daling van de goud
waarde van de munteenheid. Een
kern van waarheid ligt er in die
stelling ongetwijfeld. Maar er zijn o
zoo veel factoren optenoemen, die
tot voorzichtigheid manen. Of althans
tot nauwkeurige scheiding van kaf
en koren. Tientallen vragen moet
men zich stellen: heeft de maatschap
pij tijdens de inflatie haar kapitaal
uitgebreid (in de meeste gevallen
zeer sterk); zijn de afschrijvingen in
evenredigheid met de waardedaling
van de munt gestegen (meestal niet);
is om een of andere reden de winst
capaciteit van de maatschappij ge
wijzigd? En zoo zou ik kunnen door
gaan. Elk geval moet op zichzelf
worden beoordeeld, gewikt en gewogen.
Maar is het niet belachelijk om op den
duur de stelling te willen volhouden dat
het rendement maar een neven-over
weging is ? Dat hebben de Duitschers
ook gezegd. . . . tot 13 Mei van het
vorige jaar, toen hun oogen werden
geopend. In Brussel moet men met
een jaaropbrengst van l a 2 pet. op
aandeelen genoegen nemen: in Parijs
met 3 a 4 pCt. En dat bij een rente
voet voor obligatiè'n van 6 a 7 pCt.
Zoodat men het stormcentrum wel
licht eerder aan de beurzen onzer
Zuidelijke buren duchten kan dan in
Wall Street.
PRIMA
NIEUWE UITGAVEN
Bauer's Etsicerk (uitgave Van
Wisselingh en Co., A'dam.)
Deze beschrijving, met inleiding,
van de vele etsen van Bauer is een goed
werk, gedaan op den juinten tijd. Ik heb
altijd geijverd voor het beschrijven
van het werk. vooral van het graphisch
werk, tijdens het leven van den
schilder. De gegevens, hoewel ze zoo
goed als altijd door den beschrijver
moeten gecontroleerd worden (ik weet
dat uit ervaring), zijn toch in 't alge
meen gemakkelijker, zuiverder te krij
gen; de feiten, betrekking hebbende
op de etsen etc. dat spreekt vanzelf:
daarvoor zijt ge goed terecht bij den
maker; ze zijn niet alleen uiterlijk,
maar ook innerlijk feit ! Het moeielijke
bij Bauer was het groot getal der
etsen; het gemak voor de firma van
Wisselingh was, dat ze met Bauer zóó
lang reeds verbonden was in zulk een
enge relatie, zoodat alleen al door do
boekhouding van de zaak haar meer
gegevens ten dienste stonden, dan
wie ook. Het lag dus op haar weg
zoo'ri werk te voltooien als hier voor
ons ligt, maar niet alle werk dat op den
weg van den een of anderen ligt wordt
voltooid. De firma voltooide wat zij
dan doen kon; daarvoor zijn we haar
dus, als voor iedren wei-volbrachten
arbeid, dank schuldig. We zijn dit te
meer, daar de etskunst van Bauer, die
we hier in deze bespreking niet te
karakteriseeren hebben, een belang
rijke plaats steeds zal innemen in de
geschiedenis der graphische kunst der
19de en 20ste eeuw. We kunnen, door
de afbeeldingen in liet boek, ons een
oordeel vormen, onze herinnering
verfrisschen, en zelfs onze kennis
aanvullen van de zeer zeldzame etsen.
Wat wilt ge nog meer? Hot is
alleen te hopen, dat het niet bij dit
deel zal blijven en dat van liet later
ontstaand werk van Bauer de firma
van Wisseliiigli eveneens een zoo
nuttige lijst etc. zal doen maken,
zoodat we geheel-en-al op do hoogte
zullen zijn bij hot eind.
PLASSCHAERT.