De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1928 16 juni pagina 15

16 juni 1928 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

DB GROENE AMSTERDAMMER VAN 16 Naderende Buien door G. A. Klaasse Uit het kladschrift van Jantje Beur «spiegel VOOB een paar weken heb ik in deze kolommen uiting gegeven aan mijn pessimistische gevoelens ten aanzien van het in de naaste toekomst te verwachten koersver loop ter beurze. Ik sprak de meening iuit dat uitzonderingen daarge laten aan vrijwel alle fondsenmarkten van internationale beteeienis het koersniveau der aandeelen te hoog is opgeschroefd. Hooger dan anen op den duur uit rendementsoverTvegingen zal kunnen rechtvaardigen. Maar het verloop in den eersten tijd na mijn leeke-profetie dreigde mij met beschaamde kaken te doen staan. Ik kan mij levendig indenken, dat gij, lezer, met het beschouwen van de Jioerslijst toenmaals u de handen hebt gewreven, en in uw vuistje hebt gelachen. Waar haalt ook de «hroniqueur het idee vandaan niet waar, om den lezer, die in een rustig ?oogenblikje ter verpoozing naar zijn -weekblad grijpt, de producten van aijn hypochondrische overpeinzingen voor te zetten. Zulk een vermetel heid moet gestraft worden, en de best* straf voor den schrijver zijn de feiten, die zich niet wenschen te voegen naar zijn maquette. Inmiddels zijn de kansen weer gekeerd, en schijnen de donkere -wolken, die ik min of meer sinister Afschilderde, zich meer en meer sa men te pakken. Zullen zij zich straks ontlasten in een hevige donderbui? Nog immer staat tegenover eiken verkooper, die met mij meent dat <le eerste schreden thans zijn ge zet op het hellend vlak eener baisse, ?een kooper. En die is van het tegendeel zoo zeer overtuigd, dat hij -er een deel van zijn vermogen voor ia de waagschaal wil stellen. Waarom ou ik dien optimist niet nog het .genoegen gunnen van vijftig procent kans? Omdat een paar dagen lang de koersontwikkeling vóór mijne en tegen zijne opvatting heeft gepleit? Dat zou toch wat al te naief zijn. Hoe dikwijls heeft niet in de afgeloopen jaren de beurs aan min of meer langdurige fluctuaties blootgestaan; ?en telkens zijn weer de kansen ge keerd, heeft de hause de overhand behouden. Zijn er inmiddels nieuwe feiten komen opdagen die ik tot schraging van mijn verwachting kan aanvoeren? Van feiten die een beslissende wen ding in de algemeene beurstendens tengevolge zouden kunnen hebben is geen sprake geweest. Maar toch is ei naar ik meen, een omstandigheid, die misschien wel in die richting wijst. Bn die zoek ik in de stemming van hen ?die ter beurze opereeren; in de psycho logische gesteldheid van het beurspubliek. Velen die voor korten tijd nog niet twijfelden aan de handhaving van het koerspeil voor een lange perio de, zijn thans meer wankel in hun meening geworden. De beursstem ming is een niet-tastbare grootheid, maar desondanks onmiskenbaar. En het getal der zwartkijkers neemt onge twijfeld toe. Juist de psychologi sche factor is op een t'ondsenmarkt van bijzonder groote beteekeriis. Meer dan ergens elders is de algemeene tendens van dit niet meetbare element afhankelijk. Juist omdat veel meer dan bijv. op een productenmarkt een direct nawijsbaar verband tusschen opbrengst en prijs ontbreekt. Het feit alleen dat meer beurslui op een daling rekenen kan die daling teweeg brengen. En die stemming is niet plaatselijk; zij is veeleer aan alle beurzen van internationale beteekenis merkbaar. Men sla de beursberichten van den laatsten tijd eens op en bemerke, hoe alle eenzelfde geest van lusteloosheid ademen. Ook in die eensgezindheid van alle groote beurzen zie ik een be langrijk argument. Het is wel meer voorgekomen dat New-York eens een paar flauwe dagen of zelfs een paar flauwe weken had, maar dat die tendens ook overal elders optrad is wel een bijzonderheid, die aandacht verdient. Die eensge zindheid is trouwens niet zoo heel verwonderlijk. Op de rij af zijn alle markten thans bezocht door den vloedgolf van optimisme, die het koerspeil heeft opgedreven. De samen hang der groote beurzen is door de verlevendiging van de internationale fondsenhandel, die voornamelijk van Duitschland en Amerika uit werd gepousseerd, veel hechter geworden. En daardoor is ook het heele kaartenhuis gevoeliger geworden. Wordt een der markten aangetast door een baisse, dan retireeren vele speculanten, die aldaar het zwaartepunt van hun posities hebben, van de andere beur zen die derhalve automatisch den terugslag ondervinden. Omgekeerd zal dan weer ieder van die aldus ge troffen beurzen haar posities elders liquideeren, zoodat de beweging als een soort lawine kan aangroeien. Men moet dit natuurlijk niet al te zwart opnemen, want quantitatief zal de fondsenbeweging uit dien hoofde wel niet zoo belangrijk zijn. Ik wil slechts den invloed der onderlinge vertak kingen schetsen. En dat er reden is om te gelooven dat enkele beurzen een ongezouten reactie te verwerken zullen krijgen geloof ik zeker. Ik denk daarbij niet in de eerste plaats aan New-York. Het enorme cijfer der makelaarsvoor schotten zit velen nog in hooge mate dwars, en de pogingen tot restrictie der beurscredieten lijken nog wel niet tot het verleden te behooren. De koer sen van de meeste aandeelen hebben trouwens reeds een veer moeten laten. Maar bekijkt men het koersniveau uit een oogpunt van rendement dan blijkt dat de meeste Amerikaansche aandee len lang geen slecht figuur maken. Of dan ook van een vooze beurspositie ge sproken kan worden valt tebetwijfelen. * * * Van een zwakke intrinsieke positie zou ik eerder met betrekking tot Brussel en Parijs willen spreken. Nog steeds maakt het gros van het publiek daar zichzelve wijs dat de inflatie de waarde van alle aandeelen in papierfrancs evenredig heeft doen stijgen met de daling van de goud waarde van de munteenheid. Een kern van waarheid ligt er in die stelling ongetwijfeld. Maar er zijn o zoo veel factoren optenoemen, die tot voorzichtigheid manen. Of althans tot nauwkeurige scheiding van kaf en koren. Tientallen vragen moet men zich stellen: heeft de maatschap pij tijdens de inflatie haar kapitaal uitgebreid (in de meeste gevallen zeer sterk); zijn de afschrijvingen in evenredigheid met de waardedaling van de munt gestegen (meestal niet); is om een of andere reden de winst capaciteit van de maatschappij ge wijzigd? En zoo zou ik kunnen door gaan. Elk geval moet op zichzelf worden beoordeeld, gewikt en gewogen. Maar is het niet belachelijk om op den duur de stelling te willen volhouden dat het rendement maar een neven-over weging is ? Dat hebben de Duitschers ook gezegd. . . . tot 13 Mei van het vorige jaar, toen hun oogen werden geopend. In Brussel moet men met een jaaropbrengst van l a 2 pet. op aandeelen genoegen nemen: in Parijs met 3 a 4 pCt. En dat bij een rente voet voor obligatiè'n van 6 a 7 pCt. Zoodat men het stormcentrum wel licht eerder aan de beurzen onzer Zuidelijke buren duchten kan dan in Wall Street. PRIMA NIEUWE UITGAVEN Bauer's Etsicerk (uitgave Van Wisselingh en Co., A'dam.) Deze beschrijving, met inleiding, van de vele etsen van Bauer is een goed werk, gedaan op den juinten tijd. Ik heb altijd geijverd voor het beschrijven van het werk. vooral van het graphisch werk, tijdens het leven van den schilder. De gegevens, hoewel ze zoo goed als altijd door den beschrijver moeten gecontroleerd worden (ik weet dat uit ervaring), zijn toch in 't alge meen gemakkelijker, zuiverder te krij gen; de feiten, betrekking hebbende op de etsen etc. dat spreekt vanzelf: daarvoor zijt ge goed terecht bij den maker; ze zijn niet alleen uiterlijk, maar ook innerlijk feit ! Het moeielijke bij Bauer was het groot getal der etsen; het gemak voor de firma van Wisselingh was, dat ze met Bauer zóó lang reeds verbonden was in zulk een enge relatie, zoodat alleen al door do boekhouding van de zaak haar meer gegevens ten dienste stonden, dan wie ook. Het lag dus op haar weg zoo'ri werk te voltooien als hier voor ons ligt, maar niet alle werk dat op den weg van den een of anderen ligt wordt voltooid. De firma voltooide wat zij dan doen kon; daarvoor zijn we haar dus, als voor iedren wei-volbrachten arbeid, dank schuldig. We zijn dit te meer, daar de etskunst van Bauer, die we hier in deze bespreking niet te karakteriseeren hebben, een belang rijke plaats steeds zal innemen in de geschiedenis der graphische kunst der 19de en 20ste eeuw. We kunnen, door de afbeeldingen in liet boek, ons een oordeel vormen, onze herinnering verfrisschen, en zelfs onze kennis aanvullen van de zeer zeldzame etsen. Wat wilt ge nog meer? Hot is alleen te hopen, dat het niet bij dit deel zal blijven en dat van liet later ontstaand werk van Bauer de firma van Wisseliiigli eveneens een zoo nuttige lijst etc. zal doen maken, zoodat we geheel-en-al op do hoogte zullen zijn bij hot eind. PLASSCHAERT.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl