De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1928 16 juni pagina 19

16 juni 1928 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

No. 2663 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 16 JUNI 1928 Een aanslag op mijn reputatie door Melis Stoke De Indische tentoonstelling te Arnhem door J. G. Sinia HET naargeestige, gure weer deilaatste dagen,met zijne vlagen van neerpletsenden regen, was gelukkig voorbij op de/en eersten dag der I.T.A., maar nog was het koud, want al deed het zonnetje zijn best, maar al te vaak werden zijne koesterende stralen opgevangen door wolken, die blank en plechtig, zonder eenige dreiging nu, maar ook zonder eenige overhaasting, voorbijtrokken, voort gedreven door een killen wind, die vaandels en vlaggen deed wapperen, de vrouwelijke leden van het dapper gamelanorkestje, dat de plechtige opening zou opluisteren, deed hui veren en de velen, die in het theater een soort pendoppo bijeenzaten in afwachting van deze opening, deed verlangen naar ik vermoed althans dat met dit laatste niet te veel tijd verloren zou gaan. Want, nietwaar, velen kwamen van elders en wanneer men gaarne alles wat geboden wordt wil zien, aandach tig wil zien, maar toch ook gaarde weer tijdig thuis is, dan is er betrek kelijk veel tijd noodig. Helaas ! om half drie werden de sluizen der wel sprekendheid geopend, het was om streeks vier uur, dat zij weer gesloten werden. Ik wil daar niet over moppe ren, want het hoort er nu eenmaal bij, dat het zoo gaat, maar ik was koud geworden en behoorde bovendien tot de velen, welke hun tijd noodig had den. Laat ik dus alleen zeggen, dat ik blij was, toen eindelijk dat einde gekomen was, ik mijn'stram geworden leden weer eens kon uitstrekken en trachten te zien, wat ik in den mij nog resteerenden tijd kon zien. Mijn eerste gang was naar de serre met tropische planten, natuurlijk, want zoodoende kon ik het nuttige aan het aangename i.c. hier warmte verbinden, waarna ik, in razende haast, de verschillende andere afdeelingen doorliep. Mijn indruk kan dus niet anders dan opper vlakkig zijn, maar was toch zoodanig, dat ik al dadelijk besloot mijn bezoek dezen zomer nog eens. maar dan voor langereti duur te herhalen. Dat hier hard en met succes gewerkt is om deze tentoonstelling niet alleen aantrekke lijk, maar ook leerrijk te maken, is iets wat men onmiddellijk opmerkt en het is van harte te hopen, dat vooral van deze laatste eigenschap een dankbaar gebruik gemaakt zal worden. Dit is nog altijd zeer, zeer noodig, want nog altijd worden in ons onderwijs de koloniale vakken te stiefmoederlijk bedeeld. Onder de inzendingen noemt die van H.M. de Koningin een belang rijke plaats in en het zijn vooral de prachtige ikatdoeken. welke hier de belangstelling van den kenner zullen opwekken. Deze doeken vindt men hier overigens nog bij tal van andere collecties. Zeer interessant ook zijn de inzendingen van de Middelbare koloniale landbouwschool te Deventer en van de H.C.-Missie, overige, niet minder belangwekkende niet te ver geten, doch men denke er aan, dat mijn bezoek maar zeer vluchtig was. In de W.-Indische afdecling zullen wel bijzonder de aandacht trekken de beide hoedenvlechtsters uit Suriname in haar minder fraaie dan wel eigenaardige feestkleedij. welke den belangstellenden bezoeker in zuiver Nederlandsen alle mogelijke inlichtingen betreffende hun vak op de meest vriendelijke wijze meedeelen. Trouwens, overal waar men komt op deze tentoonstelling vindt men vriendelijke mentors, die met onuit puttelijk geduld den weetgierigeu bezoeker over alles en nog wat zullen inlichten. Wat zou wel de meeste aandacht trekken? Wel ik denk de paviljoentjes waar de toekang-toekang de hand werkslieden hun ambacht uitoefe nen en dan de Battakwoiiing. Deze laatste scheen tenminste ook bijzonder in den smaak te vallen van de tal rijke fotografen voor dagbladen, die op dezen dag het terrein voor velen onveilig maakten en die in internatio nale gebarentaal den Battakker, die het huis bewaakte, wisten te bewegen gedurende het maken van e,en kick op de groote gong te slaan, welke voor deze woning was opgehangen. Dit hoorde er nu eenmaal zoo bij, (lachten zij waarschijnlijk. Ten slotte wil ik nog even de aan dacht vestigen op het theehuisje, waar ik voor het reusachtige bedrag van tien centen een kop geurige .Tavatheo dronk en bovendien nog twee keurig verpakte biscuitjes daar bij kreeg. Het is ongelooflijk maar waar. Hl'jT had weinig gescheeld, lezer. of deze serie mededeelingen was als een nachtkaars uitgegaan door het 'overlijden van ondergetoekende. Ren roemloos doch romantisch overlijden overigens. Op een druilerigen namiddag ben ik bijna vermoord in een duister bosch nabij X. Door een vrouw van middelbaren leeftijd met schorre stem, drie onge schoren mannen en een geestelijke. Mijn leven heb ik uitsluitend te danken aan een mij persoonlijk onbe kenden heer in Frankrijk. Ziehier het lugubere resumévan feiten. I )e toedracht was als volgt: op boven aangeduiden achtermiddag reed ik in een auto door een bosch vol sinaasappelschilleti en boterhamrnenpapier. Juist wilde ik een zijweg naar links inslaan, en gaf het daartoe bestemde teeken met een vurig verlichten rooden pijl, toen ik een eind achter mij ge kreun hoorde. Snel omziende ontdekte ik dat het gekerm afkomstig was van een enorme, zér oude auto, die lang zaam doch koppig hare versleten ledematen langs den weg sleepte, op een tiental meters afstand. Ik voerde mijne manoeuvre snel uit-, maar met de heftigheid en de onver wachtheid eener vulcanische eruptie schoot het monster plotseling vooruit en boorde al zijn puntige naar voren uitstekende onderdoelen in de crème flank van mijn vervoermiddel. De slag was enorm. Toen viel, gelijk na alle ongelukken, eene doodelijke stilte in. Men hoorde niets dan hot droppelen van de rogendroppels van de boomeri, het suizen van den wind, en een vloek uit het binnenste van het monsterlijk agressieve beest dat in mijn flank vorwoold zat. Ik staarde onder de kap van mijn aanrander en zag daar acht oogen en een paar brilleglazen op mij gericht. fit de auto springend noodigde ik de inzittenden van den anderen wagen, tot eene uiteenzetting op den weg. Kenig toegestroomd jeugdig grauw, blijk baar inboorlingen van de buitenwijken van X., sloot zich bij ons aar». Ken lange heer met een dophoedjo snelde naderbij, roepend dat liij den slag gehoord had, wat op zichzelf niets vóór of tegen mijne aanranders be wees. Ik bevond mij tegenover een onge schoren man mot groote blauwe oogen en een mond die gereed stond om te -/.eggen: nietes. \aast hem stond cru vrouw op middelbaren leeftijd lucht te verza melen v ooi' een k ij f part .ij. Toen. ze heelernaal opgeblazen en paars in het aangezicht was. '/weeg ik nog even uit nieuwsgierigheid, maar zij ont plofte niet. Meneer, zei ik tot den man, l' hebt mij aangereden. Xietes. zeide hij prompt. Merkwaardig is de nieiischelijke natuur. Deze man was zoo vast be sloten tot twist, dat ik evengoed zijn tegenspraak had kunnen uitlokken door te zeggen: goeieiniddag. Wassegtu . . . . ? informeerde ik beleefd, duidend op mijn zwaargektieusde auto. Xietes, uwes. . . . begon hij weer. maar op dat oogenblik kwam de vrouw in actie. -- VVattienieneersegt isniewaar. . . . riep ze. meer tot de omstanders dan tot mij, cttisenschande. . . . Ik duidde naar de autos. Van onder de kap loerde een groote zwarte geestelijke dooi- brilleglazen, angstig stil. De arbiter naderde belichaamd in een veldwachter. De vrouw zag hem het eerste en »'iep: die meneer heeft geen teekeii gegeven.... Zij i-iep nog veel meer. Iemand op den achtergrond, gekleed als tram conducteur knikte van neen bij al hare verklaringen. Toen ik hem opriep als getuige sprong hij snel op zijn fiets en reed weg. . . . Zoo ontvallen ons onze beste vrienden in den nood. De juffrouw zette haar verhaal intusschen voort. Zij loog zóó snel en rad, dat zij mij begon te interesseeren. Haar pleidooi was zoo gebouwd dat het telkens en telkens weer terug keerde op het recitatief: wattiemeneersegt- isniewaar. Door hardnekkig niets te zeggen ontzenuwde ik deze bewering. \Vat den man betreft, deze was een behendig debater. Hij bepaalde er zich toe telkens als de juffrouw zei wattiemeneersegt isniewaar, te knik ken en daarbij te, zoggen: datissoo.... Tenslotte liet de veldwachter zicli eene reconstructie van het voorge vallene geven, en vroeg of ik de zaak mdenriin.no wilde schikken. Daarop verklaarde ik dat mijn wagen verzekerd was. en dat ik eene minnelijke schikking wenschte in dien de juffrouw wilde erkennen dat ze gejokt had. Wederom: merk waardig is do mensclielijke natuur. Do energie van de juffrouw wa,even plotseling verdwenen als zij zich had gemanifesteerd De gretigheid, waarop /.ij en. haar begeleider op het voorstel ingingen bewees dat de agressie een vorm van defensie was geweest. De geestelijke, waarschijnlijk gewond. aan tat'ereelen van monscholijko zwak te, bleef, griezelig, /wart on flonkerond van brilleglazen van onder de autokap staren. Kven later rammelde liet gezelschap weg. Kon vriendelijke voorbijganger hielp mij mijn. goluivond pantser zoover recht buigen dat ik mijn weg kon voort zot ton, en daarmee was liet avontuur afgeloopen. Den Kraiischrn earossier dank.... en een zucht in de richting van den earossier der berusting, die ons ge moed pantsert tegen, de aantijgingen van: wattiemeneersegt isniewaar.... CADILLAC Het feit, dat de Cadillac dikwijls voor veel duurder wordt gehouden, dan ze in werkelijkheid is, pleit wel zeer sterk voor de hooge plaats,die de CADILLAC in de algemeene achting inneemt K. LANDEWEER UTRECHT AMSTERDAM Biltstraat 74 Singel 430-432

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl