De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1928 16 juni pagina 7

16 juni 1928 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

DE GR&ENE AMSTERDAMMER VAN 16 JÜNfiryèS Een Ttokmeeuw op zijn ne t>t DE KOKMEEUWEN door Dr. Jac. P. Thijsse MEER dan tweehonderdvijftig jaar geleden .wist een Engelsch vogelschrijver al te ver tellen dat het wintergraan het best gedijt, waar veel kokmeeuwen huizen, omdat die het land reinigen van slakken en schadelijke insecten. Reeds toen behoorde de kokmeeuw dus tot de vogels, die hun voordeel vonden met zich aan te sluiten aan den mensch en zijn bedrijf, evenals de musschen, de spreeuwen, de roeken, de zwa luwen. Hij is er zeer wel bij gevaren. Het moet dan ook erkend worden, dat hij een bewonderens waardige plasticiteit aan den dag heeft gelegd. Nadat hij zijn arbeidsveld van meer en strand had uitgebreid tot weide en akker, is hij nog verder gegaan en heeft zich gevestigd in de steden en havens, waar hij zich te goed doet aan straatvuil en grachtvuil en de groote openbare vuilnishoopen. Daarbij komen nu ook nog de vloeivelden. De mooie en interessante vogels hebben dus een goede toekomst. In heel Europa gaat het zoo en daardoor hebben we hier bij ons zomer en winter een overvloed van kokmeeuwen, 's Winters huizen hier de meeuwen, die 's zomers broeden langs de Oostzee, 's zomers broeden hier de meeuwen, die overwinteren in Frankrijk, Zwitserland, Spanje en Portugal. Hun rekzaamheid maakt, dat zij niet spoedig lijden onder overbevolking. Als het noodig is. dan vergrooten zij eenvoudig hun spijslijst en zij zullen er niet tegen op zien, om desnoods ook planteneters, graaneters te worden. Hun verwanten, de zilvermeeuwen, zijn reeds zoo ver en gelden in Schotland reeds als groote vijanden van den landbouw, een groote tegenstelling met een paar eeuwen geleden. Inderdaad maakt men zich tegenwoordig bezorgd over die geduchte uitbreiding van de meeuwen bevolking. Zij hebben den mensch tot vriend en zelfs tot beschermer. Vijanden hebben ze haast geen, sinds de groote roofvogels niet meer in noemenswaard aantal voorkomen. Eigenlijk weet DIT Greatest Artiste MERK Finest Recording 18 EEN WAARBORG VOOR ONOVER TROFFEN REPRODUCTIE EN ONGEËVENAARDE AFWERKING. N.V. DUTCH GRAMOPHONE COMPANY. AM«TKRD. VEERK*DE Z3A DEN HAAG Int. Muziek tentoonstelling Oenève 1027 Hoogste onderscheiding ik Inaar yaa een paar gevallen, dat de kokmeeuwen met ernstigen tegenspoed te kampen hebben gehad en dat was diMvaltijd nog zeer plaatselijk. Veertig jaar geleden broedden de kokmeeuwen druk in het Naardermeer. Ze hadden er een drie tal groote vestigingen, n in het rietland in den Zuidoosthoek tegen den ringdijk aan, dus op vasten grond, twee andere op drijvenden rommel in het noordwestelijk gedeelte van het meer, met elkander in den goeden tijd een vijfhonderd nesten. Dat ging jaar in jaar uit heel goed, de sterke, talrijke waakzame vogels konden zich goed weren tegen de kiekendieven en kraaien. De donkergevlekte donsjongen konden rustig en schilderachtig zitten op de waterleliebladen, wachtend op voedsel. Toen, op eens, kregen de kiekendieven de overhand, niet doordat ze talrijker werden, maar ze waren niet meer bang voor de aanvallen van de meeuwen. In twee jaar tijd waren de groote vestigingen ver dwenen. Enkelen probeerden nog te broeden onder bescherming van de lepelaarkolonie, maar ook dat mocht niet baten en weldra broedde er geen enkele kokmeeuw meer in het Naardermeer. * * * De Vereeniging tot Behoud van Natuurmonu menten behoefde zich dat niet zoo heel erg aan te trekken, want op een andere van haar bezittingen ging het precies andersom. Op de Staart in den polder Waal en Burg broedden twintig jaar geleden slechts enkele paren van kokmeeuwen, nog geen honderd, maar dat zijn er in den loop der jaren vele duizenden geworden en de meeuwenwolk van Waal en Burg is thans een der voornaamste be zienswaardigheden van Texel. Die meeuwen ver richten stellig veel goed werk in den polder Eyerland, waar ge ze bij honderden achter den ploeg kunt zien fladderen. Echter is het genoegen niet onvermengd, want ze hinderen andere vogels en worden dan ook door velen niet zoo heel gunstig beoordeeld. Nu huizen er in het Texelsch duin wel roofvogels, de brave Torenvalk en de Aschgrauwe kiekendief, die geen van beide vies zouden zijn van een jong meeuwenkuiken. Tot nu toe heb ben die echter geen kans gezien, om het illuuster voorbeeld van de Bruine kiekendieven van het Naardermeer te volgen, wat om verschillende rede nen wel jammer is, want nu loopt het er op uit, dat we er een vogelarij" van moeten maken en jaarlijks eieren rapen. Voor de zilvermeeuwen bestaat deze toestand al lang op Schouwen en op Rottum en alle partijen varen daar wel bij. De grootste meeuwenvestiging in de buurt van Amsterdam vindt ge in den polder IJdoorn bij Durgerdam op den hoek van het IJ en de Zuider zee. Ook daar zijn de vogels niet welkom, omdat ze met hun groote nestplakkaten de hooilanden schenden. Natuurlijk huizen er ook nog in allerlei plassen en meren en moerassen en daar huizen ze dan het pleizierigst. Ook hier en daar hebben we vestigingen op onze heiden. De Kolonie op het I^eersumsche veld staat goed bekend bij de liefhebbers en er zijn er elders ook nog wel. Bij die vestigingen op de heide doet zich het interessante geval voor, dat er groote veranderingen kunnen optreden in den planten groei, door de uitwerpselen van de meeuwen en door den rommel dien ze aanbrengen. De heideplant zelve verdwijnt en maakt plaats voor gras1 en biezen, waterzuring, wilgenroosje en allerlei grove planten. Dat gebeurt natuurlijk pas als de bevolking in de honderden nesten loopt. Zoo iets is in Schotland gebeurd op het eind van de vorige eeuw. Het begon in 1892 met een paar nesten. In 1904 waren er tweeduizend en de heide was toen veranderd in een moeras met riet, grassen en biezen en waterzuring. De korhoenders, die er eerst woonden, verdwenen en naast de meeuwen kwamen er talingen nestelen. De eigenaar heeft dat eerst nog een poosje aangezien, maar eindelijk de meeu wenkolonie opgeruimd en nu heeft hij weer heide en korhoenders. Een geval op dergelijke schaal is mij in ons land niet bekend. Wel hebben de zilvermeeuwen in het kalkarme Schoorlsche duin een kalkrijk gebied geschapen niet een eigen plantengroei. De meeuwen van Waal en Burg hebben het hooiland vruchtbaar gemaakt en doordat ze hun nesten heel dicht op elkaar bouwen langs de greppelkanten geven zij ook geen groot ongerief bij het maaien. Behalve de kokmeeuwen en de zilvermeeuwen broeden er in ons land nog een paar meeuwensoorten, die we tot nu voor groote zeldzaamheden hielden. Maar ook deze schijnen een bloeitijdperk tegemoet te gaan en maken misschien binnenkort de meeuwenkwestie nog moeilijker dan zij reeds is. Jomje Jcokmeeuwljes op de waierleliëbluderen KRONIEK Wcrkloozeiisteun ER bestaat een Nationale Vereeniging tegen de Werkeloosheid", en daar is in zoover niets tegen. Als zij er in slaagt ieder aan werk te helpen of zelfs maar de werkloosheid belangrijk te ver minderen, zal elk weldenkende gewis haar be staan toejuichen. Voorloopig echter schijnt zij zich nog te bepalen tot vergaderen en het bespreken van zeer acade mische vragen, als daar zijn of ook bij ons, als in de Duitsche grondwet, plechtig en wettelijk moet worden bepaald, dat de Hollandsche mensch recht heeft op arbeid tot levensonderhoud en bij gebreke daarvan ondersteund moet worden. Nu is het buiten kijf, dat er ondsrsteund wordt. De werkloozenondersteuning is al jaren een vast instituut, sedert het economische leven na den oorlog door elkaar kwam te liggen, en er zooveel werkloozen waren. Dat weet allicht de Nationale Vereeniging bovengemeld ook wel, doch het is den nationalen mensch eigen niet alleen iets te doen, maar ook te, willen weten waarom hij iets doet. Met andere woorden: hij wil een basis voor zijn handelen, redolijken of zed^lijken grond onder zijn voeten. En dat strekt hem als Redelijk Wezen gewis tot eer. Doch nu is diezelfde mensch weer zoo ingericht, dat hij alleen zulke basissen begeert als hem pleizier doen, zijn dieper inzicht en ruime menschelijkheid voordeelig doen uitkomen en aldus zijn zelfgevoel verhoogen. In dezen zin beantwoordden die Nationale Heeren, op hun vergadering van 2 Juni, dan ook de tenslotte enkel theoretische vraag naar den rechtsgrond van den werkeloozensteun. De eenen zeiden: er was geen rechtsgrond, en als wij steunen. doen we dat enkel uit vriendelijkheid en mede lijden. Maar de anderen vonden juist een diepen rechtsgrond in do menschelijke natuur, in het wezen der menschen zelf, die immers zonder een goeden burgerpot niet leven kunnen. Er bestaat, kort en goed, een natuurrecht op de mogelijkheid te bestaan. waar pa en moe ons nu eenmaal in hot leven gepoot hebben. Dan hadden ze 't maar niet moeten doen, of de maatschappij had het hun moeten verbieden Het is valsch om onnoozele kindertjes te laten baren en die dan vervolgens door den honger weel om te brengen. Dat kunnen de mensch en het menschdom niet gedoogen. Over het voor en tegen dier rechtsgronden is toen vruchtbaar gedebatteerd; maar er was niemand, die de simpele reden aan de hand deed. die inderdaad ook minder vleieind lijkt dat wij werkloozen steunen, omdat wij het eenvoudig niet laten durven, nu zij zoovelen en zoo constant zijn.Wij bezitten allen een vaag besef, dat revoluties-; iets met honger te maken hebben en het verstan diger is onze minder fortuinlijke natuurgenoot m. zoo'n beetje te voeden, dan hen voluit razend te maken, nu Geloof en Zede hen zoo weinig meer in den band houden. Trouwens, het oude Hofland volgde dezelfde techniek en men zei, dat de eene helft der burgers gestadig de andere helft onder hield. Toen gebeurde dat onder het motto der Christelijke Barmhartigheid, maar de eigenlijke reden was precies dezelfde. Indien wij rustig willen leven, moeten wij den hongerlijders om de deur telkens ook wat toegooien. Namelijk indien er zooveel zijn, dat wij ze niet meer kunnen opsluiten. En'dat is al sedert lang practisch onmogelijk. F. r.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl