Historisch Archief 1877-1940
DE GR&ENE AMSTERDAMMER VAN 16 JÜNfiryèS
Een Ttokmeeuw op zijn ne t>t
DE KOKMEEUWEN
door Dr. Jac. P. Thijsse
MEER dan tweehonderdvijftig jaar geleden
.wist een Engelsch vogelschrijver al te ver
tellen dat het wintergraan het best gedijt, waar
veel kokmeeuwen huizen, omdat die het land
reinigen van slakken en schadelijke insecten.
Reeds toen behoorde de kokmeeuw dus tot de
vogels, die hun voordeel vonden met zich aan te
sluiten aan den mensch en zijn bedrijf, evenals
de musschen, de spreeuwen, de roeken, de zwa
luwen. Hij is er zeer wel bij gevaren. Het moet
dan ook erkend worden, dat hij een bewonderens
waardige plasticiteit aan den dag heeft gelegd.
Nadat hij zijn arbeidsveld van meer en strand had
uitgebreid tot weide en akker, is hij nog verder
gegaan en heeft zich gevestigd in de steden en
havens, waar hij zich te goed doet aan straatvuil
en grachtvuil en de groote openbare vuilnishoopen.
Daarbij komen nu ook nog de vloeivelden. De
mooie en interessante vogels hebben dus een goede
toekomst.
In heel Europa gaat het zoo en daardoor hebben
we hier bij ons zomer en winter een overvloed van
kokmeeuwen, 's Winters huizen hier de meeuwen,
die 's zomers broeden langs de Oostzee, 's zomers
broeden hier de meeuwen, die overwinteren in
Frankrijk, Zwitserland, Spanje en Portugal.
Hun rekzaamheid maakt, dat zij niet spoedig
lijden onder overbevolking. Als het noodig is.
dan vergrooten zij eenvoudig hun spijslijst en zij
zullen er niet tegen op zien, om desnoods ook
planteneters, graaneters te worden. Hun verwanten,
de zilvermeeuwen, zijn reeds zoo ver en gelden
in Schotland reeds als groote vijanden van den
landbouw, een groote tegenstelling met een paar
eeuwen geleden.
Inderdaad maakt men zich tegenwoordig bezorgd
over die geduchte uitbreiding van de meeuwen
bevolking. Zij hebben den mensch tot vriend en
zelfs tot beschermer. Vijanden hebben ze haast
geen, sinds de groote roofvogels niet meer in
noemenswaard aantal voorkomen. Eigenlijk weet
DIT
Greatest
Artiste
MERK
Finest
Recording
18 EEN WAARBORG VOOR ONOVER
TROFFEN REPRODUCTIE EN
ONGEËVENAARDE AFWERKING.
N.V. DUTCH GRAMOPHONE COMPANY.
AM«TKRD. VEERK*DE Z3A DEN HAAG
Int. Muziek tentoonstelling Oenève 1027
Hoogste onderscheiding
ik Inaar yaa een paar gevallen, dat de kokmeeuwen
met ernstigen tegenspoed te kampen hebben gehad
en dat was diMvaltijd nog zeer plaatselijk.
Veertig jaar geleden broedden de kokmeeuwen
druk in het Naardermeer. Ze hadden er een drie
tal groote vestigingen, n in het rietland in den
Zuidoosthoek tegen den ringdijk aan, dus op vasten
grond, twee andere op drijvenden rommel in het
noordwestelijk gedeelte van het meer, met elkander
in den goeden tijd een vijfhonderd nesten. Dat
ging jaar in jaar uit heel goed, de sterke, talrijke
waakzame vogels konden zich goed weren tegen
de kiekendieven en kraaien. De donkergevlekte
donsjongen konden rustig en schilderachtig zitten
op de waterleliebladen, wachtend op voedsel.
Toen, op eens, kregen de kiekendieven de overhand,
niet doordat ze talrijker werden, maar ze waren
niet meer bang voor de aanvallen van de meeuwen.
In twee jaar tijd waren de groote vestigingen ver
dwenen. Enkelen probeerden nog te broeden onder
bescherming van de lepelaarkolonie, maar ook dat
mocht niet baten en weldra broedde er geen
enkele kokmeeuw meer in het Naardermeer.
* *
*
De Vereeniging tot Behoud van Natuurmonu
menten behoefde zich dat niet zoo heel erg aan te
trekken, want op een andere van haar bezittingen
ging het precies andersom. Op de Staart in den
polder Waal en Burg broedden twintig jaar geleden
slechts enkele paren van kokmeeuwen, nog geen
honderd, maar dat zijn er in den loop der jaren
vele duizenden geworden en de meeuwenwolk van
Waal en Burg is thans een der voornaamste be
zienswaardigheden van Texel. Die meeuwen ver
richten stellig veel goed werk in den polder
Eyerland, waar ge ze bij honderden achter den ploeg
kunt zien fladderen. Echter is het genoegen niet
onvermengd, want ze hinderen andere vogels en
worden dan ook door velen niet zoo heel gunstig
beoordeeld. Nu huizen er in het Texelsch duin
wel roofvogels, de brave Torenvalk en de
Aschgrauwe kiekendief, die geen van beide vies zouden
zijn van een jong meeuwenkuiken. Tot nu toe heb
ben die echter geen kans gezien, om het illuuster
voorbeeld van de Bruine kiekendieven van het
Naardermeer te volgen, wat om verschillende rede
nen wel jammer is, want nu loopt het er op uit,
dat we er een vogelarij" van moeten maken en
jaarlijks eieren rapen. Voor de zilvermeeuwen
bestaat deze toestand al lang op Schouwen en
op Rottum en alle partijen varen daar wel bij.
De grootste meeuwenvestiging in de buurt van
Amsterdam vindt ge in den polder IJdoorn bij
Durgerdam op den hoek van het IJ en de Zuider
zee. Ook daar zijn de vogels niet welkom, omdat ze
met hun groote nestplakkaten de hooilanden
schenden. Natuurlijk huizen er ook nog in allerlei
plassen en meren en moerassen en daar huizen ze
dan het pleizierigst.
Ook hier en daar hebben we vestigingen op onze
heiden. De Kolonie op het I^eersumsche veld staat
goed bekend bij de liefhebbers en er zijn er elders
ook nog wel. Bij die vestigingen op de heide doet
zich het interessante geval voor, dat er groote
veranderingen kunnen optreden in den planten
groei, door de uitwerpselen van de meeuwen en
door den rommel dien ze aanbrengen. De
heideplant zelve verdwijnt en maakt plaats voor gras1
en biezen, waterzuring, wilgenroosje en allerlei
grove planten. Dat gebeurt natuurlijk pas als de
bevolking in de honderden nesten loopt. Zoo iets
is in Schotland gebeurd op het eind van de vorige
eeuw. Het begon in 1892 met een paar nesten.
In 1904 waren er tweeduizend en de heide was
toen veranderd in een moeras met riet, grassen en
biezen en waterzuring. De korhoenders, die er eerst
woonden, verdwenen en naast de meeuwen kwamen
er talingen nestelen. De eigenaar heeft dat eerst
nog een poosje aangezien, maar eindelijk de meeu
wenkolonie opgeruimd en nu heeft hij weer heide
en korhoenders.
Een geval op dergelijke schaal is mij in ons
land niet bekend. Wel hebben de zilvermeeuwen
in het kalkarme Schoorlsche duin een kalkrijk
gebied geschapen niet een eigen plantengroei. De
meeuwen van Waal en Burg hebben het hooiland
vruchtbaar gemaakt en doordat ze hun nesten
heel dicht op elkaar bouwen langs de
greppelkanten geven zij ook geen groot ongerief bij het
maaien.
Behalve de kokmeeuwen en de zilvermeeuwen
broeden er in ons land nog een paar
meeuwensoorten, die we tot nu voor groote zeldzaamheden
hielden. Maar ook deze schijnen een bloeitijdperk
tegemoet te gaan en maken misschien binnenkort
de meeuwenkwestie nog moeilijker dan zij reeds is.
Jomje Jcokmeeuwljes op de waierleliëbluderen
KRONIEK
Wcrkloozeiisteun
ER bestaat een Nationale Vereeniging tegen
de Werkeloosheid", en daar is in zoover niets
tegen. Als zij er in slaagt ieder aan werk te helpen
of zelfs maar de werkloosheid belangrijk te ver
minderen, zal elk weldenkende gewis haar be
staan toejuichen.
Voorloopig echter schijnt zij zich nog te bepalen
tot vergaderen en het bespreken van zeer acade
mische vragen, als daar zijn of ook bij ons, als in
de Duitsche grondwet, plechtig en wettelijk moet
worden bepaald, dat de Hollandsche mensch
recht heeft op arbeid tot levensonderhoud en bij
gebreke daarvan ondersteund moet worden.
Nu is het buiten kijf, dat er ondsrsteund wordt.
De werkloozenondersteuning is al jaren een vast
instituut, sedert het economische leven na den
oorlog door elkaar kwam te liggen, en er zooveel
werkloozen waren. Dat weet allicht de Nationale
Vereeniging bovengemeld ook wel, doch het is
den nationalen mensch eigen niet alleen iets te
doen, maar ook te, willen weten waarom hij iets
doet. Met andere woorden: hij wil een basis voor
zijn handelen, redolijken of zed^lijken grond onder
zijn voeten. En dat strekt hem als Redelijk Wezen
gewis tot eer. Doch nu is diezelfde mensch weer
zoo ingericht, dat hij alleen zulke basissen begeert
als hem pleizier doen, zijn dieper inzicht en ruime
menschelijkheid voordeelig doen uitkomen en
aldus zijn zelfgevoel verhoogen.
In dezen zin beantwoordden die Nationale
Heeren, op hun vergadering van 2 Juni, dan ook de
tenslotte enkel theoretische vraag naar den
rechtsgrond van den werkeloozensteun. De eenen
zeiden: er was geen rechtsgrond, en als wij steunen.
doen we dat enkel uit vriendelijkheid en mede
lijden. Maar de anderen vonden juist een diepen
rechtsgrond in do menschelijke natuur, in het wezen
der menschen zelf, die immers zonder een goeden
burgerpot niet leven kunnen. Er bestaat, kort en
goed, een natuurrecht op de mogelijkheid te bestaan.
waar pa en moe ons nu eenmaal in hot leven gepoot
hebben. Dan hadden ze 't maar niet moeten doen,
of de maatschappij had het hun moeten verbieden
Het is valsch om onnoozele kindertjes te laten
baren en die dan vervolgens door den honger weel
om te brengen. Dat kunnen de mensch en het
menschdom niet gedoogen.
Over het voor en tegen dier rechtsgronden is
toen vruchtbaar gedebatteerd; maar er was
niemand, die de simpele reden aan de hand deed.
die inderdaad ook minder vleieind lijkt dat
wij werkloozen steunen, omdat wij het eenvoudig
niet laten durven, nu zij zoovelen en zoo constant
zijn.Wij bezitten allen een vaag besef, dat revoluties-;
iets met honger te maken hebben en het verstan
diger is onze minder fortuinlijke natuurgenoot m.
zoo'n beetje te voeden, dan hen voluit razend te
maken, nu Geloof en Zede hen zoo weinig meer
in den band houden. Trouwens, het oude Hofland
volgde dezelfde techniek en men zei, dat de eene
helft der burgers gestadig de andere helft onder
hield. Toen gebeurde dat onder het motto der
Christelijke Barmhartigheid, maar de eigenlijke
reden was precies dezelfde. Indien wij rustig willen
leven, moeten wij den hongerlijders om de deur
telkens ook wat toegooien. Namelijk indien er
zooveel zijn, dat wij ze niet meer kunnen opsluiten.
En'dat is al sedert lang practisch onmogelijk.
F. r.