De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1928 7 juli pagina 13

7 juli 1928 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

No. 2666 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 7 JULI 1928 In de Rotterdamsche Diergaarde door Dr. K. Kuiper Met teekeningen voor de Groene Amsterdammer" door H. Verstijnen IV. Flamingos WEINIG dieren zijn in de naoorlogsche jaren zoo zeer gemist en bij hun intocht met zoo veel vreugde begroet als in 1921 onze Flamingos. Het valt dan ook niet te ontkennen, dat deze vogels, wanneer ze een beetje de ruimte krijgen en in een aardige groep bij elkaar leven, een buiten gewoon schilderachtig en karakteris tiek schouwspel opleveren. Uw eerste indruk, als ge ze op den vijver ziet, terwijl ze wat diep in het water staan, ?zoodat hun lange ooievaarsbeenen niet zichtbaar zijn, is stellig dat ge een vreemd soort zwanen voor u hebt. De dunne s-vormig gebogen hals doet ?daar inderdaad aan denken, al is de lijn waarin hij gedragen wordt eigenlijk een andere. De eigenaardige knikken ?die onze teekenaar bij enkele zijner iiguren in den hals aanduidt, treden in ?werkelijkheid vaak nog scherper te voorschijn en de typisch-haakvormig .naar benedon omgebogen snavel, geeft natuurlijk aan den kop een geheel ?ander voorkomen dan wij dat van de zwanen kennen. En als ge de lichtrose f lanaingos met hun warmroode vlerken met zwarte s'agpennen in de verte op den oever van den vijver ziet staan, is het dan wonder dat men ze haast voor een soort ooievaars zou ver slijten? Zoo ligt dan ook de conclusie voor de hand: ni l'un ni l'autre zijn ?de flamingos; ze vormen een kleine groep op zich zelf, naar den eenen kant verwant met de reigerachtigen, naar <len anderen met de gansachtigeii, maar ?die door sommige vogelki-ndigen tot ?den rang van een onderord3 wordt verheven, door anderen zcifs als orde ?wordt beschouwd, terwijl nog weer -anderen ze als fa^oilie bij de reiger achtigen inlijven. Deze fijne verschillen mogen ons intusschen gerust ontgaan, ze berusten bijna altijd op persoonlijke waardeering van zekere groepen ken merken door den systematicus. Niet ten onrechte zegt Lotsy telkens weer: ,de natuur kent slechts individuen". Elke indeeling in groepen is dus in wekere mate gewrongen en zal dat blijven, want de wegen waarlangs de .Natuur gekomen is tot wat wij nu Jcennen, zullen we nooit met zekerheid Joinnen aangeven. Allereerst moeten we dezen merkwaardigen vogel wat van naderbij bekijken. Het is eigenlijk maar een belachelijk klein rompje dat deze vogel er op nahoudt. Vandaar dan ook dat het lichaamsgewicht uiterst 'gering is voor een zoo statig dier. De lange hals en massale snavel, de zeer. hooge, dunne pooten, werken er toe mee dien indruk van statigheid te weeg te brengen. Hebt ge dien zwartgetopten, rosen snavel wel eens goed bekeken? Allereerst is de haakvorm merkwaardig. In de jeugd ontbreekt -die nog, dan is de snavel recht. In de tweede plaats is de bovensriavel plat en daardoor lijkt hij min of meer op het deksel van een does, welke dan dooi' den diepen en dikken ondersnavel ge vormd wordt. De ondersnavel is wel dik, maar gelukkig niet massief, en dus licht, zooals we dat bij de Neus hoornvogels ook al zagen. Ten derde dienen we te letten op de talrijke plaatvormige hoorntanden ter weers zijden binnen in den snavel en de papillenrijke tong, waarin de flamingo overeenkomt met de heele ganzengroep, de orde waarmee ze overi gens volgens gezaghebbende vogelkundigen niet mag worden vereenigd. Die evenwijdige hoornplaten in den snavel hebben hier dezelfde beteekenis als bij de ganzen; ze dienen zooals de baleinen bij den walvisch voor het zeven van het voedsel uit het water. Dit voedsel zoeken onze flamingos, net als de eenden, algrondeVend. Bij dit werkje steken ze echter hun kop vrijwel onderste boven in het water. Ook hier is weer nauw verband tussehen vorm en functie van den snavel. In tegenstelling met de carnivore ooievaars en reigers leven dus do flamingos van een gemengd dieet, waarvan intusschen wormen. muggenlarven, slakken en mosseltjes een belangrijk bestanddeel uitmaken. Dit blijkt uit het maagonderzoek bij pas geschoten exemplaren en ook uit de maaltijden van geweekte tarwe en garnalen, waarmee de dieren in onze diergaarden jaren lang gevoed en met succes in. het leven gehoi d in worden. Deze voedingswijze maakt dat de flamingo koloniedier kan zijn. We gebruiken het woord kolonie in ver schillende beteekenis in de biologie. Wie daarvan zich zelf eens goed reken schap wil geven, sla het oerduitschte werk van Deegener: Die Formen der Vergesellschaftung im Tierroich" maar eens op. Hij zal dan moeite genoeg hebben in het labyiïrith van kunstig-gesmede grieksch- iatijnsche termen de soort van kolonie te vinden, waartoe we de zwermen van flamingos moeten rekenen, die aan de meeroevers in Afrika of Voor-Indiëvoor de blik ken van den waarnemer op de wieken gaan als ze verontrust worden. Maar om een teim en een nauwkeurige omschrijving van het begrip is het hier niet te doen. We kunnen volstaan met op het aesthetisch genot te wijzen dat liet schouwspel geeft en dat dooi1 een kolonie" va.n tien, twintig stuks in onzen vijver natuurlijk maar blauwtjes geïmiteerd wordt. 't Is wel merkwaardig dat men van de levenswijze, dezer vogels nog vol strekt niet zoo op de hoogte is als hun bekendheid zou doen verwachten. Onze Europeesche of Kose Flamingos (Phoeiüeopterus roseus). is in NoordAf ri ka en Midderi-Aziè', ha:tr voor naamste woongebied, op vele plaatsen standvogel, elders, zooals op Sardinië. in Zuid-Frankrijk en andere Kurupeesche Middellandsche-Zeelanden, die de noordelijke grens van haar ver spreidingsgebied vormen, verschijnt en verdwijnt ze op gezette tijden, zoodat men van zwerfvogels, misschien zelfs beter van trekvogels spreken kan. De eenige plaatsen waar ze zich blijvend ophouden, zijn de ondiepe zoute of brakke strandmeren, waar ze rondwadend hun voedsel grondelen en 't zij in 't water of op den oever de zonderlingste rusthoudingen aannemen. Tracht eens 's a vondstegen donker ons Flamingo-kolonietje gade te slaan, terwijl de vogels staan te slapen overdag doet er ook wel eens een dutje , dan zult ge bespeuren. dat ook deze vogel zijn kopje in zijn schouderveeren steekt. Natuurlijk kan. hij dat alleen bereiken, door zijn hals a. h. w. op te vouwen voor zijn borst. Verder is voor die slaaphouding ook karakteristiek liet rusten op n been, d'-it ons van ooievaars zoo goed be kend is. liet andere been is dan tegen den buik samengetrokken of het wordt achterwaarts gestrekt ge houden. Er zijn nog allerlei andere typische houdingen die het waarnemen. vavt een troep flamingos tot een ge noegen maken, doeli de lezer moet die zelf maar opmerken. Ik zal mij in dit korte opstel beperken tot een paar woorden over hot broeden dezer dieren. Hun nesten worden gevormd door kleine uit het water oprijzende ver hevenheden, die de vogels uit slik en plantenresten bijeenkrabben of uit ondiepe holten in den bodem van kleine eilandjes. Op deze nesten broe den de vogels ruim 30 dagen op 2 of 3 eieren, de pooten opgevouwen onder zich en niet afhangend naar be neden zooals vaak beweerd is. De jongen zijn niet dadelijk op kleur, maar liet eerste jaar grijsgevlekt, ze zwemmen echter van den eersten dag afaan vroolijk ia het water mee rond. Be halve in Zuid-Spanje was er in tëuropa nog een bekend broei l gebied, 11.1. de Camargue in het Rhöne-deltagebied. Kegelmatig schijnen de flamingos daar intusschen tegenwoordig niet meer te broeden en bij de schuwheid die deze vogels 'm het wild kenmerkt, is 't heel moeilijk ze goed te observeeren. Daar weet Tj. de Vries van mee te praten, die in Ardea van 1027 zeer ondernoudend over de Camargue schrijft. VERZOEKE ALLE STUKKEN VOOR DB REDACTIE IN TE ZEXDENT AAX HET SECRETARIAAT VAN DE GROENE AMSTERDAMMER", KEIZERSGRACfiT 333, AMSTERDAM.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl