Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 14 JULI 1928
No. 2667
Beschouwingen over de Olymp. Spelen
door H. A. Meerum Terwogt
> De ? herleving der Olympische Spelen.
De Coubertln's Idealen.
"Van Tuyll's streven met succes bekroond.
Scnimmelpenninck en zijn staf.
WE mogen den lezer mogelij k wel een historisch
overzicht van de Spelen besparen. De classici
onder de lezers van dit blad herinneren zich natuur
lijk uit hun gymnasiumtijd de boeiende uren, als
de leeraar vertelde van den snelvoetigen
Marathonlooper, den nimmer-falenden speer- of discuswerper,
bezongen in schoone regelen, die evenwel bij- de
Vertaling alleronplezierigste moeilijkheden op
leverden. En. zij, die niet het voorrecht hebben
gehad gymnasiaal onderwijs te volgen, weten toch
ongetwijfeld uit de leerboeken der Algemeene
Geschiedenis genoeg over den oorsprong, de
bedoeling en de beteekenis der Spelen.
Het is baron de Coubertin geweest, een Fransch
edelman, een onverwoestbaar idealist, wiens
idealisme nu en dan in zijn ongeremdheid fantas
tische proporties dreigde aan te nemen, die op het
laatst van de vorige eeuw gestreden heeft voor de
herleving der Spelen, wat hij deed door propaganda
te maken in eigen land en door in andere naties
gelijkdenkenden te zoeken, die hij daar dan instal
leerde en om het nu maar eens heel zakelijk te
formuleeren als filiaalhouders van de fabriek
zijner ideeën, aan illusies en af en toe utopieën liet
arbeiden, elk in eigen kring, elk zich assumeerend
landgenooten, die voor de Coubertin's idealen
voelden en die bereid waren te werken aan het doen
herleven van de Olympische gedachte en aan het
herstel der Spelen.
In Nederland was het wijlen P. W. baron van
Tuyll van Serooskerken, die de gangmaker werd.
De Coubertin wijdde zijn leven aan de bereiking
van zijn ideaal; zijn fortuin, zijn relaties, alles
stelde hij in dienst, ter bereiking van zijn doel.
Vooral de ethische kant van de Spelen had zijn
aandacht. Der schoonheid en ridderlijkheid schonk
hij vooral zijn belangstelling. Het lukte hem de
Moderne Olympische Spelen te doen houden in
Athene in '96, in Parijs in 1900, in St. Louis in
1904 en in Londen in 1908.
Tot vóór Londen had Nederland nog maar
weinig aandeel in de Spelen gehad. De heer van
Tuyll en een enkele schermer waren present ge
weest, maar daar was het bij gebleven.
De voorzichtige Nederlander, gewend de kat uit
den boom te kijken, was maar niet zoo aanstonds
gereed zijn sympathie te schenken aan deze
nieuwigheid, zelfs al kwam ze uit den vreemde.
Maar toen van Tuyll erin geslaagd was, na veel
diplomatiek gemanoeuvreer met de sportbonden,
om het Nederlandsch Olympisch Comitéop te
richten, toen kwam het toch.
In 1908, in Londen, was Nederland vertegen
woordigd door athleten, door veel te veel athleten,
die daar op de internationale markt zelfs geen
schijn van kans hadden voor het meerendeel.
De voetballers vierden daar hun Olympisch
debuut met het behalen van den derden prijs in
een vrij zwak bezet tournooi, waarin Engeland
domineerde in de volle, onaantastbare glorie van
zijn machtige opperheerschappij op voetbalgebied,
die toen nog geen concurrentie te dulden had,
noch op het Continent, noch in de Nieuwe Wereld
aan de andere zijde van den Oceaan, kortom,
nergens.
Na Londen kwam Stockholm in 1912 en men kon
ervaren, schier overal, dat 0,3 Olympische idee
veld won en dat men in sportkringen van elk land
de Spelen ging beschouwen als heel voorname
wereldkampioenschappen, omstraald met een
mystiek aureool van ethtschen luister.
De oorlog bracht ook in deze materie een kink
in den kabel. Berlijn zou de Spelen gehad hebben
in 1916, maar toen was er geen aandacht in het
beschaafde Europa voor vredelievenden strijd,
toen had men het te druk met het zinnen op geraf
fineerde middelen om elkaar te dooden.
Het werd 1920 vóór de Moderne Spelen hersteld
konden worden, wat in Antwerpen geschiedde op
een Olympisch festijn, waar uiteraard slechts de
landen van de Entente en de neutralen toegang
hadden.
De hiaat in den groei der Olympische ontwikke
ling, ten gevolge van den oorlog, bleek niet veel
schade te hebben aangericht en dat kwam, omdat
de Olympische vóórvechters coquetteerden met
de pacifistische bedoeling der Spelen en daardoor
den algemeenen zin voor vrede in het gevlij
kwamen.
Elke natie haakte er naar, de Spelen te mogen
hebben. Parijs kreeg ze in '24 en de oude heer
van Tuyll mocht het nog beleven, dat Amsterdam
aangewezen werd voor '28.
Naast de ideëele verlangens om de Spelen te
hebben, voortgesproten uit de begeerte om dapper
mee te helpen aan de verbreiding der nobele
Olympische gedachte, drong zich toch ook de
materieele wensch naar voren, die naar toewijzing
der Spelen deed 'haken, wijl zich dan aspecten
openden op druk vreemdelingenbezoek en op
propaganda voor land en stad.
De technische resultaten van de Spelen der
Moderne Olympiade, die tot nu toe gehouden zijn,
geven den Nederlander aanleiding voorshands
bescheiden te blijven. Slechts enkele malen waren
Nederlanders bij de prijswinners.
Toen het eenmaal vast stond, dat Amsterdam
de Spelen zou krijgen, groeide de belangstelling in
Nederland bij den dag. Zij bracht op
goed-Hollandsche wijze wrijving. fierst wilde den Haag de
Spelen en er ontspon zich een nuttelooze strijd in
de pers met pleidooien voor de residentie en
tegenpleidooien voor de hoofdstad; nutteloos, wijl men
vergat bij de strijdvaardigheid, die het plaatselijk
chauvinisme met zich bracht, dat de vergadering
van het ComitéInternational Olympique een
lichaam, samengesteld uit bezadigde, bejaarde,
maar vooral deftige heeren uit de Olympische
kringen van elk land de Spelen niet gegeven
had aan Nederland, maar aan Amsterdam.
Strijd werd er ook gevoerd over do leiding. Wie
zouden de menschen van '28 moeten worden?
De heer van Tuyll had nog gedaan weten te krijgen
van het Ministerie van Oorlog, dat twee officieren
met behoud van hun tractement onttrokken werden
aan den militairen dienst en ter beschikking
zouden komen van het Nederlandsch Olympisch
Comité. Dat wekte tegenstand in sommige kringen,
wijl men bevreesd was, dat daardoor de opperste
leiding een te militair karakter zou krijgen en die
vrees groeide nog, toen, na den plotselingen dood
van den grijzen leider, wion ieder zijn onbeperkt
vertrouwen geschonken had, de tweede voorzitter,
toevallig ook een militair, ad interim de functie
van voorzitter vervulde.
Over de opvolging van den heer van Tuyll werd
lang gedacht, lang onderhandeld achter de scher
men. Men kon natuurlijk niet direct een voorzitter
vinden met alle deugden van van Tuyll.
Deze toch had bijna alles mee: zijn leeftijd, de
groote charme van zijn persoonlijkheid, zijn stem
van gezag op sportgebied, zijn relaties, hier en in
de society van elk land, kortom van Tuyll was
geknipt voor zijn functie.
Zijn opvolger zou het moeilijk hebben; er was
niemand van wien men kon zeggen: die heeft er
recht op, dat is de aangewezen persoon, dat is de
man, dien wij hebben moeten.
Het werd voor de kleine» commissie, door het
N.O.C, benoemd met de opdracht om een voor
zitter te zoeken, een moeilijke en kiescho ta.ak.
En na maandenlang tasten, aanzoeken, blauwtjes
loopen en afwijzen ja, vooral afwijzen, want er
waren er genoeg, die zichzelf eigenlijk toch wel
heel geschikt vonden kwam men voor den dag
met Mr. A. baron Schirnmelpenninck van der Oye,
van wien men wist, dat hij burgemeester van Doorn
BOOTMOTOREN
MOTORBOOTEN
BINGHAM & LUGT
Haringvliet 85
ROTTERDAM
was, in zijn studententijd geschermd had, als.
ditettant mee had gehuppeld op een tennisveld en
ter gelegenheid van motorwedstrijden in zijn
gemeente zich een charmant gastheer en geestig
redenaar getoond had.
Men wist voorts, dat hij een zoon was uit een.
oud en voornaam geslacht, waarvan verpcliillendi^
leden in allerlei functies den lande belangrijke^
diensten bewezen hadden.
De sportwereld ontving den heer
Schimmelpenninck met niet onwelwillende reserve. Zijn
debuut was van een correcte bescheidenheid r.
hij begreep de moeilijkheid van zijn positie en zag
goed in, dat hij te voet moest stijgen
bergopwaartsschrede voor schrede voorzichtig neergezet op het
kronkelende pad, om op den top te komen,
waarhij dan zou moeten tronen als vertrouwensman, als:
leider en als vertegenwoordiger, tegenover het
buitenland, van Sport-Nederland.
De heer Schimmelpenninck heeft het er goed
afgebracht tot nog toe.
in moeilijke dagen bleef hij vooral vrij van op
winding, laconiek en rustig, zonder nerveuze
agitatie, met in zich de goede kwaliteiten van den
Nederlandschen diplomaat.
De werkzaamheden, van den voorzitter, vóór
dat de Spelen begonnen, hadden in hoofdzaak een
huishoudelijk karakter. Zij brachten den nieuwen
president niettemin problemen. Vooral de wisseling
op het secretariaat dreigde nu en dan schadelijke
gevolgen teweeg te brengen. Een der toegevoegde
officieren retourneerde naar zijn regiment; met
een burger-tweeden secretaris, gelijk gerechtigd met
([en eersten functionaris, boterde het ook niet al te
best en bovendien waren er de dagelijksche zorgen.
die bij het naderen van de Spelen steeds drukkender
en tijdi'oovender werden.
In het Comité'28 had de heer Schimmelpenninck
een staf van kloeke voormannen, doorkneed in de
sportorganisatie en voorts had men gelukkige
grepen gedaan met de benoeming van een technisch
leider en met den man, die de huisvesting zou
regelen.
Schimmelpenninck's optreden naar buiten werd:
het eerst gevraagd, nadat de Tweede Kamer liet
voorstel van Minister de Visser, om de Spelen te
subsidieeren, verworpen had. Hij slaagde volkomen
en kweekte door zijn leiding een gevoel van veilig
heid.
Naast Schimmelpenninck is, gedurende de voor
bereiding van de Spelen, de figuur van den secre
taris, kapitein G. van Kossern, het meest naar voren
gekomen. De heer van lïossem heeft het moeilijk
gehad; hij zal het moeilijk blijven hebben,
omdathij tot die menschen behoort, die de gave missenr,
om het zich gemakkelijk te maken.
Van Hossem is niet populair; hij is en hij weet.
wat de schrijver dezer regelen daarmee bedoelt
niet sympathiek". Hij is te veel van ijzer, om plooi
baar te zijn; zijn lippen strammen zich eer tot een
bitse opmerking, die oprecht is, dan dat zij zich
minzaam en zoetelijk plooien tot geveinsde vleierij.
Van liossem is een kerel, een lastige, maai
eerlijke kerel. Kn. . . . een hard werker.
Schimmelpenninck en hij, mot de andere leden
van het Comité'28, hebben thans oen gedeelte van
hun taak achter den rug. Hoe zij die taak
hebbenvervuld zullen wij in volgende artikelen nader
onder de loupe nemen. ? #§>
THE qUALEiy CAR
IMPORTEUR
JSTIKKELJR ALKMAAR