De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1928 21 juli pagina 13

21 juli 1928 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

Het Nederl. Ex Libris II door Wybo Meyer VAN de serie-uitgave die onder dezen, titel het licht ziet bij A. A. M. Stols is nu het 2e deel versche nen. Het grafisch werk van Johan van Heil en Otto Verhagen vormt gezamenlijk het onderwerp dat door Johan Schwencke wordt behandeld. Er is voor de betrokken kunste naars altijd een zekere risico ver bonden aan zoo'n combinatie van hun werk met dat van een ander in een bundel. De vergelijking, die niet kan uitblijven, valt dan dikwijls te zeer. uit in het nadeel van n hunner, terwijl bij de, meer objectieve, be schouwing van ieders werk afzonder lijk het oordeel over den zwakkere" veel milder zal zijn. Voor deze beide kunstenaars be staat deze risico niet althans niet noemenswaard. Hun arbeid is daartoe in wezen te zeer verschillend en van beiden te persoonlijk. Zij vormen, juist om hun verschillenden aard, een zeer gelukkig gekozen combinatie. De verschillende technieken, waarin zij werken, is mede n der oorzaken hiervan. Daarin ligt reeds geheel di psychische gesteldheid van beiden be sloten. Van Heil, die de houtsnede toe past, zou ik" willen noemen den forschen, denkrachtigen, de ' (wellicht) onstuimigen. De mogelijkheden, die zijn techniek biedt, heeft hij ten volle benut. Zijn werk is pittig en kantig, het is daarbij zeer evenwichtig in de verdeeling van het zwart en wit ; noch de zwarte, noch de witte vlak ken overheerschen. En tegelijkertijd weet hij nuanceeringen en lijnen te behouden,' die zijn meesterschap over het palm hout genoegzaam aantoonen. Van Heil heeft blijk baar een voor keur voor spreu ken, waarvan de beginletters met die van den naam der bezitters over eenkomen; deze spreuk leverde hem dan tevens het motief voor zijn ontwerp. Niet steeds zijn de let ters gelukkig. Soms krijgt men wel sterk dei in druk dat zij min der hem bezielden dan de weergave van het gegeven beeld. Maar wél sluiten zij in ka rakter bij dat beeld aan, al deze stukken vormen n geheel. Sterk komt deze goede eigenschap uit in het werk van het Haydn-kwartet; de strenge struc tuur van . beeld en schrift ia volkomen overeen stemmend. Als beste specimina van v. Heli's technisch kunnen noem ik liet merk van C. F. Proos om zijn kracht, dat van F. Bodenheim om zijn sierlijkheid, dat van B. M. Wentink (afgezien van de minder verzorgd*; letters) om de samenvatting van beide deze eigenschappen. Otto Verhagen is van v. Heil de absolute antipo de. Inplaats va,n forsche kracht ademt zijn werk juist een tot het uiterste doorge voerd streven naar verfijning. Hij is V( er alles de sierkunstenaar in optima forma. Verhagen had de goede gewoonte om zijn ontwer pen te dateeren; het i;' hierdoor mogelijk om de verrassende vor deringen, die hij maakte, waar te nemen. Wie het oudste hier aan wezige stuk, dat hij in 1907 voor zich zelf ont wierp, vergelijkt met dat uit 1914 voor G. V. Scager en voorts met de twee uit 192(i voor Mevr. Verhagon-Bonnink en voor Joh. Schwencke zal dit direct bespeuren. Is het eerstgenoemde nog onrustig, zonder een bewusten. wil, in 1907 is er duidelijk invloed merkbaar van Beardsley. Ook de decadentie van. diens werk is erin aanwezig. In '26 heeft hij zich van die eigen schap van Beardsley weten los te maken; zijn rasfijne lijn en de subti liteit van de figuren behield hij echter.. Daarbij beschikt hij over groote ornamcntale talenten, een en ander1 tezamen verleent aan zijn werk een in hooge, mate bekoorlijk en précieus karakter. Dank zij de afwezigheid van deca dentie is dit werk wel tenger« en gracieus, maar daarom nog geenszins zwak. in sommige stukken is het zelfs uitgesproken sterk bijv in het merk van M. C. van Houten (majoor der Kon. Mar chaussée) eriindatvoo den Küntgenoloog Dr. Heilbron. Zoo heeft om de gansch verschil lende belangrijkheid dezer beide kun stenaars dit boekje oen groote be koring. BOEKBESPREKING Antoon Thiry. Baziel's uittocht. Amster dam 1927. Em. Querido's Uityeversmij. Antoon Thiry heeft met Herman de Man gemeen, dat de kring waarin zijn verhalen zich bewegen, klein is. Bij Thiry zijn het altijd armen van geest, waartoe de schrijver zich aangetrokken voelt. Meester Vindevogel", Pauwke uit ,,Pauwke's vagevuur", de pastoor uit Mijnheer Pastoor en zijn vogelenparochie", de talrijke simpele men schen" uit Onder Sinte Gommarus' Wake" en In 't hofken van Oliveten" dat zijn voorbeelden te over om aan te toonen, dat de schrijver telkens weer zijn bevrediging vindt in de beschrijving van de levens der geestelijk min of meer onterfden, de menschen die meer gevoel hebben dan verstand. Men zou willen, dat de auteur eens wat anders probeerde. En toch ik aarzel niet om Baziel's uittocht" een mooi boek te noemen. En eerlijk gezegd ben ik wel een beetje blij, dat de heer Thiry nog maar n keer zijn oude werkwijze heeft gevolgd. Ook hier is een simpel mannetje de hoofdpersoon: Baziel, het horlogemakertje, dat zoo graag een plaats onder de menschen hebben wil. En hij krijgt zijn kans. De doodgraver van het dorp is gestorven en Baziel gaat hem vervangen. Nu beteekent hij iets in het groote maatschappelijke verband. Maar zijn geluk is van korten duur. Scheel Lewieke", het kwaadaardige schoeulappertje, heeft ook naar het postje gedongen, en die begint nu Baziel het leven zuur te maken, net zoo lang tot een ' donkere avond de tragische oplossing brengt. Het verhaal is gesteld in een broze en fijne taal, die, vooral bij hardop lezen, iets heel bekoorlijks heeft. Opmerkelijk is ook de voorname humro, die de vertelling doorstraalt, en die vooral uitkomt in de scrupules van het horlogemakertjo. voordat hij er toe kan besluiten, om zich voor het baantje, dat hij nog wel gratis wil waarnemen, bij den pastoor aan te melden. Dat zijn kwaliteiten, die veel goed maken van wat het beminnelijke boekje aan diepte wellicht te kort komt. Eleanor H. I'orter. I'oUyanna's lentelcven. Vert. v. mevr. I'. Kapteyii-Schrödcr. Zeist z.j. J. T. Sicartsenburg. De hoofdpersoon van dit boek is een klein meisje, dat de filosofie van de levensvreugde heeft uit gevonden. Zij legt alles wat haar overkomt zoo uit, dat ze er blij om zijn kan, en doordat ze die uit vinding meedeelt aan iedereen, waar ze mee in aanraking komt, worden alle menschen blij. En de lezer wordt ook blij. Maar de grootste blijdschap is voor hem, die deze fraaie geschiedenis niet hoeft te lezen. Want deze wijsheid van het blijde leven herinnert ons aan den gelukkigen Hans, die een klomp goud had gekregen en daarmee naar huis ging, onderweg het goud verruilde voor een paard, het paard voor een koe, de koe voor een varken, enzoovoort, tot hij op het laatst, gelukkiger dan ooit, met leege handen thuis kwam. Deze portie onnoozelheid had beter buiten onze grenzen kunnen blijven. Inmiddels geloof ik wel, dat er lezers en vooral lezeressen gevonden zullen worden, die dit ,,nu eens zoo'n echt frisch en ge/ond boek" vinden. Zoo'n naief, natuurlijk meisje, dat met haar zonnig temperament overal een afmosfeer van vreugde om zich heen weet te scheppen en zelfs een knorrepot als mevrouw Carew beïnvloedt.... Het is iu elk geval een onschuldig vermaak; het bock y.al geen vlieg kwaad doen. HEKMAN MIDDENDORP In herinnering aan Margaretha Meyboom. Docr haar vrienden. Samengesteld door Cl. liicnfait. Uitgave van de MroederschapH/cfleratic. Allen die Margaretha Meyboom gekend hebben, zullen mot sympathie dit kostelijke, kleine boekje begroeten. Het geeft zoo juist een beeld van de ern stige, nobele vrouw,die nog niet lang geleden van ons is heengegaan. Als wij in de stilte rondom ons met aandacht de zoo welgelijkende foto's bezien, dan is 't of wij haar sonore stem weder hooren, haar eenvoudige, rijzige gestalte weder voor ons zien. En haar warme handdruk doortintelt ons weer aJs van ouds. Een oogenblik rijst er twijfel: zouden hier de woorden van den predikant bij Bjómstjerne Björnson's lijkrede in de kerk kunnen worden toegepast: We hebben u hier gebracht. Ik weet niet of ge dat wel goed vindt:'" Daar zou mogelijkheid op bestaan, ware de samenstelling van Claudine Bienfait niet zóó taktvol en sober geweest, als zij hier voor ons ligt. Zij en velen met haar hebben in dit boekje weten neer te leggen den innerlijken rijkdom, die Margaretha Meyboom eigen was. Zij hebben het daardoor weten te maken tot een vademecum van diepe ernst en levenswijsheid, dit- ons in moeilijke oogenblikken kan steunen en opwekken tot een leven: altijd blijmoedig, altijd dapper, altijd strijdvaardig, altijd vol plannen en illusies. Zóó was het zijn van Margaretha Meyboom hier op aarde. Wie in. rusturen na;ir haar luistert en ha.ir ver staat zal gevoelen, dat haar geest zal blijvrii voort leven, nog sterker door de/e daad \&n piëteit en vriendschap: de publicatie van dit In m( moricm. E IJS. M. HOGCJK

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl