De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1928 4 augustus pagina 19

4 augustus 1928 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

No. 2670 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 4 AUGUSTUS 1928 De Lier en de Lire DENK niet, geletterde lezer, dat ik u een verbeelding wil voortooveren van oud-tijdsche praal en geraffineerde wreedheid. Mijn ver haal speelt zich niet af in de oud heid, maar in het nu, en niet in Rome, maar op een Amsterdamsen zolder-atelier. Na deze mededeeling, die misschien eenigszins teleurstellend, om niet te zeggen, ontgoochelend klinkt, vertel ik u, dat Tiberius een groote, grijze kater was, met een koninklijken staart en een waardige houding; het viel hem trouwens niet heel moeilijk, deze houding te bewaren, want hij werd nooit geplaagd. Tiberius droeg zijn naam niet geheel met recht. Alle wreedheid, alle valschheid, alle gewelddadigheid was hem vreemd. Ik zou ook niet weten te zeggen, waarom hij juist dezen naam. gekregen had, maar dit is verder van geen belang; er zijn immers zoovele schepselen en niet alleen onder de dieren met namen, die niet met hun persoonlijkheid overeen komen. What's in a name. . . . Bart had hem zoo genoemd. Bart was de kunstschilder, die met Tibe rius op het zolder-atelier lief en leed deelde. Dit laatste moet natuurlijk niet al te letterlijk opgevat worden, want hoewel zij zeer vertrouwelijk met elkander waren, hadden zij, be halve die gemeenzaamheid, toch nog beiden een bestaan, waar de ander geen deel aan had. Zoo gingen zij altijd afzonderlijk uit. En altijd op verschillende wegen. Tiberius daalde nooit de uitgesleten trappen af naar het gelijkvloersche, en Bart stapte nooit door de openslaande zolder ramen in de dakgoot. Wat heel ver standig van hem was, want het ate lier lag vijf hoog. Wel keek hij soms Tiberius na, als deze met zijn rustigwiegenden gang over den rand van de goot liep, en om den hoek van het dak verdween. Soms bleef hij een uur weg, soms een dag; een enkele maal, vooral in de lente, zag hij er wat verboemeld, uit als hij terugkeerde, raaar dat gebeurde Bart ook wel eens, ais <ïeze wat onzeker, en wat luidrachtiger dan hij gewoon was, de schemerdonkere trappen opsteeg. Altijd vonden zij elkander in dezelf de harmonie en dezelfde trouwe vriendschap terug. Voor Tiberius was er altijd eten in overvloed en voor Bart was er ook ongeveer genoeg. Zoo leefden zij tezamen voort. Nu gebeurde er op zekeren dag iets, dat Bart er toe bracht, meer belang te gaan stellen in de tochten, die Tiberius over de daken ondernam, «Jan hij tot nog toe gedaan had. Tiberius stapte namelijk het atelierraam binnen met een prachtig rose K$den lint om den hals. Hij scheen het zelf erg gewoon te vinden; zoodra bij thuis kwam, ging hij zich kalm jatten wasschen. Maar Bart beschouw de het lint aandachtig. Het was een verrassende kleurigheid in zijn kale, «obere werk- en woonstee. Het lint was op zij gestrikt, en zóó sierlijk ge plooid, dat een vrouwelijke hand het gedaan moest hebben; daar was geen twijfel aan. Trouwens, welke man bindt een kat een rose zijden lint om den hals ! Bart peinsde. Hij was nog op een leeftijd, waarop men gevoelig is voor de romantiek van een rose zijden lint. Tiberius knipoogde vertrouwe lijk en begon kopjes te geven; blijk baar voelde hij zich zeer behaaglijk. Bart peinsde lang. Hij had zijn pijp opgestoken en staarde door de rookslierten heen naar het rose lint, en het was hem. of dat lint hem uit de poovere eenzaamheid van zijn bestaan wilde wegtrekken naar lichte horizonnen. . . . Den volgenden morgen maakte Tiberius aanstalten om uit (e gaan. Hij klom het trapje op naar het raam, ging op de bovenste tree zitten. miauwde n keer en wachtte. Hij wist dat dit genoeg was. Maar nu rijpte in Bart een rassche gedachte. Hij greep een stuk papier eri krabbelde er deze woorden, op: Mijn meester dankt de Siguora eerbiedig voor. mijn fraaieri tooi." Dit papier vouwde hij samen on stak het tusschen de zachte keel van Tiberius en de zachte zij van het lint. Toen opende hij liet raam. Bart wachtte met spanning. Ti berius bleef maar drie kwartier weg; hij scheen al te begrijpen, dat er een taak op hem rustte. Bij het lint was een grijs papiertje in gestoken, niet de woorden: ,,De Hignora stelt het bedankje zeer op prijs. maar het lint was voor jou en niet voor je meester." Bart glimlachte. Het was een fijn, puntig handschrift, onmiskenbaar de hand van een vrouw. Een zachte parfum van rozen ademde van het papier, en deze geur deed in Bart's ontvankelijke ziel vreemde fantasieën ontwaken. Hij kwam ech ter snel van den droom tot de daad, en schreef haastig op een stuk papier: Mijn meester en ik zijn -én. De weldaden die u mij bewijst, resonneeren in zijn eenzaam hart. Wij leggen ons beider hulde aan de voe ten der beminnelijke Signora." Hij bevestigde het papiertje op de ge wone wijze en zette Tiberius in do dakgoot. Maar het dier scheen in zijn wijsheid te begrijpen, dat Bart te hard van stapel wilde loopen en sprong terug in. het atelier. Eerst den volgenden morgen toonde het zich bereid, zijn last te volbrengen. En ook nu kwam er antwoord. Het briefje, dat Tiberius meebracht, luidde: Zoete poes, de Signora vindt jou een schat, maar je meester vertrouwt ze niet heelemaal." Het werd voor Bart een schoon avontuur. Dagelijks ging en keerde Tiberius met de dakgootpost. Nu en dan deden zich storingen voor; de verzorger scheen wel eens een briefje te verliezen en ook had hij soms belangrijker dingen te verrich ten dan het overbrengen van brieven tusschen twee menschen, die elkaar bij hun weten nooit gezien hadden. Maar het apparaat werkte toch vrij geregeld. De uitingen van Bart waren verheven en ernstig, soms filosofisch, die van de Signora spottend, maar lief. Voortdurend sterker wies in Bart het verlangen haar te leeren kennen, hoeveel bekoring er ook lag in deze geheimzinnige briefwisseling. Op een avond in Juni werd het hem te machtig. Het was een zwoele, stille avond; een van die avonden, waarop de adem van de late lente zoo beklemmend is en zoo zoet, zelfs op een zolder-atelier met een uitzicht op daken en schoorsteenen. Xobile heelt zijn aanteekeninyen. voor drie iniUioen Lire aan een courant verkocht. (Daybladbericht ) Als L' of ik iets vreeselijks beleven, ilnn doen u;e, zooals 't wannen past, ons best niet aan den drang tot droefheid toe te i/ecen, maat' na te gaan vut ons van 't goede rest om daarmee on-ontmoedigd voort te leren Zoo yiny het iiem, wiens expeditie faalde, muar ze/f met enkele makkers iccrd gered. .\adut hij niets r/m 't avontuur verhaalde, si uut hij 't contract, gelegen in zijn bed, met een courant, die, drie millioen betaalde. Hij <K gered, . . . der wereld weergegeven. S/ra/i's lezen icij 't ontroerende verslat/ dat met het bloed der makkers in geschreven, en dat. betaald irerd met een schoon bedrag, iraurroor 't de moeite icaard is om l.e leven. \Vat diconi/ den, held zijn schrijflust bot te vieren. . . . nadat hij lang in, zirij</en heeft volhard. . . . 'f \\~ordf dit een biecht. ... Of haakt hij naar laurieren Of V in t zoo ijesteld met dezen Bard dat hij i/ce// Lier hei/eert -tnrinr louter...Lïre'nï? ? ? MELIS STOK K Tiberius sprong op de vensterbank. Bart gaf hem geen briefje mee ditmaal, maar hij besloot, zijn leven te wagen om de vrouw te zoeken die zijn gedachten vervulde. Hij stapte in do dakgoot; Tiberius was hem al voorgegaan. Hij liet, zich voor zichtig op handen en knieën neer, vermeed zorgvuldig over den rand te kijken, trachtte aan niets te denken, en kroop. Tiberius maakte het hem gemakke lijk. Hij wandelde kalm verder en scheen er niets van te merken, dat hij gevolgd werd. De tocht ging om den rand van het dak been, en daarna over een aantal platte daken, waar het voortgaan over het knerpende grint licht viel; alleen kwam Bart eenige malen in aanraking met dra den van radio-installaties. Een paar sprongen naar boven of naar beneden de daken waren niet alle van ge lijke hoogte gaven Tiberius minder moeite dan Bart, maar het gelukte hem toch, met zijn gids op gelijken afstand te blijven. Toen kwam er een onoverkomelijke moeilijkheid. De daken hielden op, want er was een dwarsstraat. Het laatste dak liep schuin af. Bart keek over den rand. Tiberius had zich voorzichtig neerge laten in de goot en wandelde naar den achterkant van het huis. Bart hield gelijken tred met hem over het knerpende grint. Hij zag hoe Tiberius de smalle goot tot het einde afliep, en daarna met een koenen sprong terecht kwam op een vtranda. Bart stond boven hem; voorzichtig hurkte hij neer. En bijna op hetzelfde oogenblik hoorde hij een stem, die Tiberius toesprak met hél lieve woordjes, en hij zag twee kleine handen die een schoteltje vasthielden dat voor Tibe rius werd neergezet, en hij zag twee witte, witte rneisjesarmen en een blond kopje, dat dadelijk weer ver dween. En Tiberius at en Bart wacht te, en de lucht werd donker en het begon plotseling te regenen met dikke druppels. Tiberius keek naar boven en zag het gelaat van Bart over den rand van het dak gebogen. Toen schudde hij met zijn ooren en stapte kalm naar binnen: hij' scheen hier thuis te zijn. De deuren werden gesloten. Hart zat in <leri regen en verweiischte zich, omdat hij niet Tiberius was. Langzaam ging hij terug. Den volgenden dag verliet Tiborrae het atelier met do mededeeling: Mijn meester ia mij gisteren met levensgevaar gevolgd. Hij heeft u gezien. Hij verzoekt u, in het waagstuk geen roekeloosheid te zien, maar een symbool: hij heeft u lief." Bart wachtte in ondragelijke span ning. Na drie en een half uur keerde Tiberius terug zonder antwoord. Bart peinsde, 's Avonds vervoerde de dakgoot-post het bericht: Heb ik'u beleedigd?" Er kwam niets. En de dagen gingen. Tiberius onder nam ongestoord zijn tochten. Met angstig verwachten zag Bart zijn dagelijkschen terugkeer tegemoet; de brieven bleven uit. Bart werd heel treurig en verstond het niet. . . . Een paar maal probeerde hij het nog met een schuchter-dringende vraag. Tiberius ging er getrouwelijk mee op weg, maar het resultaat bleef uit. Eindelijk, iia een week, kwam de bode met een brief. Bart greep hem zoo ruw, dat het goede beest er van schrok. Het was een stuk grauw pakpapier, waarop in onregelmatige karakters geschreven stond: Ken u dit beest niet bij uw houwe? Anders zeilen M'ij hem hieroover bronge op nomrner 3(i. U mot niet denken dat wij voor u pleizier met jongen katten willen zitten. Wij wooneii hier een week en het mormel zit allen daagen op onze fcvranda. En die vlouwe brievjes ken u ook wel voor uw houwe. Dus u ben gewaarschouwt."[ Bart begreep en berustte. Schuw liep hij langs het aangedui de adres. Het was een winkel. In de etalage zag men gekooide zangvogel tjes, witte muizen, lijmstokken, vischtuig en hondenbrood, en in het midden hing een bordje met de woorden: Hier behandeld men kaaters." Bart besloot Tiberius voorloopig binnen te houden. Hij strikte het rose lint los en borg het in een lade, bij oude brieven en portretten en andere dingen, die hem weemoedig maakten als hij /.e toevallig in de handen nam.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl