Historisch Archief 1877-1940
TV Groene
>4_yWêekbIad voor Nederland
Sinds meer dan vijftig
jaar aan de spits der
?weekbladen . . . ."
ONDER HOOFDREDACTIE VAN G, W. KERNRAMP
Redacteuren: H. BRUGMANS, M. KANN EN TOP NAEFF
Secretaris der Redactie: C. F. VAN DAM KEIZERSGRACHT 333
Uit.: N.V. DE GROENE AMSTERDAMMER AMSTERDAM. C.
Niet te overtreffen
OPGERICHT IN 1877
No. 2676
ZATERDAG 15 SEPTEMBER 1928
Een woord dat een daad is
door Prof. Mr. M. W. F. Treub
H. Colij». Koloniale 'nutgstukken
van Heden en Morgen. Amsterdam.
N.V. Dagblad en Drukkerij De Stan
daard".
DE nieuwe brochure van Colijn doet weldadig
aan. Hier is een man aan het woord, die gezag
heeft op het stuk van koloniale vraagstukken, en
dat niet alleen onder zijn politieke geestverwanten.
maar in het heele land. Hij weet dat zelf; dit heeft
hem intusschen niet belet onomwonden zijn meening
te zeggen over de brandendste vraagstukken, die
tegenwoordig in de koloniale politiek aan de orde
zijn. Het is wat treurig, dat men zooiets aan een
vooraanstaand politicus als een verdienst moet
aanrekenen; het behoorde van zelf sprekend te zijn.
Maar nu dit in den tegenwoordigen tijd. helaas,
niet van zelf sprekend is, doet het weldadig aan.
als men een man tegenkomt, die weet wat hij wil
en het durft zeggen, ondanks de positie, die hij in
den lande inneemt, ('olijn's brochure is een daad.
Niet alle hoofdstukken ervan zijn even belangrijk.
De financieele en economische opmerkingen in liet
derde en laatste hoofdstuk staan niet op dezelfde
hoogte als de beschouwingen in de voorafgaande
hoofdstukken over de Inlandsche beweging en over
.Staatsinrichting en bestuurshervorming. Ook het
tweede hoofdstuk is in zijn onderdoelen niet gelijk
waardig; hetgeen de schrijver op de bladzijden 77
tot 92 over de Wet op de bestuurshervormirig zegt.
is in tegenstelling met den verderen inhoud van dit
hoofdstuk zóó weinig overtuigend, ja, zóó zwak.
dat het niet alleen zonder bezwaar, maar met voor
deel achterwege ware gebleven.
De hoofdzaak van hetgeen do heer Colijii over
de Staatsinrichting opmerkt, is voorts niet nieuw;
hij beweert trouwens niet dat het nieuw is. integen
deel hij brengt zelf in herinnering, dat hij reeds in
1918 heeft gewaarschuwd en dat hij nu door de ont
wikkeling van den Volksraad in het gelijk is gesteld.
Anderen hebben na hom op de innerlijke tegenspraak
in het zoogenaamde Indische parlement gewezen.
Nieuw is dus zijn critiek op dit allesbeheeisohende
punt niet; . . . .maar dat Colijn zijn critiek van tien
jaar geleden, nu gesterkt door een ervaring van ge
lijken tijdsduur en na een speciaal onderzoek ter
plaatse ook van dit in het midden onzer koloniale
politiek staande vraagstuk, niet slechts herhaalt
maar met krachtige argumenten aanvult, dat is
op dit punt de groote verdienste van zijn nieuwe
brochure. Of, laat ik het anders zeggen: de ver
dienste ervan is. dat hij het zegt. dat hij het nu
zegt, nu do Staatsregeling binnenkort in de
StatenGeneraal aan de orde komt. en dat hij hot soa. met
zidk een overtuigende kracht, zegt, als hij doet.
Doch ik loop op deze manier op den inhoud dei'
brochure vooruit. Hetgeen de schrijver in hot twee
de hoofdstuk over de Inlandsche beweging opmerkt,
is van niet minder belang dan zijn beschouwingen
over de Staatsinrichting van Tndië. De heer Colijn.
heeft zich er klaarblijkelijk op toegelegd, ook door
gesprekken met verschillende personen zoowel uit
het Europeesche als uit het inlandsohc volksdeel,
zich een objectief oordeel te vormen over den geest,
die de verschillende Inlandsche vereenigingen op
politiek gebied bezielt.
Het resultaat, waartoe zijn onderzoek hem leidde.
legde hij in een beknopte schets van den toestand
n<>er. Daaraan voegt hij als conclusie toe:
,.Er blijkt uit, dat, met uitzondering voorhands en wellicht
van Mohammadijah, deze vereenigingen alle een uitgesproken
nationalistisch karakter dragen en dat bij de leidende figuren
(Soekarno e.a.) dit nationale streven in de practijk vooral
bestaat in afkeer van den Westerschen, ook Nederlandschen,
invloed in Indiéen sympathie met elke actie revnlntinnnair
of niet die zich tegen dien invloed keert.
Daarom behoeft ten slotte de communistische actie van
einde 1926 en begin 1927 ook geen verwondering meer te
baren.
Ik acht het niet juist van een zelfstandige communistische
beweging in Indiête spreken. Natuurlijk is mij het optreden
van Sneevliet, Brandsteder, Bergsma, Coster, Hartogh, van
den nu genezen Baars e.a., niet onbekend en ook weet ik af
van het bestaan der Perserikaten Kommunist di India (P.K.I.)
als sectie van de Komintern.
,,Maar de beteekenis ook van deze laatste Heeft vooral
gelegen in het stichten van verwarring bij anderen en in het
gebruik maken van die verwarring.
Of, om het anders te zeggen: Zonder al die nationalistische
vereenigingen als voedingsbodem zon het communisme niets,
hoegenaamd niets, te beteekencn hebben." (bl. 29'9).
K ven later merkt de hoer Colijn ten aanzien van.
den bekenden communist isehen leider Tan
Malakka op: ..Hij. en met hem allo andere communisten.
zijn nationalist met de nationalisten, zooals zij
Mohamodaan zijn mot de Mohamedanon. .." Dit
alles dient men scherp in het oog te houden als men
de plaats va,u het communisme in do Indische be
weging bepalen wil. Het is op zichzelf als richt int/.
als beiert/int/, voor fndiëvan uiterst geringe betee
kenis. Maar het werkt als stimulans op andere be
wegingen on maakt die andere van tijd tot tijd oven
gevaarlijk, alsof men mot oen machtige communisti
sche actie te maken had.
..Hel lijkt mij. in rerbinul niet dien toenitiiitl. ilint,
ooA' beiKtftld otititixi <jeïieti om een xflieitlint/ Ie
ni(tl,'entunfic/ien coni»iin>intixch<' en iiltni-iitili(»iiilinli.fch('
jiro/iiif/andii". ( Deze cursiveering is van mij. Ti'.).
In verband hiermede zegt schrijver voorts:
Het wil er bij mij ook niet in, dat niet zeer vele personen
onder de nationalisten van de beraamde aanslagen destijds
niet op de hoogte zijn geweest. Immers, onder de gewone
inlanders was dat reeds het geval . . Was de actie der com
munisten geslaagd, dan waren den volgenden dag de tientallen
tot duizenden aangegroeid en de nationalisten hadden van
die duizenden deel uitgemaakt. Daarom vertroebelt liet den
kijk op de vraagstukken, waarmee we te maken hebben,
indien we ons zelf gaan wijsmaken, dat er een gewichtig onder
scheid is tusschen de actie der communisten en het gepronon
ceerde nationalisme, 'zooals dat in de voornaamste ver
eenigingen tot Liiting klimt . . zij streven alle naar hetzelfde
doel: omverwerping van het z.g. Westersche imperialisme
en zijn bereid daartoe ook dezelfde middelen aan te wenden.1'
(bl. 30.1).
Wat de hoor Colijn hier opmerkt over do vermen
ging van communisme met nationalisme en
mohamedanisme in liidiëword reeds vóór hem gezegd.
ook de waarschuwing, welke hij eraan verbindt, is
niet nieuw. Dit neemt intusschen aan de waarde van
zijn opmerkingen en waarschuwingen niets af. Men
kan item niet te genioet voeren, dat hij Indiëniet
voldoende kent of slechts op belichten van derden
afgaat. Hij ging naar Indiëspeciaal om deze en
dergelijke verschijnselen te onderzoeken. Van zijn
waarschuwingen kunnen de verantwoordelijke be
windslieden zich niet mot een Jantje van Leiden
afmaken.
Voor wien zijn waarschuwing in de eerste plaats
bestemd is. is duidelijk genoeg. Zoogenaamd ethi
sche idealisten, die hel met de realiteit der dingen
niet zoo nauw nemen, zal hij niet overtuigen: maar
op het bekeereii van dezulken, is hij ook niet uit.
De intloriteile/i. die op dit gebied een gevaarlijke
scheiding maakten, die met do werkelijkheid niet
strookt, hebben zich zijn waarschuwing aan te trek
ken. Men mag vertrouwen, dat zij na het tegelijk
zoo ernstig en zoo gezaghebbend woord van Colijn
niet doof zullen blijmi.
Het hoofdstuk over de Indische beweging bevat
nog verschillende zeer behartigingswaardige op
merkingen, die ik echter, om niet te lang te worden.
DE GROENE AMSTERDAMMER
P r ij s per jaargang ?10.?bij vooruitbetaling.
Per No. 25 Cent. Advertentiën ?0.75 per regel.
Postgiro 72880, Gem.-Oiro G 1000.
INHOUD:
1. Prof. Mr. M. W. F. Treub, Een woord dat een
daad is.
2. H. G. Cannegieter, Achter den afsluitdijk.
3. Mr. M. Kann, Volkenbondsvergadering.
4. A. Plasschaert, Schilderkunst.
5. Aanteekeningen. Joh. Braakensiek, Stenhuis
en de S.D.A.P.
A. M. Buis, Duitschc boeken
Dr. Jac. P. Thijsse, Natuurbescherming. Mr.
Frans Coenen, Kroniek.
Voor Vrouwen, redactrice Elis. M. Rogge.
Dr. P. van Olst, Wetenschappelijke Varia.
H. Scholte, September-tooneel met teekeningen
van Karel van Seben.
Jan D. Voskuil, Matokkaansche tapijten.
Prof. Dr. H. Brugmans, De Plantage.
C. A. Klaasse, Credietpolitiek In de V. S.
Beursspiegel.
J W. F. Werumcus Buning, Kroniek van den
Dans. Alida's Croquante croquetjes.
Cliarivarius, Geschiedenis des Vaderlands.
Uit het Kladschrift van Jantje Melis Stokc,
Gehuurd linnengoed.
Charivaria.
Omslag: Spelproblemen.
Bijvoegsel: Joh. Braakensiek, De rede van Briajul
te Genève.
6.
7.
9.
10.
11.
12.
13.
15.
17.
18.
19.
20.
beschaafde smaak
Bonbons
R/NGER5
Let op c/en naam
onbesproken laten moet. De lectuur, en vooral de
aandachtige lectuur van hot hoofdstuk zij aan ieder
aa.nbevi >len.
De hoofdschotel van hot menu. dat de schrijver
in zijn 1 woede hoofdstuk aanbiedt, is zijn beschou
wing over het principieel \ erkeerde van den weg.
dien men in 1017 mot de instelling van den Volks
raad insloeg. Ook hier is hij zeer overtuigend.
De eilandengroep van den Oost-Indischen Archipel is
een eenheid, omdat het .\'eiler/<inilscli-\nt\it: is en alleen daarom.
Indonesië, als men difn term wil gebruiken, bestaat hoog
stens als geografisch begrip, maar deugt niet als fundeering
van een staatkundig begrip.
Indieu u-'i'/er niet waren, was er alleen een onsamenhangende
groep van allerlei volksstnmmen van uitecnloopeud karakter,
van onderscheiden talen, van geheel ander cultuurniveau . .
de werkelijkheid is, dat er geen eenheid ran rolksbesef is,
al trachten enkele organisaties van z.g. jongeren" den laatsten
tijd een soort van Indonesisch besef ietwat kunstmatig aan
te kweeken." (bl. f>9 00).
lutussehen. niet alleen omdat de grondslag van
een vertegenwoordigend lichaam, dat een niet be
staande oenheid heeft te representeoroii. voos en
irreëel is. veroordeelt de schrijver de instelling van
den Volksraad. 7ijn hoofdbezwaar ligt in de on
mogelijkheid in Indiëeen parlement te vestigen
zoolang liet oppergezag bij Nederland blijft en
blijven moet. Ook dit is meel' gezegd, maar Colijn
zegt bet ditmaal mot zooveel overtuiging, dat alleen
zij. die de werkelijkheid niet onder de oogeii durven
of willen zien. de principieolo bedenking, die wegens
dit hoofdbezwaar togen do in. 1!>I7 ingeslagen rich
ting bestaat, negeeren kunnen.
(Vervolg op pag. 2)