Historisch Archief 1877-1940
No. 2679
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 6 OCTOBER 1928
vaart van een lawine, die door ver
nielende neerstorting alles bedelft,
zoodat niets overblijft da,ii het zwij
gende, witte veld des doods !
En opnieuw springt een tand voor
bij. Nog wanhopiger aan het rader
werk rukkend, in nog krankzinniger
angst doorslaande dan daarvoor,
zoodat 'n wilde vlaag van vertwijfelend
ratelende kreten door de klok vaart.
Maar boven dat jammerkoor snerpt
gillend uit het bevel van Semeynsz:
terug ! ! terug ! ! !"
De verschrikte hemeldienaren
hooren hem en vliegensvlug volgen ze
het bevel op. Onmiddellijk daarop
grijpt het anker weer en stuit het
kamwiel in zijn toomelooze draaiing.
Met 'n schok, die heel de klok
doortrilt wordt het tegengehouden. Maar
'n zucht van verlossende verlichting
ontsnapt aan de geprangde borst
van den doodelijk verschrikten klok
kenmaker .... Het uurwerk heeft zij a
geregelden Joop hervat.
Al beeft Semeynsz nog van den
oorstanen schrik, toch dwingt hij
zich zijn opdracht verder uit te voeren
en met voorzichtige bevelen de schroef
in een volkomen juisten stand te laten
brengen.
Eindelijk is het doel bereikt en hij
weet, dat hij aan zijn opdracht heeft
voldaan. Aan de groote wereldklok
heeft hij den juisten, ongestoorden
gang weer terug gegeven.
Maar .... en 'n vreeselijk schuld
besef bekruipt hem aan den
wereldtijd heeft hij enkele seconden
ontnomen. En wat die seconden
beteekenen, dat weet hij thans met
bittere gewisheid !
Jan Semeynsz keerde weer naar de
aarde terug.
Hij was weer de horlogemaker in
het kleine winkeltje in de straat van
het onaanzienlijke stadje. Hij was
weer de echtgenoot van de humeurige
vrouw, weer de huisvader vol zorgen,
de man, die zijn klanten te woord
moest staan, en hun horloges hel
stellen moest.
Maar toch was hij niet meer de
Semeynsz van vroeger.
Hij loopt met molentjes", zeiden
de buren, als ze hem hadden hooren
maken opmerkingen, waarvan ze niets
begrepen. ,,De wereldgeschiedenis is
vooruitgesprongen", had hij beweerd,
toen ze laatst over den grooten oorlog
spraken, en ik weet wel", zoo had
hij er met een lachje van een halven
gek op laten volgen, wie dat heeft
teweeg gebracht".
En hadden ze niet laatst over be
roemde klokkenmakers gesproken en
had hij toen niet niet 'n krankzinnige
zelfverheffing gezegd: En die zijn
ailemaal dwergen vergeleken bij mij !"
Hoe hadden ze hem niet uitge
lachen, toen hij onlangs beweerde, dat
het lot van heel het menschdom in
zijn hand had gelegen en dat hij zijn
verderver en zijn redder beiden was
geweest.
Ja, ja t 't Scheen niet meer pluis in
zijn brein te zijn; daarover waren
allen het eens en ze hielden hun
meening niet voor zich, allerminst voor
den verdachte zelf.
Die echter liet ze maar praten.
Misschien hadden ze ook wel gelijk.
Want was het niet 'n krankzinnig
denkbeeld te weten, dat hij door 'n
engel gevoerd was door het heelal
naar de wereldklok en dat hij aan die
klok der klokken haar goeden gang
weer terug had gegeven, zij het helaas
ten koste van eenige wereldseconden
in den'levensduur der inenschheid.
En ach, als hij dacht aan dat arme
menschdom in zijn geplaagd bestaan
hier op aarde, moest hij het dan wel
betreuren, dat aan den duur van dien
lijdensgang een korte spanne tij ds
ontnomen was?
UIT HET KLADSCHRIFT VAN JANTJE
Croquante croquetjes
door Alida Zevenboom
EN nu gaat de jonge meneer
Couturier ook al stil leven ! Wat
blijft e.v op zoo'n manier van het oude,
degelijke Amsterdam over. Ik zei:
jonge meneer Couturier" omdat ik
den ouden heer ook goed gekend heb
want zijn meneer en mevrouw zaliger
niet bij hem getrouwd, dat wil /.eggen
dat zij er hun groene bruiloft vierden
en ook hun koperen en zilver311 en als
wijlen nisneer maar een tikje minder
ruw geleefd had, zouden zij (ir met
glans ook hun gouden gevierd hebbeu
maar, ja... eindelijk wreekt zich de
natuur toch al ben je nog zoo sterk.
Werd in die jaren in onze kringen
eigenlijk iemand wel voor vol aan
gezien die niet een paar maal in de
vijf jaar een feest bij Couturier gaf?
Een aangetrouwde neef van me, be
diende er een knappe man als hij
zoo in zijn kuitenbroek met de witte
kouseji zich wel eens aan me liet zien
en wat die niet vertellen kon voor
staaltjes.. . Maar bij Aal was liet altijd:
het eene oor in en het andere, uit. Ik
heb nooit van kletsen gehouden en wat
ging het mij aan of die mevrouw die
naast ons in de Bocht woonde.-. liet
gaat u eigenlijk ook evenmin wat
aan. Maar nu hoor ik dat zi Couturier
willen vervangen door een modern
gebouw. Och, wat zal dat ongezellig
worden. Al die gouden meubeltjes
waren zoo mooi en dat marmeren
tafeltje inet den gouden voet, stond
er zoo rijk in den hoek en wat het
aardige van Couturier was, dat al do
menschen uit mijn tijd zich er 7.00
knus voelden. Net als bij hen thuis.
En voelt u dat maar eens in zoo'n mo
derne schuur. Het is net of u kwast
. drinkt, ik zie me er nog staan want
ik motst mee met de familie als er
watte doen was, met mijn witte hand
schoenen aan. on omdat mijn lange
mouwen een beetje te kort waren,
kwam er net een stukje van mijn
bloote arm ondor uit en ik weet nog
heel goed hoe een jonge mene.cl' wiens
naam ik niet zal noemen omdat hij
nu een van onze christelijkste mannen
in de politiek is, met alle geweld dat
bloote stukje arm van me zoenen
wou. Ik kan best tegen een grapje
maar ik heb hem toen toch een tik op
zijn wang gegeven die raak was. Ik
moest toen wel wat hiirdhaiidig zijn
want ik was zoo'n beetje verloofd met
den. koetsier van meneer die ook mee
bediende en er juist op aan. kwam en
jaloersch als die man was! Het is er
dan ook door afgeraakt. Als ik maar
naar een anderen man keek. dan kon
hij mij wel vermoorden eii mi vraag
ik u of een jonge, knappe vrouw als
er naar haar gekeken wordt, niet terug
mag kijken maar dan bestraffend zoo
als liet toen een fatsoenlijke vrouw
betaamde? Ik heb het af moeten
maken, ik zou bij dien man geen leven
gehad hebben. En ik kwam er ook
achter dat hij niet de keukenmeid van
d« familie Borskt vrijde., die heel wat
op haar spaarbankboekje had staan
en daar scheen hij met een of anderen
linkschen streek achter gekomen te
zijn. Moest het /.<»(,'11 man nu goed
mogen gaan? Van de weck las ik nog
dat hij aan het hoofd staat van ccn
groote garage met niets als automo
bielen ! Maai' inwondig zal hij zich
toch nog wel eens afvragen: ..heb ik
Aalt je eigenlijk wel netjes behandeld?"
Den vrede van binnen kan zoo
iemand toch nooit hebben. Kn leelijk
als die keukenmeid was ! En nu rijdt
zij in haar eigen auto '. Neen. een
mensch mag niet opstandig zijn maar
anders... En misschien omdat e,r
vijftig Kulden meer o]) haar boekje
stond dan op het mijne ! Maar zoo
egoïst zijn. de mannen. Kn dat zal we)
altijd zoo blijven.
Ik heb mij laten inschrijven ;i,!s lid
van de vereeniging van 'Nederland
se ho Staatsburgeressen. Ik vind dat
een alleenstaande vrouw dat ver
plicht is. Meneer Stanislat'ski heeft
mij al gevraagd toen hij het hoorde,
of ik somp van plan was in de politiek
te gaan. liet zou hem spijten, zei hij,
om de eierkoekjes die hij nergens zoo
lekker gegeten heeft als bij mij. IJ ziet
daar ook weer uit hoe klein de man
nen, zijn. Of zoo ii'ts een vrouw terug
7,011 mogen houden om haar plicht.
tegenover haar volk te doen!... Ik
ben van plan naar de eerstvolgende
vergadering van de Staatsburgeressen
te gaan en dan eens een hartig woordje
te spreken want wat is er nu eigenlijk
veranderd sinds de vrouw naast den
man in de politiek is'r AVij /.ijn net als
in het gewone leven, weer geworden
tot zijn aaiiiuuig, den bijwagen. VA\
luisteren erg beleefd naar ons en.
knikken heel lief van ja en van neen
maar verder krijg je ze niet. Wij
vrouwen moeten gekozen worden niet
omdat wij over dit zus en. dat zoo
denken maar omdat wij \'roun' zijn
>;n tcilleti blïjci'ii en ik moet liet zoo ver
zien te brengen dat de Staatsburge
ressen, met eigen candidaten komen.
Als de vrouwen maar als n man wil
den want hebben wij niet de
ineerderh.'id?.. . Maar als het ooit zoo ver is,
komt er een. of andere politicus en
smoest en smoest en dan raken wij
toch weer onder de heerseha.ppij van.
meneer want smoezen... Als ik er
nog aan denk wat die koetsier van
wijlen meneer voor een smoesje over
zich had.. . En om vijftig'gulden meer!
PATRIA = PRI