De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1928 27 oktober pagina 4

27 oktober 1928 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 27 OCTOBER 1928 No. 2682 Tollenmisère door Mr. N. J. G. M. Kappeijne van de Goppello miiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiimi niiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiHiQ l J. B. BENNER & ZOON f PIANOHANDEL III (Klot) WIJ hebben nu nog te onderzoeken, hoe het niet de niet-particuliere tollen sinds de vestiging van het Koninkrijk der 'Nederlanden is geloopen. Ten aanzien van die tollen dient men scherp ^te onderscheiden de Rijkstollen en die. welke andere publiekrechtelijke lichamen in eigen dom toebehooren. Wat de Rijkstollen betreft, schijnt het wel vast te staan, dat de Koning uit hoofde van de Hem bij de Grondwet van 1815 gegeven bevoegdheid, regelend vermocht op te treden, /oo werd er eerst een besluit uitgevaardigd omtrent de Rijkstollen in de Zuidelijke Nederlanden; daarna kwamen wij aan de beurt. Het bleef echter niet bij n besluit; achtereenvolgens werden in 1822, 1831 en 1833 bepalingen gemaakt, die voor alle Rijkstollen zou den gelden. Een 7,00 veelvuldige regelgeving werkte uit den aard der zaak verwarrend. Daa 'bij kwam nog, dat hardnekkig werd vastgehouden aan een be paling, die niet alleen qua inhoud onverdedigbaar was, omdat zij kennelijk behoorde tot een vorig tijdperk van wetgeving, maar waaromtrent buiten dien gegronde twijfel reep, of de Koning ze wel kon vaststellen. Wij bedoelen de straf, die op bepaalde tolontduikingen en tolweigeringen werd gesteld en den overtreder noopte een vijftigvoudig tolgeld te betalen. Tn dit verband zij nog opgemerkt, dat toloiitduiking wel n van de voornaamste tolvraagstukken was, waarover in de vorige eeuw werd gestreden Hoe langer hoe meer trachtte men dooi' van den grooten weg af te slaan, langs een om weg den tol te omrijden. Was dat tolontduiking, zoo werd ge vraagd. Vooral de Groningsche rechtscolleges heb ben er veel toe bijgedragen om een dergelijk hande len niet onder tolontduiking te rangschikken. Men was intusschen zeer ingenieus in het bedenken van middelen om aan de tolbetaling te ontkomen. Zie hier een voorbeeld. Een turf rij der was eigenaar van een erf, dat naast den tolhoom lag. Op de volgende wijze wist hij den wagen, waarmede hij de turf ver voerde, telkenmale voorbij den tolboom te krijgen. zonder den tol te voldoen, 's Avonds plaatste hij den wagen met turf aan de eene zijde van den tolboom op zijn erf, om den volgenden morgen aan den ande ren kant van zijn eigendom voorbij den tolboom zijn weg te vervolgen. Ook hier was het de (ironingsche Rechtbank, welke uitmaakte, dat hier van tol ontduiking geen sprake was. Gaven dus de drie Koninklijke Besluiten van vóór 1848 al aanleiding tot moeilijkheden, zoo is zulks in nog meerdere mate het geval met dat van 1848. Immers, hoewel jurisprudentie en schrijvers niet eenstemmig zijn, kan men gereedelijk meegaan met de meening der meerderheid, dat de Koning n.]., gezien de Grondwetsherziening van 1818. niet meer bevoegd was de bepalingen, in het besluit van 1850 vervat, te maken. M.a.w. het besluit van 185(1 is ongrondwettig. Deze toch al niet gunstige toe stand verergerde na de Grondwetsherziening van 1887 nog bedenkelijk. De bevoegdheid des Konings om straf te stellen op het ontduiken en weigeren van tolbetaling was gebaseerd op een wet van 1818, die o.m. den Koning binnen bepaalde grenzen een algemeene volmacht gaf om zekere straffen op de overtreding van door Hem gegeven verbodsbepa lingen te stellen. De Grondwetgever van 1887 meende deze volmacht echter niet langer te moeten bestendigen en decreteerdc, dat de wet van 1818 zou komen te vervallen. Zooals vanzelf spreekt kon met het oog op de rechtsonzekerheid, die anders zou zijn ontstaan, die wet niet onmiddellijk af geschaft worden. Vandaar, dat zij tot l September 1893 voorloopig in werking zou blijven. Inmiddels had de gewone wetgever (gewone tegenover Grond wet-wetgever) dan de gelegenheid de noodige voorVAM HELLES TABAK zieningen te treffen. Zoo kwam het, dat in het voor jaar van 1889 een wetsontwerp bij de Stateii-Generaal aanhangig werd gemaakt ter Regeling van de heffing voor het gebruik van wegen, vaarten, havens, kaaien, sluizen, bruggen, veren en derge lijke werken en inrichtingen, welker onderhoud dooi den Staat bekostigd wordt, Het ontwerp beoogde; onder meer, de bestaande tolheffing te bestendigen en voor des Konings recht, een nieuwe, hechte basis te vestigen. Het ontwerp werd echter niet tot wet verheven en daarmede was. voorzoover de Rijks tollen betreft, het pleit verloren. Want de fatale datum, l September 1893 brak, aan en daarmede kwam de wet van 1818 te vervallen. Wat nu'? De door den Koning gegeven regeling bleef bestaair, maar de strafbepalingen vervielen. Een ieder, kon dus ongestraft den tolboom zonder betaling pas seeren. (Let wel: de civiele vordering tot tolbetaling bleef natuurlijk bestaan). Xa deze lijdensgeschiede nis besloot het ministerie Pierson-Goeman-Borgesius er een einde aan te miken. Bij de wet van 22 Juli 1899 werden de Rijkstollen afgeschaft. Voor het eerst verdween een heek- categorie tollen. Tot zoover de Kijkstollen. Met de provinciale en gemeentelijke tollen liep het geheel anders. Na 1815 werd voor deze beide soorten van tollen geen al gemeene regeling gegeven. Meestal werden voor ieder afzonderlijk bepalingen gemaakt. Deze toe stand duurde tot de invoering van de Provinciale Wet (1850) en de Gemeentewet (1851). De tollenmaterie werd in deze beide wetten ondergebracht en daarop berust dus de tolheffing. Wat de Gemeen tewet aangaat moet men het stellen met de bekende, weinig sierlijke catalogus van art. 23.S. die o.m. spreekt van: weg-, straat-, brug-, kaai-, haven-, kraan-, sluis-, dok-, boom- en veergelden en dus de tollen niet met name opnoemt. Art. 251 voegt er aan toe, dat de gemeenten met de exploitatie hoog stens een matige winst mogen maken. Het artikel van de Provinciale Wet, dat oorspronkelijk de tolkwestie vastlegde, is bij de wijziging van 1905 komen te vervallen. Had mm toen hef goede voor beeld van 1899 niet kunnen volgen, en ook door het provinciale tolleiistelsel een streep kunnen halen? De regeering-Kuyper oordeelde anders en merkte op. dat de provinciën de tolgelden nog noodig hadden. Vandaar het nieuwe art. ] 20 bis deiProvinciale Wet. dat zegt. dat de Staten tot dek king der provinciale uitgaven o.m. tolbeliisling vermogen te heffen. Intusschen oordeelden de ge westen zelf gelukkig anders en niet alleen waren de provinciën ijverig werkzaam om de provinciale tollen afgeschaft te krijgen, maai- ook boden zij de behulpzame band om gemeentelijke tollen uit den weg te ruimen. En mi onze conclusie. Wij zijn zonder voor behoud van meening, dat alle tollen, door publiek rechtelijke lichamen geëxploiteerd, die nog zijn overgebleven, ten spoedigste dienen te worden af geschaft, De ingewikkelde regeling, waarop de tolrechten steunen, de belemmering voor het verkeer, de onevenredige druk op de ingezetenen en niet in de laatste plaats het feit, dat de wegenbelasting den belastingbetaler doet vermoeden, dat hij nu wel genoegzaam heeft bijgedragen in het wogenondorhoud, dat alles zijn factoren, die een verdei- be staan van die tollen ongewensclit maken. Het is tot openbare meening geworden, dat het reizend en trekkend publiek recht heeft op een vrij gebruik van de openbare wegen. Kortom: het tollensysteem is strijdig met het ongeschreven recht. .Met de particuliere tollen is het anders gesteld. Hij. die zelf een weg heeft aangelegd en wien. nadat hij zijn weg voor het publiek beeft opengesteld, het recht is verleend om, teneinde in hef onderhoud van den weg te voorzien, tol te heffen, hij ma«- niet zonder meer van zijn recht worden beroofd. Niet zonder meer. Want wanneer ook hier mocht blijken dat de last, welke het publiek van den geconcessioneerden tol ondervindt groot ei' zou zijn dan het on billijke gronden steunende voordeel, hetwelk de wegeigenaar uit zijn tolrecht trekt, dan moet. ook = DEN HAAG 97 NOORDEINDE = uniiiiiimiiiiiiiiiNiiiiimiiiiiiiiiimiini ...... 'iiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiumiiiiimniiiiiiiiiiiiniil hier de consequentie worden aanvaard, dat het algemeen belang van het publiek boven het bijzon der belang van den wegeigenaar gaat en wel dooi aan dat algemeen belang om het eens zoo uit <> drukken rechtswaarde toe te kennen. Maar hoc-? De Grondwet van 1922 heeft de artikelen, welke de onteigening regelen, verruimd. Was tot nog toe slechts van onteigening, dus van ontzetting van den eigendom tegen schadeloosstelling, sprake. thans kent onze hoogste wet het meer uitgebreide begrip van onti'echting. Zoodoende kan een ieder in het openbaar belang van een recht worden goprivoord,. nadat hem daarvoor, bijzondere gevallen daar gelaten, schadevergoeding is toegekend, l >ns zou liet mogelijk zijn. dat de private eigendom van den van een tol voorziene i weg bleef bestaan, maar het tolrecht als zoodanig kwam te vervallen. Kr zaf echter eerst een wet moeten komen, die deze nittterie regelt. Het is zeer wenschelijk, dat deze wette lijke regeling spoedig het licht ziet, want dan zal ook het bezwaar, dat thans nog het stelsel der pri vate tollen aankleeft, mede komen te vervallen. Onze staatkundige geschiedenis wijst aan. dat bij de vorming van een kabinet nu eens in het bij zonder werd gelet op de benoeming van den minister van oorlog, omdat in het vraagstuk der lands verdediging dringend moest worden voorzien, dan. weer op die van den oppersten finantiëeleii leider, omdat, hetzij een economische crisis, hetzij een in grijpende hervorming va,n het belastingwezen bij zondere attentie op dat stuk noodig maakte. .Mogezoo een volgend jaar een nieuwe regeering zal moeten worden gevormd, de bewindsman aan waterstaat met extra-zorg worden uitgekozen, op dat het wegenvraagstuk niet alloen afdoende worde aangepakt, maar ook in het bijzonder van de tollenkwestie spoedig kan worden gcxegd. dat ze tot het verlcsden is gaan behooren. Tentoonstellingen ..Pieilira", (? rollingen. Schilderijen i-ti beeldhouwwerl- van A. W. Kort en \V. .1. Valk. Tot 29 October. De Vniirsla/j;. Dooi nst ra.at 66, .- («raveiihaue. Schilderijen van Jan Visser. Tot 30 Octoher. Volksuniversiteit, l.aa.i: van Meerdervoort 4i>. 's Gra.venhage. Werken \a.n .lan Wittenbei^, Paul Scliultze. Kever Stolk, lluub Gerrotsen. Tot 31 October. Nationale Kunst liandi I. 11 eerenuraelit 435. Amsterdam. Indische volkskunst. Tot 31 Oct. .}. Niekrrk. Heei-enura.eht 437. Amsterdam. Fransche en l lollandsclie schilderijen. Tot 31 Oct. Stedelijk Museum. Amsterdam. Werken \'ii» Hamicii Meurs. Tot 6 November. Nieuwe Kunsthandel, Amsterdam. Schilderijen van Chris Heekman. Ger Gorrits. Sal Meijer en l,ou SchriUkel. Tot 7 Xovcmber. Kun-U/a/tl van Lier. Amsterdam. iïee!dliou\\ ?Werken van Jonan Polet. Tot 10 November. De Hron. 's G ra venliagc. Toekeiiingen en beeld houwwerk van ('hris Hekkei- en \\illeni Uadeker, Tot 14 November. I). G. Santee La i, d ">v eer. Amsterdam. Litlios Aart van Dol bonburgh en beeldhouwwerk V. va i Hall. Tot 24 Nov. LE CHAMPAGNE ENVOGUE JAGER-GERLINGS HAARLEM

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl