De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1928 15 december pagina 10

15 december 1928 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 15 DECEMBER 1928 No. 268$ BOEKBESPREKING 4oor Prof. Dr. J. Prinsen J.Lz. Baltliazar Verhagen, Dramaturgie, Van Munster's Uitg. Mij. Amsterdam, zonder jaar. Dr. Jac. van Ginnfken S. J. De geschiedenis der Middelnederlandsche letterkunde in het licht der ethnolof/ische literatuur wetenschap. N. V. Dekker?Van de Verjt?Van Leeuwen, Nijmegen .1928. J. P. Zoomers?Vermeer. Het boek van Flip en Jantje, Van Holkema en Warendorfs Vïtij. Mij.. Amsterdam, zonder jaar. Ken der vele verdiensten van Verhagen's boek is, dat hij ons zoo krachtig laat gevoelen, hoe het drama, hoe veel het ook gemeen heeft niet hetgeen men als litteratuur" pleegt te bestempelen, toch uit de litteratuur losgewikkeld dient te worden als eene zelfstandige kunst, bij welker critischanalytische studie men dus eene andere methode zal hebben te volgen dan die voor de algemeeue litteratuurstudie gebruikelijk is." Natuurlijk, wie drama's van alle tijden leegt, voelt den sterke i band tusschen deze en de overige litteratuur; dezelfde litteraire stroomingen en modes vertoonen zich ook hier, misschien wel het sterkst uitgesproken juist; de plots zijn meestal voortgekomen uit zuiver litteraire bronnen. L)och zoo gauw als we ons zulk een drama denken in zijn eigenlijke karakter, uitgebeeld door levende menschen op de planken, een stuk leven zelve, bestemd om gedurende eenige uren een gemengd publiek in spanning te houden, te ontroeren en aan te grijpen, dan zien we, dat die eigenlijke aard van het werk eischen stelt, die hoe ook gevarieerd, telkens weer terug keeren tot dezelfde grondvor men, die wel zeer bepaald in liet bijzonder met de/e uitbeelding in verband staan. Verhagen laat ons deze waarheden zien met groote paedagogisehe gaven, in pakkende aanschouwelijkheid. Hij begint met een eenvoudig voorbeeld ui 't leven zelf om ons aan te toonen, hoe in elke handeling op hot tooneele ncrisismoet zijn, hoe die handeling moet worden beheei'sclit d >or den pro agonist, dei antagonist en den tritagonist. De pro gonist de bedr igde. achter volgde, gekwelde, in wien ..door den schok met anderen de leven.sin.sti eten. gevoelens, hartst oc.ht en met kracht worden gewekt." De antagonist de achtervolger, de bedreiger, de kweller. ..die deti protagonist do crisis aandoet, de veroorz kor van diens gemoedsbewegingen en pathos." De tritago nist, die zorgt voor de verwikkeling in het drama tisch verband, de veroorzaker van de intrige, ..den inslag in de evenwijdig gespannen draden der schering." Uitgaande van deze grondwaarhedeii wijst Verhagen ons verder op de stuwingslij non. de motorische momenten., op centrum en peripetie. ? op de scène a faire etc en h<>t allerlaatst ook op den dramatischen tekst, die bij onze litteratuurstudie juist in de eerste plaats de aandacht trekt en waar ook onhandige theater amateurs mee beginnen, zonder eerst hun plan naar de onont koombare eischen te hebben overdacht en door dacht. Want ook dit is een verdienste van Verhagen, dat hij ons erva'i overtuigt, dat. hoes groot de verscheidenheid in. de drama's ook /ij van Aeschylus tot op on/e dagen, toch altijd weer dezelfde elementen voor den. boviw noodzakelijk tjrugkeeren. Zijn werk munt uit door klaarheid ei eenvoud en hij heeft er uitstekend slag van. met groote aanschouwelijkheid de eenheid te laten zien in de schijnbaar 7,00 groote verscheiden heid van verschijnselen op h"t tooneel. Zijn boek lijkt me van groot belang voor de elementaire studie van het drama. De rectora'.e rede van Prof. VH.H dinneken getuigt van zulk een rijke belezenheid, van zulk een veel omvattende kennis in velerlei richtingen, dat er geen beginnen aan is er hier een beknopt overzicht van te geven. Toch is het niet zonder belang even op enkele van 7,ijn resultaten, te wijzen. Hij meent verschillende verschijnselen vooral uit onze letterkunde te kunnen ver klaren uit de voortleving en herleving van ethnologische eigenschappen bij onze verre voorvaderen uit de praehistorie. Hoe komt het toch, vraagt hij zich o.a. in ver band met de algemeene liefhebberij voor dierfabels af, .,dat wij zoo gaarne genoegen nemen met die tweeslachtige dubbelwezens, half mensch half dier; en dat wij zonder eeiiigen tegen/in van de redeloozfi dieren red f en irijxhcid willen loeren V Is het niet. omdat wij. trots al onze geleerdheid en beschaving, nog halve tote:i isteii zijn. en in do diereiitypen rondom ons. als het ware ons zelve invoelen, en liuii doen en laten instinctmatig toch telkens weer interpreteeren als volle act es humaiii?" Hij acht het mogelijk, dat het mimische drama uit den totemist isclien jagerskring is voort gekomen. Hij uit /ijii verba/ing, dat de Frankische ridder roman op eens gevolgd wordt door den Britsellen, twee cultuur-werelden, die tot elkaar in de scherp ste tegenstelling staan. Daar moet een motief voor zijn en, na een breede schets van het matri archaat, komt hij tot deze scherp en zeer positief uitgesproken conclusie: Als wij dit alles overzien, is er wel weinig twijfel meer mogelijk omtrent de vraag: waar onze Britsche romans en hare vrouwe lijke kuituur vandaan komen. Dat ze niets anders dan een herleving zijn van de aloude moederrechtelijke periode, kan. voor geen. enkelen kenner van beide lang verborgen blijven." Inderdaad dat zal op het eerste gezicht velen, wien de paden dezer in de laatste jaren eerst ont gonnen en toegankelijk gemaakte litterair-historisehe boscha es nog onbekend zijn. wel wat ver bijsterend voorkomen. Maar als zij dan de zeer talrijke bewijzen, die van dhmekon aanhaalt, de talrijke feiten, waarop hij wijst in on/c Brit.soho romans overwegen, dan zullen zo met mij tot de erkenning komen, dat het veld onzer letterkundige studiën, niet enkel door Van dinneken, maar ook door vele anderen, naast, en voor hem. met hoogst aantrekkelijke plantsoenen is uitgebreid, die afwisseling geven, na de lang betreden oude banen en zeer stellig de kennis van liet selioone. wijde terrein verhoogen. Mevrouw Zoomers---Vermeer heeft mij lang/aam aan geheel veroverd. Flip en .Ifuitjo vind ik een goed boek. al /ouden ook hier nog wel enkele kleine bezwaren aan te voeren zijn. Vroeger Werk, dat ik v,m haar las. trol' mij vaak, ondanks de onmiskenbare gave van de schrijfster, door zekere ruwheid, wildheid en gewildheid in toon en bouw. door het zich brutaal naar voren dringen van een bruut se:isii el geval, dat (och niet in volle werke lijkheid in al zijn kleuren en geuren, kon «orden uitgebeeld. Komt het doordat in dit nieuwe bock eigenlijk geen intrige is. niet wat men noemt een roman in den gewonen zin, enkel een trouwe teekeiüng van de kleine levensgebeurlijkheden van een paai' kinderen vooral, dat haar werk mij meer direct pakte en vasthield:' Want dat kan zij voortreffe lijk, kleine levende krabbels maken naar de wer kelijkheid. Wie dit boek niet in een paar dagen door vliegt, belust op romantische verwikkeling en gedurfde situatie , wie het lang/aam savo.ireert bij kleine brokjes, wordt getroffen door rake uitbeelding vol liefde el! zorg. door fijnen humor, diepte van ge voel in hot stille bedrijf, de ellende, de kleine vreugde en groote smart in het leven van de/e heide kinderen uit een armoedig slop. waar zich omheen groepeert hot leven der ouderen, de moeder. de groote broers, de buren. Griet en zatte Yinkie me( zijn dito gemalin. De moedei' vooral, zooals ze leeft en zwoegt en bezwijkt in haar uiterlijke ruwheid en toch zoo groote. zuivere liefde, is een pracht figuur. Kil wat een fijne teerheid in al die kleine avon tuurtjes der kinderen: een tol die te water raakt. het heerlijk be/it en het droevig verlies van In-t hondeke 'J'ierewietje. een bezoek aan een echten tuin. de bittere tegenslag bij in-t veroveren van hout voor een konijneiikot en/. Kr is grootheid en innerlijke goedheid des harten onder de ruwe bod o vormen van dit prolcteu-wereldje. Als we twee derden van het boek door zijn. Worden de kinderen Klip en .lantje eenvoudig opgeborgen in een Weeshuis. We hooreii er zoo goed als?niet meor^van.* Dat is'jammer. Wa::rom ook Beeldhouwwerk H i l cl o rofpHilda Krop maakt verbeelde" menschen, poitretteii van moiischen, van dieren en de maskers. die ge ook tot de verbeeldt! menschen" zoudt^kunnen rekenen. In de verbeelde" nieiischeii, dat spreekt haast vanzelf, ziet ge het zuiverst het kenmerk van onze periode. Wat ik het Neandertype noem, dat bij Wenckebach was, bij Uaedecker is, bij I'olet soni1is. is bij Krop. (ie kent de. zware gedrongen figuren. die van den grond zijn en uit den grond der aa.rdi zijn, die de klonten aarde a,ls aan zich hebben, ei; die dikwijls iets hebben van de worsteling tegen d< stof, nog vóór de worsteling om den geest. Ze zijl. op trage wijs dramatisch, en ik zie de lieden, ge wend aan de banaliteiten der beeldhouwkunst, al verschrikt staan voor den ernst van dezen tijd. Tot deze groep van de zware figuren behooron de beeld houwer; de maunofiguur, gaande, n sta]) doend< en met de open handen, de man met het paard. <-i, de twee groepen van. den man en vrouw. Plastisch gezien en gedacht is de Beeldhouwer zonden' ten den/ (want die is ook soms in Krop) een der best< voorbeelden. Het is altijd belangrijk van een kunste naar een figuur te zien, die de vertolking is voor hem van het vak zelf, van de eigen kunst en van het eigen vak, dat n ij beoefent. Dat is in den Heeldhouwer. en dat geeft een gesloten, doch ruige kracht aan dit kleine beeld (klein naar volumen). Zekei zoo innerlijk is een der groepen van denman er vrouw, van de twee; verschillende, die tesaamgedwongen en tosaamgedrongen, toch n weg moeten gaan. Deze man en vrouw van Krop hebben de taak aanvaard, die soms tot groote vermoeienis ka,t worden, en die hen vereent in moeiten en in ge woonten. Xaast de/e psychische 011 physieke saam hooiigheid, mo.-st dezen beeldhouwer ook het ver band mteressoereii tusschen mensch en beest. 11 i; moest zulk begrip tot een plastische oplossing voe ren anders ware hij immers geen beeldhouw er voor wie de volumhvi in hunne schikkingen oer, psychische beteekenis inhnnden, ja soms weerhou den. Ook in do/en stand, in een eigenaardige)!. d« ruimte vullenden stand, van man en paard is Krop zeker te erkennen als voor zich zelf geslaagd. Tezelfde zwaarte, m'aa,r strakker gegeven, vindt g. in de Maskers, die Krop maakte bij Yeuts' spel. Kr zijn bij de/e maskers een paar beelden, die zekei onderschat zijn, en. die tot Krop'sm»est afzonderlij ke werken bchooieii. Tot do portretten behooreil de poi'tietten va'. zijn kinderen, afzonderlijk (in gebakken aarde) ei, tesaani als groep. De/e rij/en ranker van do aard' opwaarts, zijn object ie ver haast gehouden, of lieveimoor algemeen, niet zoo sterk gestempeld dooi de/en tijd als de voorgaande. Dit is een kenmerk. dat ge bij velen der tegenwoordige!!, die tot rijpe.' bewustheid kwamen, kunt vinden. IJauk is even eens het vergulde, houten beeldje, uit den laatst ei. tijd. Tot de portretten zoudt ge ook de kleun figuurtjes der beesten, die hiel' te zien zijn, moctei, rekenen: persoonlijke portretten natuurlijk, maa! toch portretten. Hot lam is daarvan oen goed exem pel, do ziet hieruit, dat de/c tentoonstelling een aangenaam ding is om te gaan zien. Zij is dat tevendoor hot bewuste en kundige, dat van een sleed-bezigen mensch een der natuurlijke verworven heden" wordt. Kr is hier niets dilettantisch, maai moei' en meer beperking, die kennis en kunde stoed-1 meebrengt ! H"t is hoog tijd. dat het Amsterdamse!, museum en andere musea zich voorbeelden aan schaffen van wat Krop kan. 011 wil. Hij is daarvoor zeker nu aangewezen, en zeker goed genoeg. PI.AS.srilAKKT niet gegeven, hoe (ie/e vrije avonturiers roageeie» oji hot nieuwe regiem van dwang en orde in zoo't gesticht De groote broer d ijs. die door moeders dood ei moeders liefde tot zelfinkeer kwam, de stugge. stoere, vrijlleid-lievende kerel, die er zich bovello\ werken wil. wordt nu eigenlijk do lioofdfiguui OH daarnaast do hem geestelijk zoo na ver\\iin(, liikie van den schilloiiboer. Ma.a,r ook dat is goed' gedaan, liet is echt Hollandse!) \\vrk van ooi krachtig, gezond realisme, waai' oen toer. zuivel gevoel ondel- trilt.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl