De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1928 22 december pagina 10

22 december 1928 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

KERSTSPEL door Ina Boudier-Bakker Teekeningen voor de Groene Amsterdammer''' door George van Raemdonck 7* EN klein dienstbodetje was ze, een nienschin miniatuur, inbaar _j blauw katoenen japon en te groot wit stijf schort. Doodverlegen en tegelijk trotsch had zij den eersten November aan haar eersten dienst aangebeld het bovenhuis, waar ze manusje van alles zou zijn. 't Was een heel ding. Ze voelde zich nog zoo kind op school, al had ze loffelijk ontslag gekregen en hier, in dat huis, tusschen al die vreemde drukke menschen, in dien grooten deftigen boel, moest alles ineens van haar komen. Alles moest je weten en kennen .en goed doen, anders liep het mis je hadt een verward be sef, dat er dan iets vreese lij ks zou gebeuren. Het kropte de eerste dagen zóó zenuwachtig in haar keel, dat ze radeloos zat te staroogen voor haar bord te dikke boterham men thuis at ze altijd maar dunnetjes niet durvend ze te laten liggen, niet kunnende ze veror beren in haar toegeknepen maagie. En ze had einde lijk den knoop doorgehakt, ze in een hoek van do keukenkast vermoffcld, en was 's avonds afgetrokken, de avondboterhammen openlijk zichtbaar dragend, cle andere veilig in haar wittenzak onder haar japon. G r o o t e langbeenige drukke kinderen liepen haar haast omver in het nauwe bovenhuis. Ze be keek ze schuw maar nauw keurig van onder tot boven schatte hun kleeren, en hun bemodderde laarzen die haar den volgenden morgen zouden wachten. Ze moest op een stoel klim men om te reiken aan de bovenste plank van de keukenkast, maar den derden dag roerde ze al vastberaden in de pannen, en haar kleine grauwe oogen die nog verlegen ontweken al. die andere oogen, alsof ze altijd juist op een misdaad betrapt was, begonnen scherp onderscheidend te letten op al wat bij haar werk te pas kwam. En langzaam zakte de schrik veor al dat vreemde, werd het huis haar vertrouwd. Ze begon met een air van thuis-hooren rond te loopen, de kamertjes op en af, waar ze 's morgens nut nvvrou.v s.imen de bedden opmaakte. Wanneer meneer onverwacht iets tegen h:rir zei, joeg haar dit niet meer zoo'n schrik aan dat /e niets verstond door't gonzen in haar ooren. Ze wende aan movrouws jachten en verbieden, trok er zich niet veel van aan ; want /.<? begon een eigen meening te krijgen, en die hardnekkig met een ouwelijke bedaardheid on malle wijzige praatjes dóór te drijven. Eén kamer bleef er nog, waarvoor /e te aarzelen stond eer w binnen ging: de kamer van den ouden heer. Een oom van mevrouw, die had n groote kamer boven in huis. De kleine meid in haar stijf gesteven kleeren ritselde schichtig achter hem om, waar hij stil zat aan het raam en rookte, schijnbaar zonder acht op haar te slaan. ,,Morgen meneer," zei haar dunne beneper, stem beleefd, zooals huar thuis geleerd was. Morgen," was 't antwoord, met een korten knik, waarin even de blauwe melancholieke oogen haar opnamen, met een weer afdwaalden naar buiten. Aan zijn stapeltje kran ten op de tafel mocht ze niet komen. Eenmaal had ze haar mager pootje met den grooten dikken stofdoek erin uitgestoken. vastbesloten om hoewel met kloppend hart ook hier haar plicht te doen. Maar even gauw was zij a (gedeinsd toen de stem over de tafel kwam: Daar blijf je maar af, hoor kleine: stoffer." Wat zei die tegen haar.' Zenuwachtig pro beerde ze nóg, zich schrap zettend: Moet ik dan geen stof afnemen?" ..Xeen. Levensgevaarlijk om aan te raken." Ze keek, met een schic.litigen lach, die haar stram me kaken zonder vroolijkheid vertrok, hem aan. Langer dan zij zelf wist. Begreep de grap niet, wist niet of hij kwaad of goed was. Kwam er dan, al starend, plotseling achter Jat zijn oogen betrouwbaar waron on goedig, en ver stoutte x.ich tot oen lachje van verstandhouding. Dan blijf ik eraf. Dood gaan kan je altijd nog." Maar hij luisterde niet, en zij redde zich op stijve boenen de kamer uit. Bijna alleen aan tatol zag zij hem dan. Als zij de grooto schalen binnonbracht, praatte hij soms mot do kinderen, on dan waren er do rimpeltjes om zijn oogon die zo kondo. En soms ook koek zo over de leuning neer op zij n smullen gebogen rug wanneer hij do trap afging on bedacht welvoldaan dat /o zijn jas 's morgens netjes geborsteld had. Iets had haar geloerd, vele kleinigheden mot elkaar, dat hij bij meneer on mevrouw niet /oor in tel was. Hij boeit geen centen," peinsde zo wereldwijs: en haar moederlijk hart nam b'j x'n jas zijn gelapte schoenen oxtra in bescherming, al> zo mevrouv.s stem hoorde tegen hem --- vriendelijk maar heel kortaf. Zij werd in zes weken tijd een wijs meidje. Als ze terugdacht aan school, leek haar dit- tijd heel ver te liggen, on ze bezon verachtelijk, wat zo tóen nog voor oen schaap was.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl