Historisch Archief 1877-1940
Kerstnummer
11
Want thuis werd ze gaandeweg ook een andere. Een persoon van
gewicht die geld inbracht. En 's avonds zat zij aan de tafel met haar
breikous tusschen moeder en opoe, en getrouwde zusters soms en
vertelde over haar dienst. Over meneer en mevrouw en de kinderen
de dingen van het huis de deftigheid en het beste eten, dat ze
in haar hart al lang niet meer best vond. Ze deed het met een onacht
zame beslistheid van door lange jaren in haar dienst vergrijsde ge
trouwe.
Zondags als ze vrij was, wandelde ze rnet haar vriendinnetje. Samen
dan praatten ze rad en scherp over haar diensten en gichelden naar
jongens. Maar van die tochten kwamen ze moe thuis moeër dan
van een dag hard werken. Van het praten over jongens, en het kijken
en giegelen, werd ze tenslotte zoo geeuwerig en flauw en ze wou
toch voor geen geld laten merken dat het haar verveelde. Want
als je nou eenmaal een grootc meid was geworden, dan hoorde je ook
al die dingen prettig te vinden.
Anders bleef je maar net zoo'n
kind.
Maar als het regende was ze
blij met goed fatsoen thuis te
kunnen blijven, en te mogen
zitten gezellig bij moe en opoe,
en hopen dat de kinderen van
haar zusters zouden komen om
mee te spelen.
Achter haar rug zeiden ze
thuis:
M'rie is nog zoo'n echt kind,
ze speelt nog zoo graag." Maar
daar vermoedde ze zelf niets van.
In December werd ,,de ouv,e
meneer" ziek. Griep," zei me
vrouw, en het dmirde een paar
weken eer de kleine meid hem
weer verschijnen zag.
Nu was zijn rug nog smaller
en krommer, en zijn beenen lie
pen zoo raar, of ze onder hem
weg zouden zakken.
Maar eerst toen ze hem weer
's morgens op z'n kamer vond
zitten bij de kachel, met holle
oogen, had ze moed iets over
zijn ziekte te zeggen.
Hij keek op toen ze binnen
kwam, en zag haar staan,schut
terig en nietig, in haar ritselend
katoen, haar spreeuwen kopje
met het stijf gedraaide toetje
schuinsch. Voor 't eerst kwam
't in haar op, dat hij eigenlijk
niet zoo oud was en ze zocht
hern omstandig af van zij n smalle
hoofd tot zijn voeten in pantof
fels, waar de verandering school.
Kijk, kleine stoffer ! Ben jij daar ook nog?"
Hoe zou ze er nici wezen !" dacht ze beleedigd.
Hardop vroeg ze:
,,Is u weer beter?"
Dat schijnt zoo te moeten zijn," zei hij met een lachje.
Dat begreep ze weer niet. Vervelend dat je nooit snapte wat die
man zei, of wat hij ermee wou.
Ze wees naar zijn tafel, met een drieste poging om grappig to zijn:
Mag ik nog altijd niet ankommen zeker?"
Maar toen zei hij wat haar heelemaal uit het veld ploeg voorgoed:
Je mag voor mijn part alles."
Stom en geruischloos, gekrenkt ook, maakte ze hard voort om weg
te komen merkte niet, dat hij soms naar haar keek met zijn droef
geestige oogen.
De winter viel vroeg in, met sneeuw en ijs. De kleine meid blies in
haar blauwe handen als ze 's morgens trappelend op de stoep to
wachten stond, en in de koude keuken zat zij kleumend in elkaar ge
doken jachtig haar boterhammen te eten. Maar er gloorde een ver
wachting in haar, die een lichtje in haar oogen bracht, haar soms een
schuchter liedje naar de lippen dreef.
De Kerstdagen kwamen ! Twee middagen vrij. Hóe 't
precies'geregeld zou worden kon haar niet schelen; in haar sprietharig hoofdje
zat alleen muurvast de voorstelling van iets feestelijks. Verleden jaar
nog was de Kerstboom van de vereeniging zoo prachtig geweest
daar ging ze wér heen en licht ook zouden ze hier in huis een
boompje maken.. . . Dat gebeurde toch bij deftige menschen? l~"^'l
Maar ze leerde al gauw: neen, geen boompje. Mevrouw zei kortaf:
Dat is geen Hollandsche gewoonte hier wordt Sint-Niklaas ge
vierd." En toen kwam het erge, dat als een rem al haar blijde gedach
ten vastklemde in een harde noodzakelijkheid:
Of Marie den eersten Kerstdag thuis wou blijven 's middags"om
op den ouden heer te passen. Mevrouw ging met de kinderen uit. Hij
moest thee hebben, en er moest
op de bel gelet. Ze kreeg er twee
kwartjes voor ze moest het
moeder maar vragen."
Haar hart zonk in haar schoe
nen. Zij wist meteen: 't was een
verloren zaak. Twee kwartjes
extra. Maar weg de vreugde van
de Kerstviering waar je zoo
heerlijk zong met z'n allen en
al die lichtjes - - en het mooie
verhaal, dat ze altijd weer zoo
graag hoorde.. . .
Thuis klaagde ze niet ze
wist dat haar schoenen gelapt
moesten, en moeder had een
werkhuis verloren. Maar ze slofte
soms als ze liep, en ze staarde
voor zich uit onder haar werk,
zonder haar gewone kkine grap
pen, die ze voor haar eigen ple
zier zei en waar niemand ooit
om lachte. Wat strak zei ze haar
gewone jawel" bij alle bevelen,
en haar groet klonk flauwtjes,
toen mevrouw en de kinderen
meneer was al uit de stad
weggingen. Springend en dan
send gingen ze, en de kleine
meid, de deurknop iti haar
hand, hoorde hen op straat nog
joelen.
Boven stond ze vreemd te
kijken. Wat stil wat ijzig stil
was het in huis. Niemand die
liep, of riep, of praatte. Een
vrees voor die eenzaamheid
bekroop haar, zoodat ze lang
zaam rondom zich keek,dan
eindelijk op haar teenen de
handen onder haar schort ging
met
keuken insloop en
zitten.
Kerst was 't was dat Kerst - hier zat ze non alleen. ... ze
was nog nooit alleen in een huis geweest."
Haar wijzigheid, haar dappere bedrijvigheid, schrompelden weg in de
wijde stilte. Voorovergebogen, de voeten om de sporten geklemd, zat
ze bangelijk op haar stoel. Op eenmaal viel al de
grootc-menschachtigheid, die haar trots en haar stut was geweest, achter haar weg. En al
wat zij in die moeieliike dagen verduurd en bestreden had, al wat het
kinderleven in haar had moeten opgeven en afwerpen in de rol van
het nieuwe bestaan, dat ze lederen morgen opnieuw als een lioogen
stellen berg begon op te klauteren zich. krampachtig ophijschend
van uur tot uur aan kleine succesjes, voldoeninkjes van een braaf
ingeschapen plichtsgevoel liet viel alles weg in een bodemloozen
put. En vóór ze 't zelf wist, zat ze te snikken met groote dikke
kindertranen zooals ze eens jaren geleden op een stoep had zitten
huilen toen ze den weg naar huis kwijt was.