Historisch Archief 1877-1940
LUGULLUS EN DE KOKOSKRAB
door Augusta de Wit
Met teekeningen voor de Groene Amsterdammer" door Gerard Huysser
D
E kapitein vloekte.
Driemaal al had de
sirene geroepen naar den
eenigen Europeeschen pas
sagier van de boot, dien de
motorsloep naar het eilandje
had gebracht waar het schip
zijn la ding van hertevachten
en -horens innam, en waar
die ne een kokoskrab wil
de vangen voor lekkerbeet op
zijn tafel; en nog verscheen
hij niet aan het strand. Ware
het iemand anders geweest
dan Lucullus, de kapitein
had order gegeven tot afvaren. Maar Lucullus was zulk een goede kerel!
Zoo driftig als hij zich had gemaakt en tegen alle orde en regel in,
liet de kapitein de sirene een vierde maal fluiten. En zij huilde dat
de weergalm terugsloeg van het palmbosch langs het strand, toen
schitterwit uit bruin van stammen een forsche figuur te voorschijn
blonk. Een smalle bruine volgde, die aan het eene einde van een
buigend bamboejuk een petroleumblik droeg en aan het andcie een
vracht kokosnoten.
De kapitein begon te lachen. En hij zei tegen den stuurman clie
ook lachte:
Lucullus heeft zijn kokoskrab."
Uit Leiden, waar hij juist zeven jaar student in de rechten was
geweest, toen zijn verbolgen familie hem zonder meesterstitel op een
mailboot zette en aan het koffieplanten op haar onderneming in
den Oosthoek, onder een bekwaam administrateur, had Hendrik
Venneer dien bijnaam van Lucullus medegebracht als vrijwel eenige
winst van zijn academie-jaren. En in Indiëwas zijn gedrag tegenover
spijs en drank van alle soort en hoedanigheid onder alle omstandig
heden en te allen tijde een zoodanige geweest als een ieder overtuigd
had van zijn recht op den naam van den antieken fijnproever. Niet
anders meer dan Lucullus noemde hem wie over hem sprak. En zelfs
gebeurde het wel, en dat al vaker, dat deze of gene hem rechtstreeks
aansprak met dien naam.
Hendrik Vermeer nam het niet kwalijk. Maar hij zei dan toch, een
weinigje scheef glimlachend met zijn volle ietwat bruinige lippen en
met zijn bruine oogjes die eenigszins schuins boven het oppersende
bol der wangen stonden:
Lucullus, Lucullus, cum grano salis, altijd. En verder een solied
koffieplanter, en op de Bank kunnen zij naar mij vragen. O zoo !"
De ander lachte, een heel gezelschap lachte om het cum grano salis."
Daarvan kwam Lucullus op dreef, en hij riep:
Een schepje Attisch zout heb ik altijd in mijn vestjeszak !"
Het gelach klonk nog luider, en Lucullus die niet wist waarom,
lachte mee, tevreden over zijn inbreng aan vroolijkheid. Hij zag de
menschen graag vroolijk. Hij was een goede kerel.
Zooals hij claar nu op dek stond, tusschen den hoop kokosnoten en
het petroleumblik waaruit twee geweldige grauwe krabbenscharen
saamgebonden opstaken, wijdbeens op bemodderde voeten, zijn jas
open, zijn zonnehoed in den nek, zijn bruinig van vetplooien breed
omlijst vollemaansgezicht glimmend van het zweet, was hij een toon
beeld van voldoening over wei-gedaan werk dat moeielijk was geweest.
Zoodat de kapitein, alle ergernis vergeten, op den toon van wie
hartelijk geluk wcnscht, zei:
Nu Lucullus ! dus je hebt je klapperkrab."
Lucullus riep:
, En wat voor een !"
En tilde liet petroleumblik
in de hoogte, om het grauwe
geharnaste monster met de
hoekige knckelpooteii en de
geduchte scharen beter te
l;1 ten zien.
""* f Toen verhaalde hij hoe hij
het gevonden en gevangen
had.
lïr waren zeker
klapperkrabben genoeg op het
eiland. Een Inlander had
hem ook verteld dat hij er
een wist die zich juist had
ingegraven om haar schaal af te werpen en op haar gemak te gaan zitten
groeien vóór de nieuwe zich vormde, die haar lijf en leden insloot. Met
zijn oor tegen den grond had hij de krab hooren krabben en scharrelen
in het zand. Haar nieuwe schaal was nog week nu, haar scharen
slap, zij kon zich niet verweren, zij was ieder jagers gemakkelijke buit.
Maar toen de man de aarde orngroef -?? geen klapperkrab ! Sporen
daarentegen van naakte voeten rondom; hij was wie weet hoe weinig !
te laat gekomen. Toen was hij gaan zoeken in het klapperbosch
maar had niets anders gezien dan kleine schrale scharminkelige
scharreldiercn, spinnen leken liet wel, de moeite niet waard van het
vangen. Tot hij dezen reus ontdekte-, zóó aan het schrokken met kop
en klauwen in een opengekliefde noot dat zij hoorde noch zag en in
de lus gevangen zat eer zij kon vluchten of zich te weer stellen.
Maar," riep Lucullus, toen was ik er nog niet ! Men zou zoo
denken: wie op jacht gaat naar een klappcrkrab en hij vangt er een,
die heeft zijn zin. Dat (lacht ik vroeger ook. Maar nu heb ik ervaring
opgedaan (-n weet; zoo is liet niet ! Neen meneer ! Bij een klapperkrab
hoort klappernoot. De krab moet om 700 te zeggen van binnen noot
zijn, anders oneetbaar! begrijpt u me, r"
De kapitein en de stuurman begrepen liet niet aanstonds. En nu
kregen zij het verhaal te hooren van Luculhi^' ervaring, bitteie erva
ring in den eigenlijken zin van het woord, aan een gastvrije tafel
opgedaan, waarop te zijner eere een kokoskrab in aspic was verschenen.
Bitter tot in klauwen en scharen toe was het dier geweest, bitter als
gal. En waarom? Omdat het had geleefd op bittere wilde vruchten
inplaats van op zoete kokosnoot. Door die ervaring wijs geworden
had Lucullus nu de pit geproefd waaraan de krab zich zoo begeerig
te goed zat te doen toen zijn helper haar ving. Zij was bitter als roet.
En hij zag den boschgrond bestrooid met die noten, vrucht van een
boom die overal tusschen de kokospalmen groeide. Dus had hij de
krab wel medegenomen als jachtbuit: maar tegelijk dat wat haar
pas smakelijk maken zou: een voorraad vcrsche klappernoten voor
haar opvoeding".
Hij wees er op, voldaan.
Als zij dat allemaal verwerkt, zal hebben, dan ,;al er een diner
aan zitten ! Jelui bent geïnviteerd, lurren."
Zijn gulle toon en blik op zijn gasten was al een begin van het
lekkere feest niet zijn drieën.
Dien ergen trek in klapperkrab had Luculhis gekregui uit een
verhaal dat hem, -- hij wist niet meer waar of wanneer o! Ime
eens in handen was gekomen.
Op dat prachtige schip was het geweest, dat heerlijk met wonderen
van dieren en planten beschilderd, herdenking over de Indische zeeën
draagt van dien vangen minnaar der Indische natuur, die als eerste
haar wilde doorgronden in haar voortbrengselen en die het licht zijner