De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1928 22 december pagina 15

22 december 1928 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

inner 15 oogen aan zijn levenslangen vorschersarbeid ten offer bracht. Zijn beeltenis uit de dagen der blindheid schijnt den reiziger tegen van de eereplaats op het schip; het zacht-ernstige gelaat, de voor altijd ge sloten oogen, de teedere handen en vingertoppen toegespitst tot een betasten, zoo doordringend fijn dat het schouwen werd. Zijn boek over Ambon ligt voor den lezer gereed. Het verhaal staat daarin van dien tocht onder laaie luchten, over een flonkerende zee, blakende stranden langs, waarop zijn inheemsche helpers een kokoskrab vingen, en als uitgezochte lekkernij in de prauw brachter, maar beducht voor hun naakte voeten, haar hingen aan den mast. Een geit stond daar aangebonden; een miedelbaare geit" schrijft Rumphius, en de krab die haar de scharen in het oor sloeg, trok het dier daaraan op. Uit het overigens vergeten verhaal waren de geweldige kracht van die scharen en de geroemde zoetheid van het vleesch Lucullus bijgebleven. En de aanvankelijke teleurstelling had het verlangen te levendiger aan gewakkerd, dat hij nu eindelijk en ten laatste bevredigen zou. Zoo zat hij dan wél te moede naast zijn gevangene in het petroleumblik en voederde haar met beetjes blank inalscli zoet kokosnotenvleesch, onder de hand zelf medeproevend. Eigenlijk voederde hij zich zelven clen geheelen tijd; voederde zijn toekomstig ik. De krab at onvcrzadelijk. Hoe wel hij wist dat haar nauwslui tend pantser geen ruimte voor uitzetten liet, hield Lucullus vol dat zij zienderoogen dikker werd, dat zij oprees in het petroleumblik als een spekpannekoek in de pan. Met een innig welgevallen sloeg hij haar gedijen gaande, de aangename transsubstantiatie die bitter vleesch herschiep in zoete vrucht, een goor onguur monster in aanlokkelijk rood feestgerccht. Over de toebereiding was hij het nog niet met zichzelveu eens; met zich zelven: zelf, mct eigen handen wilde hij haar ge reed maken voor zijn disch. Zijn huishoudster, een Chineesche aan wie hij bij gelukkig toeval was gekomen, kookte wel is waar uitstekend al zijn vele gasten hadden zijn tafel geroemd, zoowel de rijsttafel als de Europeesche"; maar met dat al het was een vrouw; als vrouwen nu eenmaal zijn: goed voor hetalledaagsche, voor wat zij kunnen doen volgens gewoonte en sleur, zonder dat zij er veel over behoe ven na te denken.... Nieuwe dingen vinden, dat doen zij niet. Het brengt hen van streek als zij zelf moeten oordeelen en beslissen. Aan de hoven van Europa en in de groote restaurants koken koks, geen keukenmeiden. En alle wezenlijk goede kookboeken zijn geschreven door mannen. Hoe nu maakte hij, Lucullus, zijn klapperkrab klaar? Hij da-ht er lang over; een geheelen dag. Die ne bittere was een aspic geweest; genoeg om hem aspic te doen verwerpen. De herinnering zou het welgevallen aan die gele doorschijncndheid waar het oven-rozige blank der krab zoo verlok kend doorheen gloort, vergallen. Hij was volstrekt zeker dat hij iets bitters proeven zou bij den eersten hap. En bouillabaisse? In plaats van al die vruchten der zee" die de bekwame Marseillaansche kok met een wehügje saffraan kruidt, klapperkrab ? Hm. De Middellandsche Zee is veel zouter clan eenige andere. Of?juist niet zoo zout? Lucullus geraakte in de war. In elk geval er was iets met het zout in dat water, iets bijzonders, en als van zelf spreekt zouden kreeften en krabben on zeesterren en inktvisschen van de Middellandsche Zee daar een bij zonderen smaak van krijgen, dien dat spreekt ook van zelf een klapperkrab, opgegroeid ;l;ul een eilandstrand van de Molukkenzee, niet zou hebben. Wat voor het een deugde, deugde dus niet voor het ander. En dan dat saffraanluchtje.. .. Eigenlijk was het hem in Marseille ook tegen geweest. Gestoofd en opgediend met een saus van de olie die de krab in haar hollen onder het lijf weggekromden staart heeft? Het kon. Hij had een zee-officier hooren verhalen van zoo toebereide kokoskrab. Maar de olie had er een ra re n nasmaak aan gegeven. Oppassen was de bood schap ! Neen. Dan was het beter koud, met mayonnaise. Hij had olijfolie in zijn goedang; niet van die zoogenaamde knoei uit kruidenierswinkels dat met olijven zooveel te maken heeft als de kat met het Zevengesternte: afval uit katoenspinnerijen, vettigheid uit de weggegooide kapokpittcn geperst; neen! maar olijfolie werke lijk van olijven, het echte sap van de volrijpe vrucht, in door den boomgaard gespannen netten opgevangen opdat zij niet kneust in den val en behoedzaam opgetast op stapels, dat onder de eigen zwaarte en druk zij haar sappen loslaat, goudgroene huile vierge" op geen markt te koop, die een mede-Luculhis, reisgenoot op een Eransche boot, hem uit zijp. gaarden in Algiers had gezonden. Ja; het kon heel fijn wezen. . . . Maar hij had al bij zooveel mayon naise van huile vierge gegeten ! toujours perdrix.... Het zoeken moede verlangde hij naar leiding. Hij riep zijn jonge:1.. Amat! het boek !" Amat, lang al verdacht op het bevel, bracht oogenblikkelijk het groote kookboek van Escoffier, grootmeester van kf-ukenkunstenaars, dat hij, als altijd wan neer hij zijn Toewans koffer moest pakken, mede had ge nomen van de bovenste plank der zilverkasi in de binncngalcrij waar liet in eervolle eenzaamheid stond, meest gewaardeerd en eenig behouden bestanddeel van Hendrik Vermeer's .studentenbibliotheek. Met van inspanning gefronst voorhoofd zocht, vond en las Lucullus. liet was toch jammer dat Es coffier in het Fransch schreef. Vroeger als student had hij hem gemakkelijk gelezen. Maar in Indië, en midden in het werk, niet waar? dan vergeet men zijn moderne talen. En er stonden ook van die mociciijke woorden in de recepten, technische ter men om zoo te zeggen; die kon men niet overslaan of er maar; wat van maken; een recept is iets absoluuts; de minste 'of geringste vergissing en alles is bedorven. Onverwachte hulp \vas eens tot hem gekomen. De aardige zuster van een der employés op de koffie-onderneming, een onderwijzeres voor de vacantie te logeeren bij broer en schoonzuster, had, toen zij hem eens zag tobben met een recept, het Hollandscli voor een paar van die moeielijke woorden aan d*; n rand der bladzij ge schreven. En toen hij weer en alweder terugkwam met het bock", tenslotte een kleinen vocabulaire gemaakt van de allerergste, di'.Mi hij zorgvuldig in het boek had bevestigd, dat geen er uitglijden (MI weg raken mogelijk was. Den grootsten dienst had hij er van ! Hij dacht met dankbaarheid aan dat meisje. Ecu aardig meisje, een lief meisje. een mooi meisje ook.... Toe-n hij eenmaal over zijn angst voor haar geleerdheid heen was, daar hield hij niet van, het staat niet in een vrouw, maar werkelijk, bij haar merkte men er niets van had hij het gesprek zoo nu en dan eens op eten en koken gebracht. Zij wist er niet veel van, maar wou graag leeren, zei zij. Zij hield wel van koken. Kn ;aj wist opperbcst xvat lekker was al had z:j nooit gehoord van Escoffier. Een alleraardigste meid.... Hij was over trouwen gaan denken. En toen kwam ineens die kennisgeving van haar voorgenomen huwelijk.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl