Historisch Archief 1877-1940
inner
15
oogen aan zijn levenslangen vorschersarbeid ten offer bracht. Zijn
beeltenis uit de dagen der blindheid schijnt den reiziger tegen van de
eereplaats op het schip; het zacht-ernstige gelaat, de voor altijd ge
sloten oogen, de teedere handen en vingertoppen toegespitst tot een
betasten, zoo doordringend fijn dat het schouwen werd. Zijn boek
over Ambon ligt voor den lezer gereed. Het verhaal staat daarin van
dien tocht onder laaie luchten, over een flonkerende zee, blakende
stranden langs, waarop zijn inheemsche helpers een kokoskrab vingen,
en als uitgezochte lekkernij in de prauw brachter, maar beducht voor
hun naakte voeten, haar hingen aan den mast. Een geit stond daar
aangebonden; een miedelbaare geit" schrijft Rumphius, en de krab
die haar de scharen in het oor sloeg, trok het dier daaraan op. Uit het
overigens vergeten verhaal waren de geweldige kracht van die scharen
en de geroemde zoetheid van het vleesch Lucullus bijgebleven. En
de aanvankelijke teleurstelling had het verlangen te levendiger aan
gewakkerd, dat hij nu eindelijk en ten laatste bevredigen zou.
Zoo zat hij dan wél te moede naast zijn gevangene in het
petroleumblik en voederde haar met beetjes blank inalscli zoet kokosnotenvleesch,
onder de hand zelf medeproevend. Eigenlijk voederde hij zich zelven
clen geheelen tijd; voederde zijn toekomstig ik.
De krab at onvcrzadelijk. Hoe
wel hij wist dat haar nauwslui
tend pantser geen ruimte voor
uitzetten liet, hield Lucullus vol
dat zij zienderoogen dikker werd,
dat zij oprees in het
petroleumblik als een spekpannekoek in de
pan. Met een innig welgevallen
sloeg hij haar gedijen gaande, de
aangename transsubstantiatie die
bitter vleesch herschiep in zoete
vrucht, een goor onguur monster
in aanlokkelijk rood feestgerccht.
Over de toebereiding was hij
het nog niet met zichzelveu
eens; met zich zelven: zelf, mct
eigen handen wilde hij haar ge
reed maken voor zijn disch.
Zijn huishoudster, een
Chineesche aan wie hij bij gelukkig
toeval was gekomen, kookte wel
is waar uitstekend al zijn vele
gasten hadden zijn tafel geroemd,
zoowel de rijsttafel als de
Europeesche"; maar met dat al het
was een vrouw; als vrouwen nu
eenmaal zijn: goed voor
hetalledaagsche, voor wat zij kunnen
doen volgens gewoonte en sleur,
zonder dat zij er veel over behoe
ven na te denken.... Nieuwe
dingen vinden, dat doen zij niet. Het brengt hen van streek als zij
zelf moeten oordeelen en beslissen. Aan de hoven van Europa en in
de groote restaurants koken koks, geen keukenmeiden. En alle wezenlijk
goede kookboeken zijn geschreven door mannen.
Hoe nu maakte hij, Lucullus, zijn klapperkrab klaar?
Hij da-ht er lang over; een geheelen dag.
Die ne bittere was een aspic geweest; genoeg om hem aspic te
doen verwerpen. De herinnering zou het welgevallen aan die gele
doorschijncndheid waar het oven-rozige blank der krab zoo verlok
kend doorheen gloort, vergallen. Hij was volstrekt zeker dat hij iets
bitters proeven zou bij den eersten hap.
En bouillabaisse? In plaats van al die vruchten der zee" die de
bekwame Marseillaansche kok met een wehügje saffraan kruidt,
klapperkrab ?
Hm. De Middellandsche Zee is veel zouter clan eenige andere.
Of?juist niet zoo zout? Lucullus geraakte in de war. In elk geval
er was iets met het zout in dat water, iets bijzonders, en als van zelf
spreekt zouden kreeften en krabben on zeesterren en inktvisschen
van de Middellandsche Zee daar een bij zonderen smaak van krijgen,
dien dat spreekt ook van zelf een klapperkrab, opgegroeid ;l;ul
een eilandstrand van de Molukkenzee, niet zou hebben. Wat voor
het een deugde, deugde dus niet voor het ander.
En dan dat saffraanluchtje.. .. Eigenlijk was het hem in Marseille
ook tegen geweest.
Gestoofd en opgediend met een saus van de olie die de krab in haar
hollen onder het lijf weggekromden staart heeft? Het kon. Hij had een
zee-officier hooren verhalen van zoo toebereide kokoskrab. Maar de
olie had er een ra re n nasmaak aan gegeven. Oppassen was de bood
schap !
Neen. Dan was het beter koud, met mayonnaise.
Hij had olijfolie in zijn goedang; niet van die zoogenaamde knoei
uit kruidenierswinkels dat met olijven zooveel te maken heeft als de
kat met het Zevengesternte: afval uit katoenspinnerijen, vettigheid
uit de weggegooide kapokpittcn geperst; neen! maar olijfolie werke
lijk van olijven, het echte sap van de volrijpe vrucht, in door den
boomgaard gespannen netten opgevangen opdat zij niet kneust in den
val en behoedzaam opgetast op stapels, dat onder de eigen zwaarte
en druk zij haar sappen loslaat, goudgroene huile vierge" op geen
markt te koop, die een mede-Luculhis, reisgenoot op een Eransche
boot, hem uit zijp. gaarden in Algiers had gezonden.
Ja; het kon heel fijn wezen. . . . Maar hij had al bij zooveel mayon
naise van huile vierge gegeten ! toujours perdrix....
Het zoeken moede verlangde
hij naar leiding.
Hij riep zijn jonge:1..
Amat! het boek !"
Amat, lang al verdacht op het
bevel, bracht oogenblikkelijk het
groote kookboek van Escoffier,
grootmeester van
kf-ukenkunstenaars, dat hij, als altijd wan
neer hij zijn Toewans koffer
moest pakken, mede had ge
nomen van de bovenste plank
der zilverkasi in de binncngalcrij
waar liet in eervolle eenzaamheid
stond, meest gewaardeerd en
eenig behouden bestanddeel van
Hendrik Vermeer's
.studentenbibliotheek.
Met van inspanning gefronst
voorhoofd zocht, vond en las
Lucullus.
liet was toch jammer dat Es
coffier in het Fransch schreef.
Vroeger als student had hij hem
gemakkelijk gelezen. Maar in
Indië, en midden in het werk,
niet waar? dan vergeet men zijn
moderne talen. En er stonden
ook van die mociciijke woorden
in de recepten, technische ter
men om zoo te zeggen; die kon
men niet overslaan of er maar; wat van maken; een recept
is iets absoluuts; de minste 'of geringste vergissing en alles is
bedorven.
Onverwachte hulp \vas eens tot hem gekomen.
De aardige zuster van een der employés op de koffie-onderneming,
een onderwijzeres voor de vacantie te logeeren bij broer en schoonzuster,
had, toen zij hem eens zag tobben met een recept, het Hollandscli voor
een paar van die moeielijke woorden aan d*; n rand der bladzij ge
schreven. En toen hij weer en alweder terugkwam met het bock",
tenslotte een kleinen vocabulaire gemaakt van de allerergste, di'.Mi hij
zorgvuldig in het boek had bevestigd, dat geen er uitglijden (MI weg
raken mogelijk was. Den grootsten dienst had hij er van ! Hij dacht
met dankbaarheid aan dat meisje. Ecu aardig meisje, een lief meisje.
een mooi meisje ook.... Toe-n hij eenmaal over zijn angst voor
haar geleerdheid heen was, daar hield hij niet van, het staat niet
in een vrouw, maar werkelijk, bij haar merkte men er niets van
had hij het gesprek zoo nu en dan eens op eten en koken gebracht.
Zij wist er niet veel van, maar wou graag leeren, zei zij. Zij hield wel
van koken. Kn ;aj wist opperbcst xvat lekker was al had z:j nooit
gehoord van Escoffier. Een alleraardigste meid.... Hij was over
trouwen gaan denken. En toen kwam ineens die kennisgeving van
haar voorgenomen huwelijk.