Historisch Archief 1877-1940
16
Kerstnummer
Enfin ! Misschien was het beter 700.. .. En zijn Chineesche huis
houdster kookte ook wezenlijk uitstekend.
Lucullus studeerde in het boek van Escoffier, sloeg moeielijke
woorden na in het woordenlijstje, begon het recept weer van voren af
aan, dat de letters hem begonnen te schemeren voor de ocgen. Ten
laatste viel hij in slaap.
Het schip voer over een kalme zee.
Van hooge blanke stapelwolken langs den Noordelij ken horizon
liepen weerspiegelingen als rechte banen van zuiverwitten glans
over het glorieuze blauw van de zee, aan op het schip. Groene eilandjes
leken te zweven in een van hitte sidderende atmosfeer. Teeder blauw
verscheen een ver kustgebergte, werd paarsig, dan donkergroen,
versomberde tot bruin dat onmerkbaar weer oplichtte en wederom
paars werd en teeder blauw in verten en als lage wolken begon te
gloeien eer het verijlde en verdween in den vurigen zonsondergang die
vanhorizon tot zenithden hemel in laaie zet te. Het prrperen licht scheen
den slaper door de oogleden. Hij zag van zijn Escoffier op naar het
hemelsche tooverspel, bedacht dat het tijd was om te gaan baden en
slofte op zijn bloote voeten in pantoffels naar de kajuittrap. Onderweg
bleef hij een oogenblik staan bij de kokoskrab. Het ging haar naar
haar zin, blijkbaar naar den vleesche.
Hij had graag eens op dien hoornigen rug gedrukt, om zich te beter
de dikte van malsch blank fijn-zoet vleesch daaronder te verbeelden;.
maar de herinnering aan het verhaal van de krab die een middelbare
geit" optilde met haar scharen, weerhield hem. Die te saamgebonden
tangen mochten eens los raken !
In het verfrisschende bad kreeg hij een inval: uit de combinatie
ontstaan van drie recepten, onderscheidenlijk voor krab en kreeft
en garnaal, een recept voor zijn klapperkrab, waarvan de voorstelling
al hem blij maakte.
Weltevreden rookte hij dien avond zijn Manilla op den langen stoel
waarvandaan hij het petroleumblik in het oog hield: en vereenigde
terwijl toekomstige vreugde met verledene door de herdenking van
het pas genoten diner een diner te zijner eere door den kapitein
bedacht, en dat de kok in herinnering en in verwachting van ruime
fooien, met bijzondere zorg had toebereid. Voor de afwisseling en
bijwijze van voorbereiding ook op fijner genoegens, mocht Lucullus
zoo nu en dan wel een huiselijk-eenvoudigen maaltijd; wat hij noemde
boerenbruiloftseten. Dat had hij dezen avond gehad; erwtensoep met
ooren en pooten en een stevige rookworst er in; varkenskrabbetjcs
met boerekool; en spekpannekoeken met stroop toe. Hij had er be
hoorlijk oude klare op gedronken.
Het werd koel op dek. De kapitein sprak van verandering aan de
lucht. Hij verwachtte een zware bui. Het was geen goede tijd van
reizen nu in de kentering.
Lucullus die een herinnering had bewaard aan de Baai van Biscaye
in een orkaan en een lange lijst van vergane of zwaar ontredderde
schepen toen de boot Gibraltar aandeed, vroeg of er veel ongelukken
gebeurden met zulk weer? in de Indische zeeën? veel schepen ver
gingen ? En de kaptein antwoordde schokschouderend dat ongelukken
kwamen wanneer zij wilden, maar er meest heel wat gebeuren voor
een eeilijk schip verging.
Hij stapte naar de brug.
Lucullus voelde zich huiverig worden in den vochtigen wind die
aanwakkerde. Hij ging te kooi.
Maar hij kon den slaap niet vatten; het schip was zoo begonnen te
slingeren. Hoewel er geen duimbreed ruimte bleef aan weerszijden
van hem voelde hij zich heen en weer gesmeten tusschen hutwand
en rand van de kooi. En hij werd haast kwalijk van het zwaaien van
zijn handdoek die schuins over het gordijn van de luit veegde.
Toen hij eindelijk insliep droomde hij clat hij zeewater slikte. De
golven klotsten tegen zijn kooi aan. Hij klom er uit en voelde den
vloer zich begeven, hij verdronk.
Het gerucht dat de hutjongen maakte met het dichtschroeven van
de patrijspoort maakte hem wakker, terwijl hij tevergeefs trachtte te;
schreeuwen.
Hij vroeg of het zwaar weer was; de jongen zei ja.
Hij keek naar de zwarte patnjspoort. Springend en vallend water,
witbcschiiimdi' golf en schuins striemende regen sloegen in gudsen
tegen het glas. Alles werd benauwd in de hut, hij voelde zich als in
een val. Hij hijgde; zijn hart begon te bonzen. Hij greep naar den
reddinggordel en gespte dien om. Met vallen en opstaan, rechts en
links zich stootend, kwam hij de hut uit, de kajuit in en langs onder
zijn greep wegdraaiende stoelenruggen aan de trap.
Het was of de treden hem van zich afschudden. Met beide handen
klampte hij zich vast aan de leuning, terwijl hij zwaaiend zich naar
boven heesch.
Op dek stond plotseling de kapitein voor hcrn in een oliejas die
gudste. Verbaasd zag die hem aan.
Lucullus, wat doe je hier?"
Hij stamelde:
In gevaar is het toch beter op dek te zijn."
Gevaar? wat voor gevaar?"
De zeeman zag den reddingsgordel om den omvang van zijn passa
gier en begon te lachen.
Ga gerust naar je hut, man. Vooi het verdrinken roep ik je we!."
En ging lachend terug naar zijn post.
De lach was geruststellend; een binnenst gevoel deed Lucullus
denken dat misschien niet uit den storm alleen, maar ook uit het
boerenbruiloftseten" die nachtmerrie was gekomen die hem zoozeer
had benauwd. Maar dan zou het rg worden in de hut; hij bleef in de
frissche lucht, regen of geen regen.
Tegen het dek op als tegen een berg, plotseling weer het dek af
als naar een afgrond, zwaaide en slingerde hij naar zijn stoel.
Die stond vastgesjord. Hij plompte er op neer, greep de beide'
leuningen en lag gered.
Hij herademde.
(Slot op pag. 62)