De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1928 22 december pagina 16

22 december 1928 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

16 Kerstnummer Enfin ! Misschien was het beter 700.. .. En zijn Chineesche huis houdster kookte ook wezenlijk uitstekend. Lucullus studeerde in het boek van Escoffier, sloeg moeielijke woorden na in het woordenlijstje, begon het recept weer van voren af aan, dat de letters hem begonnen te schemeren voor de ocgen. Ten laatste viel hij in slaap. Het schip voer over een kalme zee. Van hooge blanke stapelwolken langs den Noordelij ken horizon liepen weerspiegelingen als rechte banen van zuiverwitten glans over het glorieuze blauw van de zee, aan op het schip. Groene eilandjes leken te zweven in een van hitte sidderende atmosfeer. Teeder blauw verscheen een ver kustgebergte, werd paarsig, dan donkergroen, versomberde tot bruin dat onmerkbaar weer oplichtte en wederom paars werd en teeder blauw in verten en als lage wolken begon te gloeien eer het verijlde en verdween in den vurigen zonsondergang die vanhorizon tot zenithden hemel in laaie zet te. Het prrperen licht scheen den slaper door de oogleden. Hij zag van zijn Escoffier op naar het hemelsche tooverspel, bedacht dat het tijd was om te gaan baden en slofte op zijn bloote voeten in pantoffels naar de kajuittrap. Onderweg bleef hij een oogenblik staan bij de kokoskrab. Het ging haar naar haar zin, blijkbaar naar den vleesche. Hij had graag eens op dien hoornigen rug gedrukt, om zich te beter de dikte van malsch blank fijn-zoet vleesch daaronder te verbeelden;. maar de herinnering aan het verhaal van de krab die een middelbare geit" optilde met haar scharen, weerhield hem. Die te saamgebonden tangen mochten eens los raken ! In het verfrisschende bad kreeg hij een inval: uit de combinatie ontstaan van drie recepten, onderscheidenlijk voor krab en kreeft en garnaal, een recept voor zijn klapperkrab, waarvan de voorstelling al hem blij maakte. Weltevreden rookte hij dien avond zijn Manilla op den langen stoel waarvandaan hij het petroleumblik in het oog hield: en vereenigde terwijl toekomstige vreugde met verledene door de herdenking van het pas genoten diner een diner te zijner eere door den kapitein bedacht, en dat de kok in herinnering en in verwachting van ruime fooien, met bijzondere zorg had toebereid. Voor de afwisseling en bijwijze van voorbereiding ook op fijner genoegens, mocht Lucullus zoo nu en dan wel een huiselijk-eenvoudigen maaltijd; wat hij noemde boerenbruiloftseten. Dat had hij dezen avond gehad; erwtensoep met ooren en pooten en een stevige rookworst er in; varkenskrabbetjcs met boerekool; en spekpannekoeken met stroop toe. Hij had er be hoorlijk oude klare op gedronken. Het werd koel op dek. De kapitein sprak van verandering aan de lucht. Hij verwachtte een zware bui. Het was geen goede tijd van reizen nu in de kentering. Lucullus die een herinnering had bewaard aan de Baai van Biscaye in een orkaan en een lange lijst van vergane of zwaar ontredderde schepen toen de boot Gibraltar aandeed, vroeg of er veel ongelukken gebeurden met zulk weer? in de Indische zeeën? veel schepen ver gingen ? En de kaptein antwoordde schokschouderend dat ongelukken kwamen wanneer zij wilden, maar er meest heel wat gebeuren voor een eeilijk schip verging. Hij stapte naar de brug. Lucullus voelde zich huiverig worden in den vochtigen wind die aanwakkerde. Hij ging te kooi. Maar hij kon den slaap niet vatten; het schip was zoo begonnen te slingeren. Hoewel er geen duimbreed ruimte bleef aan weerszijden van hem voelde hij zich heen en weer gesmeten tusschen hutwand en rand van de kooi. En hij werd haast kwalijk van het zwaaien van zijn handdoek die schuins over het gordijn van de luit veegde. Toen hij eindelijk insliep droomde hij clat hij zeewater slikte. De golven klotsten tegen zijn kooi aan. Hij klom er uit en voelde den vloer zich begeven, hij verdronk. Het gerucht dat de hutjongen maakte met het dichtschroeven van de patrijspoort maakte hem wakker, terwijl hij tevergeefs trachtte te; schreeuwen. Hij vroeg of het zwaar weer was; de jongen zei ja. Hij keek naar de zwarte patnjspoort. Springend en vallend water, witbcschiiimdi' golf en schuins striemende regen sloegen in gudsen tegen het glas. Alles werd benauwd in de hut, hij voelde zich als in een val. Hij hijgde; zijn hart begon te bonzen. Hij greep naar den reddinggordel en gespte dien om. Met vallen en opstaan, rechts en links zich stootend, kwam hij de hut uit, de kajuit in en langs onder zijn greep wegdraaiende stoelenruggen aan de trap. Het was of de treden hem van zich afschudden. Met beide handen klampte hij zich vast aan de leuning, terwijl hij zwaaiend zich naar boven heesch. Op dek stond plotseling de kapitein voor hcrn in een oliejas die gudste. Verbaasd zag die hem aan. Lucullus, wat doe je hier?" Hij stamelde: In gevaar is het toch beter op dek te zijn." Gevaar? wat voor gevaar?" De zeeman zag den reddingsgordel om den omvang van zijn passa gier en begon te lachen. Ga gerust naar je hut, man. Vooi het verdrinken roep ik je we!." En ging lachend terug naar zijn post. De lach was geruststellend; een binnenst gevoel deed Lucullus denken dat misschien niet uit den storm alleen, maar ook uit het boerenbruiloftseten" die nachtmerrie was gekomen die hem zoozeer had benauwd. Maar dan zou het rg worden in de hut; hij bleef in de frissche lucht, regen of geen regen. Tegen het dek op als tegen een berg, plotseling weer het dek af als naar een afgrond, zwaaide en slingerde hij naar zijn stoel. Die stond vastgesjord. Hij plompte er op neer, greep de beide' leuningen en lag gered. Hij herademde. (Slot op pag. 62)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl