Historisch Archief 1877-1940
DE WAARD UIT DE VRIENDEN
VAN MELPOMENE"
door Ant. Thiry
met teekeningen voor de Groene Amsterdammer" door Fred, Bogaerts
Voor onzen Pet «'r
Nr EEN, nog nooit
o
hadden ze binnen
hun olmen-beplante veste
zoo'-nen vreemden,
hooghartigen vent gekend al?
hij.
Niets anders was hij dan
de baas van een klein, in
een stil zij straat j e gelegen
cafégenaamd: ,,De Vrien
den van Melpomene", waar
slechts wat oude heeren
hun pint j e gingen pakken,
maar naar niemand, zelfs
naar den burgemeester niet,
keken de menschen met
zulk ontzag op als naar
hem. 't Was curieus. Als
ze 't over hem hadden,
zegden ze niet: Flup uit
,,De Vrienden", zooals ze
b.v. zegden Gust uit Hei
Kruiske" of Krist uit ,,Hcl
Groen/uu's", maar ze noem
den hem altijd eerbiedig'
Mijnheer Filip.
Xu, te verwonderen was
dat niet, want 't was een
echte seigneur. Hij was al
op jaren en zilver-wit van haar, maar hij liep
nog recht en fiks en zijn zwarte kleed ing was
steeds voornaam-verzorgd als kwam hij uit
een kastje. Zijn trage, gemeten processie-stap
en zijn plechtige, rustige gebaren, de manier
waarop hij zijn bleek, scherp-gesneden ge
zicht met de rechte, vooruitgestoken kin, de
gelige pluissnor en de peinzende,
halfgeloken oogen over de menschen en hun
drukte kon laten gaan, gaf hem iets aristo
cratisch als van een prins.
Vreemden, op overkomst in het stadje,
die hem niet kenden en hem zoo toevallig
met zijnen flambard op en zijn
zilver-bebolden stok onder den arm op straat tegen
kwamen, stonden altijd getroffen te kijken
en wilden dan ook geerne weten wie en wat.
Doch als men het hun dan zei, lachten ze
ongeloovig en hieven den elleboog op.
Toe ! dat maakt g'ons niet wijs !" zegden
ze. Dat een cafébaas?.... Neen, broer,gr
vangt ons niet !"
Er kwamen daar dan natuurlijk altijd veel
woorden bij te pas om ze t'overtuigen. En
't slot van 't lieke was dat men aan die
ongeloovige thomassen Mijnheer Filip zijn
geschiedenis begon te vertellen en afsprak
hen bij de eerste gelegenheid mede te nemen
naar ,,De Vrienden van Melpomene" om liet
hun met eigen oogen te laten zien.
Dan zwegen ze stilaan en luisterden met
groote noren. Want al leek het oppervlakkig
een heel gewone geschiedenis, zoo eene van
mislukking en desillusie lijk er honderd
duizenden zijn, nu ze hem kenden deed
het hen vol spijt den kop schudden. Hier
zagen ze nu immers eens iemand die 't vast en
zeker had moeten winnen en het heel, heel
hoog zoti hebben gebracht, had hij maar de
kans gehad zijnen eigen weg te gaan.
En och ! hoe duidelijk en klaar had lui dien
weg niet gezien ! Men moest oude menschen.
lijk Grootvader b.v., die als kind samen mei
hem hadden gespeeld en met hem waren
groot geworden, daarover hooren «m dat
goed te begrijpen ! Als Grootvader op dat
kapittel geraakte wist hij niet gauw van
uitscheiden. De eene anccdote volij'de op de
andere, een klein roman groeide er uit op
en daar paradeerde' dan als levend de
jonge Filip vóór onze oogen '
't Was maar de zoon van een klein, antiek
barbierke uit het Wijngaardstraatje, en zijn
moeder borduurde op 't raam, maar nooit was
er een jongen geweest of zou er nog eenen
komen, die 't heele jongensleven van ons
stadje eenige jaren lang zoo domineerde
als hij !
Van heel vroeg reeds, van als In] maar
pas zijn eerste eonimimie had eedaan, wa-*
hij al de baas van 't klein'
volk uit het Wijngaard
straatje en van daarom
trent. Schrik kende hij
niet, in 't loopen en sprin
gen bij barre,
pottekestamp, piepenborg, riemen
of wat dan ook was hij den
rapste af. En ook was er
geenen eenen lijk hij die
zijn kornuiten zoo kon
organisecren en medesleepen
om ze bij gevechten met
déjong' van andere straten
naar den zegepraal te voe
ren, 't Stadje stond ervan
op zijnen kop. 't Een
straatje na 't andere moest
eraan gelooven en zoo van
zelf, omdat het toch altijd
veel plezieriger is klop te
geven dan klop te krijgen,
liep ook 't een straatje na
't andere naar hem over,
zoodat hij ten leste
vijandelons wicrd en alle
broekventen onderzijn
generaalsdiap tot n groot regi
ment kon organiseereu met
korporaals, sergeanten,
lutenants en kapiteins, precies lijk bij de
garde-<;ivi: me.
En 't was niet alleen, zooals het bij de groote
menschen toegaat, om te domineeren en den
ja;i uit te hangen dat hij generaal was, hij
werkte met zijn mannen ! Van zijn vader die
trommelaar bij den troep wasgeweest, 1,'erde
hij zoo een beetje van exercitie'* en com
mando's en andere soldaterijen, en 't was de
moeite waard om hem Donderdag's
acliternoens op 't Kerkhofplein aan den gang te
zien bij het drillen van zoo'n tweehonderd
apen van jongens met houten sabels over den
schouder en behanepluimde steken op den
kop. In de groote vacantie trok hij er zelts
mee naar de Kloosterhei om er te kampen en
er loozen oorlog te spelen, en 's winters liet
hij ze op de Mollvcst sneeuwforten bouwen
die dan met wolken sneeuwballen werden
belegen! en ingenomen. Ja, een kleine
Napoleon was het .'
De menschen in de stad zegden allemaal:
Flip van Jan Haibter die wordt nog eens
generaal ! Dat kan niet anders immers, t /il
er in gebakken !"
Met 't groot er worden vel flauwdc zijn
ijver wel voor dit soldaatjcs-spel en toen In]
zijn eerste lange broek aankreeg was zijn
Iegerk<- al lang uiteengevallen natuurlijk.
Ma.n 'les ie feller gingen dan ook zipi
ver