Historisch Archief 1877-1940
Kerstnummer
85
alsof 't laatst' oordeel voor de deur stond.
Ze wezen hem op 't zot figuur dat hun partij
ging slagen daarmee, op de verkiezingen die
op komst waren en waar ze nooit ofte nooit
zoo schoon vóór hadden gestaan als nu en
of hij 't als 't u blieft, in 't belang van hun
zaak niet kon volhouden tot het voorbij was.
Ze vroegen hem of hij soms last had gehad
met de Voets of met iemand anders, ze
zouden het anders subiet in orde brengen,
hij mocht vrij spreken.
Maar 't was precies of ze zegden niets. Hij
smoorde zijn cigaret, schoof verder zijn
steenen over 't bord en antwoordde als
onverschillig:
Neemt 't mij ni kwalijk, maar 'k kan er
ni aan doen. 't Interesseert me niet meer.
'k Kan evengoed over mierkens gaan schrij
ven, 'k Had het moeten inzien vóór da'k
ermee begon !"
Wat z'ook streken en wreven, 't was zoo
en 't bleef zoo. En wat ze ook probeerden uit
te visschen wat er achter zat: pastoors
invloed, drukking van zijnen huisbaas of zoo
iets, niets, geen titske, kregen ze er uit.
Een raadsel!
Spijtig," zuchtten ze, ;,danig spijtig!"
En al was het dan om heel andere redenen
dan de hunne, zoowat alleman zei het hen na
Alleen de baaskens van op 't stadhuis
wreven uitgelaten in hun pollen, wenschten
meikaar proficiat en hadden wel een flikker
kunnen slaan. Zoo'ne meevaller ! een echt
mirakel ! En zélf gingen zij wel niet, doch
stuurden stande pede van hun slipdragers
naar de Vrienden" om te weten wat het
zijn mocht. Ruzie met den Voets soms? of
niet den eenen of den andere? Gewetens
bezwaren, want hij was toch geloovig
aufond en deed zijn christelijke plichten?
Maar ook zij sloegen ernaar als een blinde
naar een ei, en kwamen even wijs terug als
ze er naar toe waren gegaan. Dat er iets ver
anderd was, dat was zoo goed als zeker.
Een klein kind kon het aan Mijnheer Filip
zélf goed genoeg zien. 't Leek wel of hij aan 't
verjongen was. Zijn gang en zijn gebaren
POL ROGER&Ci
LE CHAMPAGNE EN VOGUE
JAGER GERLINGS HAARLEM
werden leniger en er kwam iets blij-verhevens
over zijn gezicht dat hij nog hooger droeg
dan vroeger en met de oogen als verloren in
de wolken. Zijn caféliet hij meer en meer
over aan zijn meid en zoo heelemaal op
zijn eentje, met zijn hoed en zijn stok op
den rug en den wind in zijn witte haren,
begon hij in de schemering lange wandelingen
te doen langs den eenzamen Nethedijk tot
Duffel toe. En wat de menschen nog het
meest boeide, was het licht dat ze, na 't
sluiten van zijn café, boven door een spleet
van de gordijnen zagen branden tot diep,
heel diep in den nacht.
Van alles werd er rond gefanteseerd en er
waren er die bang werden dat er iets los
geraakt was in zijn hoofd. Hij deed toch zoo
curieus, niet waar?
Jefke Boone, die secretaris was van de
overblijvende Vrienden van Melpomene"
en Mijnheer Filip zijnen besten vriend,
hoorde daarvan en nog denzelfden avond
sprak hij hem aan over dat licht.
Hij deed verbaasd, begon te lachen.
Boven bij mij licht?...." vroeg hij.
'k Weet van niks. Zekers 't Jampke vergeten
uit te doen. 'k Zal er op letten, Jozef!"
En warelijk 't leek wel zooiets te zijn, want
van licht was er van toen af boven niets meer
te zien en dat luchtte de menschen danig op.
Maar Jefke was daarom toch niet gerust
gesteld. Zijn rare manier van doen en dan
die eeuwige wandelingen en Melanie die nu
bazin speelde en die hij maar betijen liet,
't was toch allemaal zoo vreemd dat het
Jefke begon te drukken en hij hem ook
daarover aansprak.
En weer lachte Mijnheer Filip en blies al
monkelend zijn sigaretten-rcok hard on ver
vóór zich uit.
Jozef", antwoordde hij, nog een klein,
klein beetje patiëntie dan zulde alles wel
verstaan ! Maak u over mij maar ni bezorgd !
Kom, laat ons liever nog een potteke dam
men !"
En hij damde, en hij damde voorts avond
aan avond met Jefke, zonder nog n
woordeke te lossen. Totdat hij na een week of
twee, na weer zoo'n potje, eindelijk sprak:
Jozef, overmorgen is 't Zondag en 'k
noodig de Vrienden uit om 's avonds boven
een glaaske wijn te komen
drinken en een sigaar te smo
ren. Gij zij t secretaris van
onzen kring, en roep nu nog
eens die veertien man bijeen.
Dan zulde ook alles weten,
Jozef!"
,/k Zal 't doen ! En geerne
nogal!" antwoordde Jefke.
Persoonlijk liep hij 't overal
rondzeggen en eer de rammel
van 8 uur zijn lieke had
uitgebeierd van:
Mie danst rond
In het lommer van
de boomen,
zaten al de veertien Vrien
den boven in de huiskamer.
Ze waren zoo gespannen dat
ze er rond hunnen nous wit
van zagen on goonon eenen
sprak er.
miiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiin
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniirao|
J. B, BENNER 6 ZOON
PIANOHANDEL
l DEN HAAG 97 NOORDEINDE =
SflIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlJ
Mijnheer Filip heette glimlachend de
Vrienden welkom, en nadat Melanie de
roomers wij n had gepresenteerd en de sigaren
waren aangestoken, stak hij een kleinen
discours af.
Hij zei hoe hard het hem gevallen was niet
meer te mogen spelen en zelfs naar geen
tooneel ni-meer te mogen gaan en hoe
antiekschoon hij het gevonden had van hen alle
maal om samen met hem het tooneel te
verlaten, en hunnen glorieuzen kring na een
leven van roem en zegepraal, rustend op
zijn lauweren, zachtekens te laten uit-sterven.
Maar verwonderen zou het hen niet, dat hij,
ondanks dat, zijn geliefd tooneel zoo maar
niet uit zijn hoofd en zijn hart kon schuiven.
Zoo versleten was hij nog niet om op her
inneringen gaan te teren, al was er iets met
zijn hert niet heelemaal in orde. Hoe 't
gekomen was, hij wist het zelf niet goed
misschiens wel door de stukskes in Den
Lierenaar" maar zoo op een nacht kreeg
hij 't gedacht ook eens te gaan schrijven. En
hij had het gedaan gekregen ook en dat was
het wat hij hun, als ze 't goedvonden, nu
eens wilde voorlezen.
De mannen lachten opgelucht als ze dat
hoorden.
Haha !" zegden ze, daarvoor moest
Mijnheer alleen zijn en brandde 's nachts
tot drie, vier uren hier zijn lamp !"
En ze stonden recht, hieven do roomers
omhoog en terwijl ze met hem tikten wensch
ten z'hem geestdriftig proficiat met zijnen
eersten aankomeling.
Laat liooren! Laat hooren! Wij luisteren!"
riepen ze terwijl ze zich gemakkelijk op hun
stoelen achterover leunden.
Mijnheer Filip haalde daarop oen paar
cahiers uit zijn glazen boekenkast, kuchte
eens, dronk zijn roomer leeg en begon
langzaam en plechtig zijn werk vóór te
lezen.
Het was een historisch drama: De