De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1928 22 december pagina 35

22 december 1928 – pagina 35

Dit is een ingescande tekst.

Kerstnummer 85 alsof 't laatst' oordeel voor de deur stond. Ze wezen hem op 't zot figuur dat hun partij ging slagen daarmee, op de verkiezingen die op komst waren en waar ze nooit ofte nooit zoo schoon vóór hadden gestaan als nu en of hij 't als 't u blieft, in 't belang van hun zaak niet kon volhouden tot het voorbij was. Ze vroegen hem of hij soms last had gehad met de Voets of met iemand anders, ze zouden het anders subiet in orde brengen, hij mocht vrij spreken. Maar 't was precies of ze zegden niets. Hij smoorde zijn cigaret, schoof verder zijn steenen over 't bord en antwoordde als onverschillig: Neemt 't mij ni kwalijk, maar 'k kan er ni aan doen. 't Interesseert me niet meer. 'k Kan evengoed over mierkens gaan schrij ven, 'k Had het moeten inzien vóór da'k ermee begon !" Wat z'ook streken en wreven, 't was zoo en 't bleef zoo. En wat ze ook probeerden uit te visschen wat er achter zat: pastoors invloed, drukking van zijnen huisbaas of zoo iets, niets, geen titske, kregen ze er uit. Een raadsel! Spijtig," zuchtten ze, ;,danig spijtig!" En al was het dan om heel andere redenen dan de hunne, zoowat alleman zei het hen na Alleen de baaskens van op 't stadhuis wreven uitgelaten in hun pollen, wenschten meikaar proficiat en hadden wel een flikker kunnen slaan. Zoo'ne meevaller ! een echt mirakel ! En zélf gingen zij wel niet, doch stuurden stande pede van hun slipdragers naar de Vrienden" om te weten wat het zijn mocht. Ruzie met den Voets soms? of niet den eenen of den andere? Gewetens bezwaren, want hij was toch geloovig aufond en deed zijn christelijke plichten? Maar ook zij sloegen ernaar als een blinde naar een ei, en kwamen even wijs terug als ze er naar toe waren gegaan. Dat er iets ver anderd was, dat was zoo goed als zeker. Een klein kind kon het aan Mijnheer Filip zélf goed genoeg zien. 't Leek wel of hij aan 't verjongen was. Zijn gang en zijn gebaren POL ROGER&Ci LE CHAMPAGNE EN VOGUE JAGER GERLINGS HAARLEM werden leniger en er kwam iets blij-verhevens over zijn gezicht dat hij nog hooger droeg dan vroeger en met de oogen als verloren in de wolken. Zijn caféliet hij meer en meer over aan zijn meid en zoo heelemaal op zijn eentje, met zijn hoed en zijn stok op den rug en den wind in zijn witte haren, begon hij in de schemering lange wandelingen te doen langs den eenzamen Nethedijk tot Duffel toe. En wat de menschen nog het meest boeide, was het licht dat ze, na 't sluiten van zijn café, boven door een spleet van de gordijnen zagen branden tot diep, heel diep in den nacht. Van alles werd er rond gefanteseerd en er waren er die bang werden dat er iets los geraakt was in zijn hoofd. Hij deed toch zoo curieus, niet waar? Jefke Boone, die secretaris was van de overblijvende Vrienden van Melpomene" en Mijnheer Filip zijnen besten vriend, hoorde daarvan en nog denzelfden avond sprak hij hem aan over dat licht. Hij deed verbaasd, begon te lachen. Boven bij mij licht?...." vroeg hij. 'k Weet van niks. Zekers 't Jampke vergeten uit te doen. 'k Zal er op letten, Jozef!" En warelijk 't leek wel zooiets te zijn, want van licht was er van toen af boven niets meer te zien en dat luchtte de menschen danig op. Maar Jefke was daarom toch niet gerust gesteld. Zijn rare manier van doen en dan die eeuwige wandelingen en Melanie die nu bazin speelde en die hij maar betijen liet, 't was toch allemaal zoo vreemd dat het Jefke begon te drukken en hij hem ook daarover aansprak. En weer lachte Mijnheer Filip en blies al monkelend zijn sigaretten-rcok hard on ver vóór zich uit. Jozef", antwoordde hij, nog een klein, klein beetje patiëntie dan zulde alles wel verstaan ! Maak u over mij maar ni bezorgd ! Kom, laat ons liever nog een potteke dam men !" En hij damde, en hij damde voorts avond aan avond met Jefke, zonder nog n woordeke te lossen. Totdat hij na een week of twee, na weer zoo'n potje, eindelijk sprak: Jozef, overmorgen is 't Zondag en 'k noodig de Vrienden uit om 's avonds boven een glaaske wijn te komen drinken en een sigaar te smo ren. Gij zij t secretaris van onzen kring, en roep nu nog eens die veertien man bijeen. Dan zulde ook alles weten, Jozef!" ,/k Zal 't doen ! En geerne nogal!" antwoordde Jefke. Persoonlijk liep hij 't overal rondzeggen en eer de rammel van 8 uur zijn lieke had uitgebeierd van: Mie danst rond In het lommer van de boomen, zaten al de veertien Vrien den boven in de huiskamer. Ze waren zoo gespannen dat ze er rond hunnen nous wit van zagen on goonon eenen sprak er. miiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiin iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniirao| J. B, BENNER 6 ZOON PIANOHANDEL l DEN HAAG 97 NOORDEINDE = SflIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlJ Mijnheer Filip heette glimlachend de Vrienden welkom, en nadat Melanie de roomers wij n had gepresenteerd en de sigaren waren aangestoken, stak hij een kleinen discours af. Hij zei hoe hard het hem gevallen was niet meer te mogen spelen en zelfs naar geen tooneel ni-meer te mogen gaan en hoe antiekschoon hij het gevonden had van hen alle maal om samen met hem het tooneel te verlaten, en hunnen glorieuzen kring na een leven van roem en zegepraal, rustend op zijn lauweren, zachtekens te laten uit-sterven. Maar verwonderen zou het hen niet, dat hij, ondanks dat, zijn geliefd tooneel zoo maar niet uit zijn hoofd en zijn hart kon schuiven. Zoo versleten was hij nog niet om op her inneringen gaan te teren, al was er iets met zijn hert niet heelemaal in orde. Hoe 't gekomen was, hij wist het zelf niet goed misschiens wel door de stukskes in Den Lierenaar" maar zoo op een nacht kreeg hij 't gedacht ook eens te gaan schrijven. En hij had het gedaan gekregen ook en dat was het wat hij hun, als ze 't goedvonden, nu eens wilde voorlezen. De mannen lachten opgelucht als ze dat hoorden. Haha !" zegden ze, daarvoor moest Mijnheer alleen zijn en brandde 's nachts tot drie, vier uren hier zijn lamp !" En ze stonden recht, hieven do roomers omhoog en terwijl ze met hem tikten wensch ten z'hem geestdriftig proficiat met zijnen eersten aankomeling. Laat liooren! Laat hooren! Wij luisteren!" riepen ze terwijl ze zich gemakkelijk op hun stoelen achterover leunden. Mijnheer Filip haalde daarop oen paar cahiers uit zijn glazen boekenkast, kuchte eens, dronk zijn roomer leeg en begon langzaam en plechtig zijn werk vóór te lezen. Het was een historisch drama: De

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl