Historisch Archief 1877-1940
HET KOOPEN VAN KERSTGESCHENKEN
HET KIND IN DEN MAN
door A. B. van Tienhoven
1\ TIETZSCHE heeft in Also sprach
A.^1 Zarathustra" beweerd, dat de man
een kind gelijk blijft, en dat de vrouw in
den man het kind moet zoeken. Hij heeft
dit alles nog al zwaar opgevat, iets waar
hij van zijn standpunt als philosoof groot
gelijk in heeft gehad, daar duisterheid het
succes van wijsgeeren altijd zeer ten goede
komt. Maar niettemin heeft hij gelijk, en
het meest duidelijk blijkt dit bij een man in
een speelgoedwinkel.
Wanneer een vrouw iets voor een kind
gaat koopen, bijv. een teddybeer, gaat ze
rechtstreeks naar de afdeeling teddyberen,
zoekt daar een beest uit van de groote,
die ze verlangt, vraagt of ze nog andere
beren zien mag, laat alle beren van zak
formaat af tot levensgroot toe op een rij
zetten, informeert verder of de beer, dien
ze hebben wil, sterk is, tegen droogte en
vocht kan, al of niet af geeft, gewasschen
en gerepareerd kan worden, als hij stuk gaat,
of hij van goede kwaliteit pluche is, of
hij niet slap wordt in het gebruik, en of hij
geruild mag worden. Dit zijn allemaal
dingen die behooren bij het ritueel van
boodschappen doen. Maar ze koopt den beer,
zonder zich met andere zaken in te laten.
Vergelijk hiermede echter den man, die
genoodzaakt is een paar geschenk]es te
koopen voor de kinderen van zijn vriend
of bloedverwant, ter gelegenheid van
Kerstmis. Die doet in zulke gevallen recht
streeks dwaas. Loopteen man een speelgoed
winkel binnen of langs een
speelgoedafdeeling, dan is hij nog lastiger dan een klein
kind. Elk lokaal heeft zijn eigen sfeer, waar
je op afstemt, als je er binnen komt. In
een kerk word je altijd een beetje stil, in
een bar met muziek een beetje luidruchtig,
opgewekt, op een receptie verlies je een deel
van je verstandelijke vermogens, en ga je
je béte voelen, en in een speelgoedwinkel
word je kinderachtig. Daar ontwaakt recht
streeks het kind in den man.
Je moet er bijv. een paar geschenk]'es
koopen voor een jongetje van elf en een
meisje van dertien. Je gaat er welgemoed
binnen, om er iets passends uit te zoeken.
Er is veel. Er is in een speelgoedwinkel
heel veel. Een speelgoedwinkel bevat alles
in het klein. Het is een microcosmos van
viltkarton en papier-maché.
Maar alles is er in een lieftalligen vorm,
in het klein, en eenigszins in caricatuur.
Deze wereld nu treedt ge binnen, en de
gezellige bontheid bekoort u. De dingen
zijn leuk en aantrekkelijk. En voor ge er op
verdacht zijt hebt ge een rammelaar in de
hand. Een harlekijnachtige rammelaar, wiens
ingewanden bestaan uit welluidende bellet
jes. Het geluid ervan verrast u. Ge rammelt
er mee met welbehagen. Ge neemt den schijn
aan er mee te rammelen om het voorwerp te
beproeven, maar ge rammelt inderdaad slechts
voor uw eigen plezier. Al uw kinderlijke
onschuld breekt in uw binnenste los. Ge
zijt het niet heelemaal bewust, maar ge
rammelt er precies zoo mee als een baby
van zes of zeven maanden. Ge zijt slechts
te oud om er bij te gaan kraaien.
Dan komt de juffrouw op u af, en prijst den
rammelaar. Maar ook een anderen lamme
laar recommandeert ze u, een veel leukeren,
die een gekker kop heeft en een
blaasbalgje onder zijn roze flanellen kleed ver
bergen heeft, en die als ge er mee zwaait een
symphonie voortbrengt van piepmuzick, en
belgerinkel, dat vriendelijk wordt voort
gebracht door koperen belletjes aan zijn
narrenkap. Ook hiermee gaat ge verheugd
rammelen. En dan geeft de juffrouw u wollen
beesten, honden, apen en katten en giraffen,
en paarden en koeien en leeuwen en tijgers.
Ook hierin schept ge een ongepast vermaak.
(ïe probeert of ze piep zeggen, als ge in hun
buik knijpt. Dat probeert ge bij allemaal,
en allemaal maken ze precies datzelfde
geluid, of ze huisdieren of herkauwers, of
verscheurende; dieren zijn. Zonder uitzon
dering laat ge ze piepen. Ge, kunt eenvoudig
niet meer nalaten ze in den buik te knijpen.
Maar er is een beer, die brommen kan.
Hij bromt, als ge hem voorover buigt.
Dat is bar leuk. En de andere beer, die
duikelt als je hem opwin t aan zijn achter
poot, en al duikelend bromt, steeds maar
bromt, amuseert u, zooals hij misschien
nooit een kind arnuseeren zal.
Tot de juffrouw door een grceiend onge
duld geteisterd, u vraagt, hoe oud het
kind is, waar ge iets voor zoekt.
En de kinderen zijn elf en dertien jaar
Ge kunt dat niet zeggen, want dat is
absurd. Maar ge kunt ook niet zeggen, dat
ge voor eigen vermaak met den koopwaar
aan het spelen waart, want dat is strijdig
met uwe waardigheid. Ge zijt misschien
wel een geridderd ambtenaar of een ge
pensioneerd overste of een kamerlid, of
directeur van een groote handelsonderne
ming, en zulk een maatschappelijke positie
verbiedt u ten eenenmale te spelen met
rammclaren en teddyberen. Uw figuur zou
dan alleen gered kunnen worden door het
bestaan van een zuigeling onder uwe ken
nissen of familieleden. Ge zoudt alles over
hebben voor een zuigeling, die ge met
goed fatsoen iets geven kunt. (ie zoudt
uwe eerbare nichtjes een natuurlijk kind
kunnen toewenschen, alleen om uit dit
geval van gêne met goed fatsoen geied te
zijn. Maar ge brengt het met alle macht niet
verder dan een achternichtje, dat pas geën
gageerd is met een eerste jaars student en
in de eerste tien jaren het moedergeluk nog
niet machtig zal worden. Ge bent de juffrouw
in het geheel geen rekenschap verschuldigd,
en ge zoudt rustig een poppetje kunnen
koopen, maar dan is uw figuur thuis nog
veel armzaliger. Uw vrouw, die Nietzsche
nooit gelezen heeft, dus niet weet, hoe ze
het geval feitelijk moet apprecieeren, lacht
u uit of vraagt of ge gek zijt. Er is maar n
middel, maar dat is slechts weggelegd voor
diegenen, die gewoon zijn dagelijks te liegen.
Voor een vrouw is zoo'n geval heel
simpel. Die zegt eenvoudig, dat ze er nog
eens over denken moet, of dat ze geen
rammelaren ooit koopt zonder ernstig overleg
met haar echtgenoot, of dat ze morgen
terug komt, of desnoods, dat ze het ding
leelijk vindt. Maar wij mannen zijn daar
voor niet listig genoeg en het ontbreekt
ons ook aan winkelpraktijk. We stamelen
iets en gaan beschaamd heen, om nu met
meer zelfbehcersching naar een cadeau voor
kinderen van elf en dertien uit te zien. Er
dreigen ons daarbij voortdurend gevaren van
in andere afdeelingen argeloos aan het spuien
te gaan, om spoortjes en bootjes te beproe
ven, maar als we dan ten slotte ons toever
trouwen aan oen juffrouw, en haar zeggen
waai het om gaat, dat \\v een cadeau voor
een jongetje van elf jaar en voor (.en meisje
van dertien moeten hebben, zijn we spoedig
gereed, en gaan we welgemoed naar huis,
met een paar artikeltjes, die de juffrouw
aan een ander waarschijnlijk niet zoo ge
makkelijk zou zijn kwijt geraakt.
Als we dan op straat staan, kunnen we
de baby's, die we wat zouden kimnen, en
zelfs, die, welke we maatschappelijk ver
plicht zijn iets te geven, bij dozijnen noemen.
Kunstzaal van Lier
Rokin 126 - Amsterdam
Oostersche & Europeesche
antiquiteiten
Oude en Moderne
schilderijen en plastieken
Negerkunst & Ethnographica