De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1928 22 december pagina 63

22 december 1928 – pagina 63

Dit is een ingescande tekst.

63 GHARLEY TOOROP Figuren tegen Nacht In het groen-en-witte schuimwater naast het schip kwam juist de bleeke onderzijde te zien van den haai die al sedert het begin van de reis langszij was gebleven. Op de flank gewenteld liet hij de zinkende krab zijn muil binnen en klapte zijn zes rijen gezaagde tanden op elkaar. De kok zei: Die zal hem zwaar in de maag liggen, zoo met schaal en al." Vol wraakzucht commenteerde de kapitein: Twee krengen die aan elkaar krepeeren." Maar de stuurman: Wat zonde ! Die krab was toch nog opperbest om te eten, zelfs zonder haar scharen. En met wat geduld had zij ook weer nieuwe scharen aangezet. Dat doen zij immers geregeld als zij die elkaar hebben afgeknepen bij het vechten." Lucullus zeide niets. En dien geheelen dag bleef hij stil. Hij keek op toen de timmerman, wien Amat zijn groote nijptang terug had gebracht, twee lussen uit kokosvezel getwijnd touw kwam vertoonen, gevonden naast het omgekantelde petroleumblik. En verzonk opnieuw in zwijgen. De kapitein trachtte hem uit de; muizenis te halen. Doet de beet van dien satan nog zoo'n pijn?" Hij schudde van neen. En na een poos: Zoo erg is het nu niet meer. De Perubalsem, weet je. Een best e jongen die Amat. Ik zal hem opslaan." De kapitein wachtte; maar verder kwam er geen woord. De stuurman probeerde het met gekscheren. Hij betreurde liet fijne diner, verdwenen in de maag van een wellicht nu reeds over leden haai. Waar drijft nu wijlen onze haai?" Lucullus wendde zijn oogen naar zee of hij naar een deinende donkerte zocht. Maar hij zei niets. Eindelijk zei de kapitein, met oen slag op de gezonde knie: Lucullus, je piekert. Dat zijn wij niet van je gewend. Wat scheelt er aan?" Maar hij kreeg geen antwoord. En dat goedige gezicht aanziende, begreep hij wel: niet uit norschheid zweeg Lucullus. Indien Lucullus op de deelnemende vraag niet antwoordde', het was omdat hij niet antwoorden kon; hij wist zelf niet wat hem deerde. In zijn binnenste bewoog, zoo stuntelig en hulpbehoevend als op den grond een naakt hoekig vogeljong dat te vergeefs kale stompjes van vlerken strekt, een begin van gedachte, schamel en bang, een ver bijstering over dat ongehoorde, dat een dier tot voedsel van den mensch geschapen en zoo zorgvuldig opgekweekt, plotseling tegen een mensch zich keerde, om zich te voeden met hem. Was het niet of alles onzeker werd? Gevaarlijk de geheele schijnbaar zoo wel aange name wereld '..... Hij zat bedrukt. Maar de gong voor het middagmaal weerklonk. En die rijsttafel was waarlijk beter nog dan thuis, bij zijn Chineesche huishoudster ! Voor de gefarceerde kip en een kerrie-satis die hem als fluweel over de tong streelde, verdween Lucullus' naargeestige muizenis. Kn niet ergers hield hij uit de botsing niet de kokoskrab dan vier smalle likteekens, glimmend wit op liet zachte bruin van zijn rechterkuit en een hartgrondigen a. i schuw van kokoskrabben ?} andersjd:; i: op schotel.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl