De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1928 22 december pagina 9

22 december 1928 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

P)e Groene Amsterdammer fec_yVVeekbIad voor Nederland DE VREDEVORST door Dr. J. Th. de Visser HET is een merkwaardig samentreffen, dat ongeveer in denzelf den tijd het lied des vredes in Rome's straten en in Bethlehem's velden werd gehoord. Onder de regeering toch van keizer Augustus werden de schoonste verwachtingen omtrent wereldvrede gekoesterd. Voor de tweede maal sinds de stichting van Rome, was aldaar de oorlogstempel gesloten In de handen van den machtigen Cesar was het zwaard in een schepter des vredes veranderd. Het opschrift van een eere penning, geslagen ter eere van den goddelijken keizer, luidde: Vrede in de wereld; heil het menschelijk geslacht." Men verwachtte dat de menschheid nu rustig zou kunnen voortweven aan de taak, haar gesteld, en onder het machtig schild van Augustus handel en nijverheid, kunsten en wetenschappen zich heerlijk zouden kunnen ontwikkelen. Men zong als het ware het vredeslied langs Rome's straten en door gansch het Romeinsche rijk. Ook in dat kleine land van Judea, in de landelijke omgeving van Bethlehem, klonk eene roerende hymne op den vrede. Maar niet van menschen-lippen, doch uit engelenmond. En niet als de prijs van veel vergoten menschenbloed, maar als een liefdesgeschcnk van den hemel. Niet als de vrucht van het overwinnende zwaard en dus van het geweld, maar als de vrije daad van God. Want Deze schonk aan de wereld den waren Vredevorst. Daarom stond in dien zang voorop het Eere zij God". En terwijl de vredeszangen, door Rome eens aange heven, sinds eeuwen zijn verstomd, klinkt de engelenzang nog steeds van Oost en West, van Noord en Zuid. Ja, meer, terwijl dat wereld rijk des vredes, eens door Augustus gebouwd, reeds lang, zeer lang geleden gevallen is, gevallen door eigen uitputting en de tweespalt der natiën, die het omvatte, bestaat Gode zij dank! nog altijd dat andere wereldrijk des vredes, hetwelk eens de Xazarener stichtte;, en ontplooit zich nog steeds zijn alles-overwinncnelegeestelijke kracht. Niet alleen in, maar ook buiten den mensch. Want in laatsten instantie is elke vredesbeweging een vrucht van Zijn arbeid, van Hem, die den menschen de ware broederschap leerde, en is zij alleen van blijvende beteekenis, voor zoover zij innerlijk uit Hem hare krachten put. Want men vergete niet dat onvrede eigenlijk 's menschen geestelijke kwaal bij uitnemendheid is. Hij is op het Eeuwige,den Eeuwige aangelegd; zooals de Oud-Testamentische dichter zoo diepzinnig zegt: Mijne ziel dorst naar den le venden God, gelijk het gejaagde hert naar het water. De zoon, de dochter gevoelen krachtig in zich de trekking des bloeds naar dien Vader. En tegelijk deinzen zij angstig, huiverend voor dien God terug. Alle godsdiensten zitten als verward in dien strijd. Zij zijn als de mag neetnaald, die in den storm hare vaste richting naar het noorden heeft verloren, en nu voortdurend heen en weder trilt. Men wil naar God en is bang voor God. Dien innerlijken onvrede ve>ert het mcnschelom met zich mede, totdat zijn oor dien hemelschen klank heeft e)pgevangen: In menschen een welbehagen" en in en door Christus zich ele vergevende, verzoenende hand Gods ziet toegereikt. En bij elie zalige omarming van Vader en zoon dauwt nu de vrede in het menschelijke hart. De liefde sluit de vrees buiten. Maar ook binnen in den mensch wordt een spel van tegenstrijdige krachten gespeeld. In ieder onzer is veel onevenwichtig*, en wat wij willen, doen wij telkens niet en omgekeerd. Eéne opwelling, ne bctoovering, n hartstocht breekt zoo gemakkelijk den innerlijken vrede. Ons temperament strijdt zoo dikwijls met ons karakter. Vleesch en geest mengen zich niet zelden verwarrend dooreen. Telkens zijn wij van binnen knechten inplaats van heeren. Wat hapert er veel aan, dat wij mensehen uit n stuk zijn ! Ik bedoel daarmede niet, dat er weinig menschen zijn, die op hun geloof, op hun inzicht, op hunne meening staan en daarvoor met al hun hartstocht strijden. Maar ik heb hen op het oog, die innerlijk zulk een eenheid vormen, dat eenzelfde geestelijk en zedelijk richtsnoer steeds hun geheele wezen bestuurt. Welnu, dat heerlijk evenwicht tusschen die in ons werkende krachten, en dus den innerlijken vrede, bewerkt alleen in ons het gemeen schapsleven met de machtigste geestelijke en zedelijke figuur, die de aarde ooit heeft gehad, namelijk den geborene in Bethlehem. Ook in dit opzicht is Hij de Vredevorst. Doch ook is de mensch zoo dikwijls in strijd met zijn lot. Verwach tingen blijven onvervuld; kruisen moeten worden gedragen. Wat men verlangd had, krijgt men niet en wat gevreesd werd, moet worden doorgemaakt. Menigeen weent bij de puinhoopeii van zijn eens met geestdrift gevestigd gebouw; op lateren leeftijd verbleeken vele ide alen, die eertijds den moed er in hielden. En dan sluipt zoo licht in het binnenste des menschen de wrevel, de ontevredenheid, de bitterheid. Zijn leven dreigt voor hem zei! een ramp en voor zijn omgeving een ergernis re worden. Soms is de vloek op de lippen. Di' spanning tusschen den wil en de onmacht is ook zoo geweldig. Onvrede wordt de voortdurende toestand in 'iet hari. Totdat de groote Viedevorst zijn intocht in dat hart doet e:i hem met zijn lot verzoent, door hem de vormende kracht voor zijn persoonlijkheid van het leed te lecren kennen en hem te doen verstaan, dat het kruis geen straf van een rechter, maar de heilzame opvoeding van een vader is. En u-vens doet die Vredevorst hem een hoopvollen blik in de toekomende wereld slaan, waar alle raadselen opgelost en in heerlijke harmonieën alle wereldsche wanklanken opgenomen zijn. Daarmede verdwijnt ook de onvrede met den dood, dien deze Vredevorst tot een poort des levens maakt. Zoo sticht deze koning in waarheid een vrederijk in het hart van al zijn dienaren. En dan breken de macht en de schoonheid van dit vrederijk vanzelf naar buiten uit. Wie in zich den zegen van dien vrede smaakt, moet als van zelf apostel der vredesbeweging worden. Maar als apostel zal hij voort durend de waarheid verkondigen, dat ook hier alles van binnen naar buiten moet gaan. Want menschen, die innerlijk geen vrede hebben gevonden en in allerlei strijd verkeeren met zichzelf, met hunne naasten, met hun lot en met hun God, zullen ieder oogenblik inderdaad den vrede verstoren, dien zij met den mond prediken. En zoo knielde onvrede gedurig nieuw voedsel. Daarom is Kerstmis voor de wereld en den wereldvrede van zoo overwegende beteekenis. Het Christendom, een mengsel van het goede en het verkeerde, brengt dien niet. Maar wel de heerschappij van Christus in ons, v;m Hem, die sprak: Vrede laat Ik u; mijn vrede- geef Ik u," en die den vredelievender! de belofte deed toekomen: Zalig zijn de vredelievende;!, want zij zullen Gods kindereu genaamd svorclen."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl