Historisch Archief 1877-1940
20
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 19 JANUARI
No, 2694
r
f
SCHOPENHAUER
III. De vrouw
Denk u ecu oogenblik het leven zonder vrouw;
Ken wijsgeer heeft gezegd, wat dat beduiden zou:
Dan ware 't leven hooploos hulploos in 't begin,
Dan ware 't leven /.onder vreugde middenin,
Dan ware 't leven zonder troost of steun aan 't slot
Waardeer daarom de vrouw, als goede gift van God.
Dit is het juiste standpunt waar gij op moet staan.
Indien gij twijflen mocht, zie haar gestalte aan;
Zwaar' arbeid past haar niet, naar lichaam noch naar geest,
Want luchtig is haav brein, en tenger is haar leest.
Zij heeft haar aandeel in den grooten levensstrijd
Niet door hot geen zij doet, maar door hetgeen zij lijdt.
De barensnood, de onderwerping aan den man,
J s 't hootrste wat zij van het leven hopen kan.
-44eeH-felle-V4«a«gdr of smart, niaai- vrede- zij haar
deel;Zij speel' haar rol niet op, maar achter het tooneel.
Vooral de zorg der kindren zij haar toevertrouwd;
De vrouw blijft zelf een kind, al wordt z' ook nog zoo oud.
Neen zij is kind noch man. Zij weifelt op de grens,
Kn vormt een tusschensoort. De man alleen is mensch.
Zie, hoe een vrouw soms uren lang niet baby speelt,
Dat had een man in vijf minuten al verveeld.
Zet ieder meisje maar gerust een kind op schoot;
Doe dat eens bij een man ! Hij bloost, en schaamt zich dood.
Hoe edeler iets is, hoe langer duur het eischt.
Voordat het.in zijn vollen wasdom voor ons rijst;
Dat vordert bij den man gemiddeld dertig jaar,
Een vrouw van achttien lentes is al kant en klaar.
Dan wordt zij, als zij haar gezondheid wat ontziet,
Misschien wel tachtig jaar, maar wijzer wordt zij niet.
Zij ziet alleen wat vlak in haar nabijheid ligt.
Men mag dus zeggen, dat zij kort is van gezicht.
Maar die kortzichtigheid stelt juist de vrouw in staat
Den man van dienst te zijn met prakt isch-goeden raad;
De man speurt soms te ver. en weifelt in zijn keus,
Dan komt de vrouw, en zegt: kijk hier, vlak voor je neus !
Wanneer 't den mannen soms te ingewikkeld wordt,
Dan wijst de vrouw den weg, eenvoudig, juist en kort.
Wij tillen veel te /waar. f roepen schimmen op.
De vrouw is vlug, en slaat den spijker op den kop.
Ook maakt haar de beperktheid van haar intellekt
Tevreden met den schijn, en daardoor opgewekt;
Haar opgeruimdheid troost den afgetobden man,
En maakt dat hij zijn zorgen beter dragen kan.
De zwakheid van haar lioofd geeft voorts de reden aan,
Waarom de vrouw zoo spoedig diep is aangedaan,
Met den verdrukte zooveel medelijden heeft.
En zoo goedhartig is voor wie in zorgen leeft.
Maar ook verklaart dit haar gebrekkig rechtsgevoel,
En haar oneerlijkheid in 't streven naar een doel.
De grootste fout der vrouwen is, in 't kort gezegd: ?
Zij hebben geen begrip van waarheid en van recht.
Dat komt ten eerste voort uit haar benepen brein,
Maar ook uit 't feit, dat zij de zwakke sexe zijn;
maar op
De list is dus haar sterkste wapen in den strijd.
Onwaarheid is als ingeworteld in haar aard, .
Het veinzen is haar schild, de leugen ie haar zwaard.
Zoo gaf Natuur aan leeuw en tijger tand en klauw,
Aan d'inkvisch 't vale vocht den leugen aan de vrouw.
Geen vrouw voelt zulk een zin als een beleediging.
De vrouw heeft recht op list. 't Is haar verdediging.
En omdat de Natuur haar deze gave gaf,
Legt iedre man het in die kunst bij vrouwen af.
Alwie haar meerderheid op dit gebied miskent.
En haar misleiden wil, trekt aan het kortste end.
Zij heeft hem daad lijk door: haar eigen kracht bestaat
In vaischheid, veinzerij, verdraaiing en verraad.
Wordt meineed niet het meeste door de vrouw begaan?
De eed moest voor de vrouw, mijns inziens, niet bestaan.
De winkelwaar ligt op de toonbank stapels hoog;
Wie houdt de winkelier het scherpste in het oog?
De vrouw verschilt zoozeer in wezen vau den man,
Dat men de stelling h iet met vrucht bestrijden kan,
Al wordt het op de bruiloft zelden zoo gezegd,
Dat niets normaler is dan tweedracht in den echt.
No. 2694
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 19 JANUARI 1929
21
CHAKIVARU'S
Voor Allen die Sukkelen
met Vtrstopping of moeilijken, tragen en
onrtgelmatigen Stoilgang zijn
Mijnhardt's Laxeertabletten
o.imisbarr. Werken vlug zonckr kramp of pijn.
Bij Afo:hekers en Diogisten. Duos 6'j et.
Marionetten -theater
Müncher Künstler
door Otto van Tussenbroek
HET Marionetten-Theater Münchner Künstler"
onder leiding van Paul Brnnn is weder in
Nederland teruggekeerd en.geeft thans
gastvóorstellingen in het Muziek*Lyceum (Albert
Hahnplantsoen) te Amsterdam. Dit beteekent vreagdo
in het kamp van hen, die de marionet een goedhart
toedragen en die allereerst leerden inzien dat, ook
al dient de marionet veelal het humoristisch element,
omdat het als klein-menschelijk karikatuur daartoe
voorbestemd is, er onder bepaalde omstandigheden
een suggestieve kracht mede te bereiken valt
waarop de voorstanders van het z.g. groote
tooneel" hartgrondig naijverig kunnen zijn....
De mogelijkheden met de ledepop zijn wel
haast onbegrensd. Terwijl levende acteurs steeds
te kampen hebben met hun eigen persoonlijkheid en
gedwongen zijn in de huid te kruipen" van een
ander, blijft de levenloóze marionet een volkomen
willoos en onpersoonlijk middel tot uitspraak en
het gaat er nu maar om het aan draden bengelende
ding te bespelen als een willig instrument.
Dit nu is Brann's geheim en gave, hij haalt er
letterlijk alles uit en hanteert zijn homunculi met
eene opmerkelijke virtuositeit.
Dat hij daarbij een eens gekozen richting getrouw
blijft is misschien zijn grootste kracht. Ook al
hebben anderen nieuwe wegen gezocht en gevonden.
maar wie zich onbevooroordeeld en onbevangen'
overgeeft aan den toover van het ietwat houterige
maar toch steeds weer 700 expressieve gebaar
deikleine comedianten uit München. zal moeten
erkennen, dat het nog zon gek niet van den para
doxalen Shaic gezien was om aan de leiders "der
Acailemy of Dramatic Arts'te Londen voor te
stellen de leerlingen marionet t en-voorstellingen ie
doen bijwonen ten einde het zeer belangrijke
onderdeel del1 tooneelspeelkunst zich eigen te
maken, dat erin bestaat om (/een tooneel te spelen,
d.w.z. toe te laien dat de verbeelding van den-
toeHchntncer het yrootste deel vnn het werk doet l.,..
Men voelt waar het om gaat: nimmer'om de
nabootsing in verkleind bestek van h^'t'tooneel
deilevende acteurs, neen, het marionettenspel héft
een gansch eigen karakter en het kan nut hebben
dit ter inleiding van het gastspel van Brann en de
zijnen nog eens met eenigen nadruk naar voren te
brerigen. ?
Zoowel in ernst als in luim ligt de ware grootheid
der kleine houten comedianten in hunne onge
breidelde suggestieve kracht. Zich daaraan over
te geven, ongedwongen en zonder voorbehoud.
beteekerit het betreden van het onmetelijke Rijk der
Fantasie en zoo bezit de ware marionettenspeler
de magische macht de düode stof tot leven te
wekken als een Herr-Gott" (het woord is van
Brann!) die over dood en leven heerscht door
middel van wat draden en.... een groote dosis
virtuositeit.
die hem op nieuwere wegen'.zouden willen lokkcu
moeten erkennen, dat in liet gentv dat hij tot h-1
/.ijne verkoos van een waar meesterschap kan'.
worden gewaagd en dat is waarlijk .-.-n niet gei-inu
te schatten otiuni". i
Moge het Marionetten-Theater Münchmr
Kimstler" opnieuw de warme waardeeving vinden
waarop het recht heeft. Voor mij staat het'vast
dat de levenloóze ledepop, gehanteerd door .een
begaafd vertóoner, dus als willoos middel VJirv
uitdrukking, in sommige gevallen en onder d«
gunstigste omstandigheden eene >.'v»>n/.oo diepe
ontroering kan wekken als de toom-elspelei- van
vleesch en bloed. Het gaat er maar om uit .poppen
en.... uit menschen te halen wat er in zit en dit
is aan den zoo enthousiasten Brauji wel toe
vertrouwd !. ... .
* *
l HEÏSEWEG11-17* AMSTERDAM
ten naar maat
Bij ons verkrijgbaar N. R. V. MONTA SCHOENEN
Xiet waar: aan de vertooners is de taak ongezien
hunne poppen te bespelen; voor hen zijn ze vol
leven en ontroering, zij vereenzelvigen zich er
volkomen mede als in een .tot werkelijkheid ge
worden droom. Welk een wonderlijk leren,kan er
aldus in die houterige poppenlijven wórden inge
blazen, mits de bespelers ook werkelijk kunstenaars
zijn. Dit'nu is bij het sympatieke gezelschap van
Paul Brann in sterke matejhet geval en zelfs zij
Gespeeld worden ditmaal als nieuwe stukken een
Liefdes- en Dijevencómedie Wasif »i\d Akid". ee/i,
Turksch poppenspel, voorts Der kleine und der
gi-osze Klaus", een sprookjesspel en eene yiotuske
Goethe" getiteld.
Op een en ander kom ik nader t-n-ujj.
' . " ?' i '
Nieuwe uitgaven
Prijscourant van Tuin-, Bloem- en
Laudbóuwzaden voor Particulieren, Van Nanttm's Zaden.
Seizoen 1928?1929. Uitgave: N.V. Zaadhande*
?v/h. Gebr. van Namen, Dordrecht. . '
gniiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiii ^f niiiiiiiiiiiiuüiiii'iimiiiniimiiiimii
J. B. BENNER 6 ZOON
PIANOHANDEL
EKX steen. En nog een steen. De
vi)brbijga>nger ziet ze liggen, naast
elkaar. Maar wat weet die steen van
den steen er n«uist? En wat weet het
water van «Ie straatgoot waar het
door loopt.? De voorbijganger ziet het
water en de goot; hij hoort het water
er door heen loopen en verbeeldt zich
misschien zelfs wel, dat het, terwijl
't er door heen loopt, wie weet wat
voor geheimen aan de goot vertelt.
\Vat 'n sterrennacht boven de da
ken van het nietige plaatsje in de
bergen ! Van die daken af naar den
hemel kijkend, zou men zweren dat,
xulk een nacl>t, de sterren niet anders
y.ien, zóó helder flonkeren ze er boven.
Maar de sterren weten ook al niets
van de aarde.
Die bergen? Is 't mogelijk, dat ze
niet weten hóe ze hooren .bij het
'lat- <la«r A! bijnn duizend
f
DEN HAAG 97 N O O R D E l N D E' l
biiiiiiiitiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiuiiinmiiiiiniiiiiiiiitiiiiiiiii
jaar aan hun voet ligt? Iedereen weet
hoe ze hoeten. Monte Corno. Monte
Moro; en ' ze zouden zelf niet eens
weten, dat ze bergen zijn? En zoo
zou dus ook het oudste huis van 't
dorpje niet weten, dat het daar staat.
? >p den hoek van de oudste der straten ?
I* 't mogelijk?
Maar dan....
(Jeloof dan maar. als u er plezier in
hebt. dat de sterren alleen maar de
«laken van uw dorpje in de bergen zien.
Ik heb een oude grootvader en
?grootmoeder ^'kend, die een vogeltje
li.iddnn. een puttertje. De vraag, hoe
il<» levendige ronde oogjes van dat
puttertje hun gezichten, zijn kooi, het
Iniis met al de oude meubels zagen.
en wat hot diertje wel dacht van al
"hun goede zorfcen. van de hartelijke
ijr-negenheid. waarvan zij blijk gaven,
was stellig nog nooit in de grootje»
opgekomen, zoo zeker waren ze
ervan. dat., wanneer het puttertje op
«ien schouder van eerf van hen beiden
kwam zitten en in hun gerimpelden
hals. of oorlelletje pikte, liet heel
«oed wist, dat 't een schouder was
waarop het zat. en een oorlelletje
waarin het pikte, en'dat 't de schouder
en het oor waren van hem en niet van
h nar. Was "t. mogelijk, dat het beestje
hei» beiden niet zou kennen, niet zou
w«^ten, dat hij de grootvader en zij
de grootmoeder was en ze allebei
v.twnepl van hem hielden, omdat het
't puttertje van, hun gestorven
kieindochtertje was geweest, het meisje,
dat hem zoo mak had gemaakt, hem
Kflpei'd had tiit de kooi, op haar
schouder, te komen, in haai- oor te
pikken en door 't huis te vliegen?
In de kooi, die aan de lijst van het
raam. tusschen de gordijntjes hing,
was hij bijna niet anders dan, 's nachts,
**, f en toe even overdag, om wat zaad
t»- pikken en met tal van coquette
buiginkjes een ziertje water te drinken.
J)e kooi was. kortom,- zijn paleis, het
he*>lé? huis zijn uitgestrekt rijk. En
dikwijls ging hrj op .de lampekap in tie
eetkamer, of op de leuning van groot
vaders armstoel. zitten kwinkeleeren,
of ook wel.... nu ja, een vogeltje !
Viezerik ! schold het grootje,
als zij 't hem zag doen. Ejjt zy kwam
met een doek aanloopen, dien ze
altijd bij de hand had, alsof er een
klein kind in huis was, waarvan nog
niet verwacht kon worden, dat het
een zeker iets altijd deed op z'n tijd
en op de, plaats die er voor bestemd
was. En dan dacht zij aan haar, aan
het kleindochtertje, de arme lieveling,
voor wie ze* dat werkje meer dan een
jaar gedaan had, totdat het ten slotte
eindelijk was....
Weet je nog wel?....
Of hij 't nog wist, de oude man? Hrj
?zag haar nog in de kamer
ronddribbelen, als zóY/n klein ding l En hrj zat
?oen tijdlang met 't hoof d'te knikken.
DEK^T
EEN
PUTTERTJE
DE STERREN
ROBBERS
Ze waren alleen~achtergebleven. do
grootouders,zij sa ren met het weesje.
dat onder hun oogen opgroeide en de
vreugde van hun ouden dag zou zijn:
maai-, toen 't vijftien jaar was....
Een levende herinnering aan. haar was
hun echter gebleven - gef ladder en
gekweel ??in 't puttertje. Dat ze
, daar eerst niet aan gedacht hadden !
Konden ze. in hun diepe verslagenheid
na de ramp, nog gedachten- hebben
voor een vogeltje ? Maar toen was, op
hun gebogen schouders, die schokten
van 't snikken, hij. het puttertje.
zachtjes neergestreken, uit zichzelf,
had 't .kopje gedraaid, toen '* halsje
gerekt en. pik, achter het oor,, als om
te zeggen dat.... zeker, hij iets
evends van haar was; dat hij nog
leefde en hun zorgen nog noódig had.
behoefte had aan de liefde, die ze
voor haar gevoeld hadden.
Hoe voorzichtig, bevend van ont
roering, had de( oude man hét beestje
in züii groote hand genomen en het
met tranen in de oogen aan zijn
oudje laten zien. Hoe hadden ze het
beiden gekust en gestreeld l Maar het
wilde niet in die-hand gevangen zijn.
't puttertje, het verweerde zch, met
zijn pootjes, met zijn snaveltje, be
antwoordde de liefkoozingen met
bijten.
Het grootmoedertje was er vol
komen zeker van, dat 't puttertje met
zijn gesjilp nog steeds het vrouwtje
riep, dat 't, wanneer het» dóór de
kamer fladderde, haar zocht, altijd
weer zocht, er niet in kon 'berusten
haar niet meer te vinden. Al dai
gekwetter was1 praten tegen haar, het
VAM
diertje deed haar vragen, ja heusch.
vragen, die met woorden niet beter
gedaan konden worden; vragen die,
het drie- viermaal herhaalde, waarin
te hooren was, dat het antwoord ver
wachtte, en teleurstelling klonk, dat
het antwoord uitbleef.
En toch wist het put(tertje bepaald,
dat het vrouwtje dood was. Maar als
hij dan wist, .wie riep hij dan. van wie
verwachtte hij antwoord op die
vragen, die met woorden niet boter
gedaan konden worden?
Och, 't bleef toch maar een vogeltje !
Het eene oogenblik riep hij 'haar. het
andere treurde hij over haar heengaan.
Viel 't te betwijfelen, dat hij nu.
bijvoorbeeld, zoo in elkaar gedoken op
zijn stokje zjtterid., met 't kopje
tusschen de veertjes, het snaveltje
omhoog gericht en de oogjes half
dicht, aan het doode meisje dacht?
Als hij zoo zat Het hij af en toe even
een zacht gepiep hooren, een duidelijk
'bewijs, dat hij aan haar dacht en
over haar treurde. Aandoenlijk was
dat gepiep.
De grootvader sprak zijn. oudje niet
tegen. Hijzelf was er ook zoo zeker
van l Maar toch ging hij bedaard pp
zijn stoel staan, als om Van dichtbij
dat arme gefolterde zieltje wat
trooptwoordjes toe t« fluisteren; n onderwijl
? 't had er veel Van, of hijzelf niet
wilde zien wat hij deed maakte hij
gauw het deurtje van de kooi open,
't knipje los.
1?Daar gaat ie ! Daar gaat ie, de
deugniet! riep hij dan, terwijl hij
zich omdraaide opf dert stoel en het
vogeltje 'met.lachende oogen nakeek,
zijn handen met do vingers wijduit
voor 't gezicht houdend, als om het te
beschutten.
En dan volgde er gekibbel. Gekibbel
tusschen de twee oudjes, want Z('K> dik
wijls had zij 't hem al gezegd, dat hij
't beestje met rust moest laten, als
het zoo zat, dat hij het niet mocht
storen in zijn verdriet. Daar, hoorde
hij nu wel?
Hij zingt! zei de grootvader.
Och wat, zingen ! antwoordde
zij verontwaardigd, de schouders op
halend. HU zegt je waar 't op
staat f Woeden-1 is hij !
En zy liep naar het puttertje toe.
om het te kalmeeren. Maar dat was
makkelijker gezegd dan gedaan ! Het
vloog op, fladderde rond, ernstig
ontstemd; en met recht, want het
moest wel 't gevoel hebben, niet te
worden ontzien in zulke oogenblikken.
trMooiste-was, dat- de grootvader
zich niet alleen liet beknorren, zonder
te zeggen, dat hij het deurtje van d»;
kooi op den knip had gevonden en
dat 't diertje daarom misschien zoo
klagelijk piepte, maar het ontroerde
hem, zijn oudje zoo tegen het puttertje
te hooren praten; en 't hoofd schud
dend et-kende hij in zichzelf: Hij heeft
gelijk de stamper,' hij voelt dat
hij van geen belang wordt geacht!
De grootvader wist maar al te goed
wat 't zeggen wilde, van geen belang
te worden geacht. Geen der beide arme
oudjes werd van belang geacht, door
niemand; uitgelachen werden ze, om
dat ze voor niets anders meer leefden
dan voor dat puttertje en zichzelf
ertoe veroordeelden, aanhoudend met
dichte ramen te zitten. En hij, de
grootvader, stak zelfs zijn neus niet
meer buiten de deur, want, och ja,
hij was oud en bleef maar thuis zitten
huilen als een kind; maar. hij liet
niet met zich spotten, neen, warempel
niet! Mocht iemand 't bijgeval in
zijn hersens krijgen, hem voor den
gek te houden, dan zou hij 't hem
betaald weten te zetten, zijn leven
(wat beteekende het leven nog voor
hem?) zou hij er voor over hebben.
Ja zeker, voor dat vogeltje, zoodra
iemand 't in z'n hersens kreeg hem
maar eenigszins erom te bespotten.
Driemaal, in zijn jeugd, had 't niet
veel gescheeld.... in vrijheid leven,
of niet! Wat deed 't er toe, voor hem,
het leven te verliezen.
Eiken keer dat de oude man door
dergelijke wilde, gedachten bestormd
werd, stond hij r.p. vaak met het
puttertje op zijn schouder, en ginp
met booze loogewvoór het raam staan
kijken naar de ramen der huizen aan
den overkant.
Dat 't huizen waren, daar tegenover
hem, en dat 't Vensters waren, met
gordijntjes ervoor en hekjes met
bloemen, en dat daarboven de daken
?waren, niet pannen, goten en
schoorsteenen, daaraan kon de grootvader
, wel niet twijfelen; hij wist zelfs van
wie ze waren, die huizen, welke
menschen ze bewoonden, en hoe zij ze
bewoonden. Het gekke van 't geval
was, dat de vraag, wat ze voor het
puttertje op zyn schouder bete
kenden, die huizen aan den overkant en
het zijne, niet brj hem opkwam, en
ook niet wat ze beteekenden voor den
witten kater, die daar in elkaar gerold
in die vensterbank lag, met dichte
oogen fcichi lag te koesteren in de zon.
Vensters? daken? dakpannen? mijn
huis? jouw huis? Voor dien witten
kater, die daar lag te slapen in de zon,
mijn huis, jouw huis? Als hij er maar
in kon komen, dan was 't eene'zoo
goed als 't andere zijn huis I Huizen?
Wat huizen I Plaatsen waar wat te
halen viel, waar een kat min of meer
rustig kon slapen 5 of zich slapend
? houden.
Slot op pag. 22.