De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1929 2 maart pagina 9

2 maart 1929 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

t j' i1 i .v?' i'i'j'. S ;: i f' "ft w ? l UJ 16 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 2 MAART 1929 No. 2j oo GEDACHTEN VAN SGHOPENHAUER BERIJMD DOOR CHARIVARWS VI. De leefty den Wel is Voltaire's woord der overdenking waard: Aan eiken leeftijd past een eigen geest en aard, Wie van zijn leeftijd niet de maat te schatten weet, Heeft van zijn jaren niet den geest, maar al het leed.*) .Men merkt* tusschen jeugd en rijpheid dit verschil: De «?t'i'ste leeft door 't brein, de laatste door den wil. Daar bij het kind het zenuwstelsel en het brein. Natuurlijk relatief het meest ontwikkeld zijn. Wij hebben slechts het Nu in vollen eigendom; Het kind kykt ver vooruit, de oude man kükt om. 't Karakter wisselt niet, uitsluitend het humeur, Dat geeft voor jong of oud, aan 't Nu een andre kleur. _ Wie op zijn jeugd terugblikt, oud en wereldwijs, Beschouwt dien tijd als een verloren paradijs. De wereld van het kind is aimpel en beperkt, Het kijkt en zoekt en vindt, door iedre vondst versterkt, Verfrischt, en door het nieuwe om hem heen verheugd; De wereld glanst en lacht, het leven is een vreugd. Zijn geest speurt de natuur in elke daad en feit, Het kind ziet mensch en ding in 't licht der eeuwigheid. Zoo leert het; graag en goed. Maar dan begint alras 't Kunstmatig onderwijs, in huis en in de klas; Daar leert het dogmata, van buiten aangebracht, Die ruw verdringen wat het zelf had uitgedacht. En toch is dit alleen van waarde voor het kind: Niet kennis die het krijgt, maar waarheid die het vindt. Want elke kwaliteit, van geest, of van gemoed, Ontstaat uit onze kern,, hoe w'ook zijn opgevoed; Ziehier wat geen systeem van opvoedkunde kan: Een dwaas veranderen in een verstandig man; Hij blyft gelijk hij was, tot d'ure van zijn dood, Hij leeft als botterik, en sterft als idioot. Voor 't kind is ieder ding eenvoudig onderdeel, Een specimen of staal van 't onbekend geheel. Het voelt een kleinigheid gelyk een zwaar gewicht, Dat al te drukkend soma op 't jonge hartje ligt. Komt daarvandaan die strakke kinderblik misschien, Die Raphael ons in zijn werk heeft laten zien? Het leven is van buiten meestal prachtig mooi; Zoo ziet het kind het aan: een maagd in Zondags tooi. Maar als het ouder wordt, en 't ziet den binnenkant, Dan is de vlam der geestdrift spoedig uitgebrand. Als g'een tooneelcouliase van de verte ziet, Dan zegt gij soms: wat is dat mooi! on gij geniet. Dat zegt gij niet meer, als gij dichtebij gaat staan: Zóó ziet het kind zóó ziet de mensch hot U-ven aan. Clflijk in de natuur het jonge lentegroen lieen onderscheid vertoont in tint en in fatsoen. Zoo heerscht er eenheid in de kindermaatschappij; Dat houdt er harmonie, en stemt de hartjes blij. Maar na de puberteit gaan allen, jaar op jaar. Als stralen van den cirkel verder uit elkaar. Nu volgt, in d'eerste jeugd, de jacht in ongeduld. 't Verlangen naar geluk, dat nimmer wordt vervuld. De jonge m-;n is zelden met zijn lot tevree, Zijn baantje, zegt hij, valt hem op den duur niet moe; Hij zucht, en zoekt de bron van 't leed, maar zoekt verkeerd: 't Is. dat hij nu voor 't eerst het leven kennen leert. Hij grijpt naar het geluk, en heft den arm omhoog. ... O jonge dwaas ! Uw hand tast naar de regenboog. In d'eerste helft van 't leven streeft men naar geluk, En in de tweede naar ontlasting van den druk., Dan is men meer in staat t' ontkomen aan den kamp. De jeugd is sterker in 't verdragen van een ramp. Werd in mijn jonge jaren op mijn deur getikt, Dan voelde 'k m' altijd hoogst behaaglijk opgeschrikt; Kom binnen !" riep ik blij. Maar nu ik ouder ben, Nu ik h'-t streven van de menschen beter k-m, Nu spookt er, op een klop, een schrikbeeld door mijn brein; 'k Snauw: Ja !" en'k mompel norsch: Wie kan dat nou weer zijn;'" Want ieder man van smaak heeft afkeer van 't gemeen, Hij voelt zich eenzaam en hij leeft het liefst alleen; Jong, zucht hij, dat de wereld hem ontnomen is Oud, dankt hy 't lot, dat hij eraan ontkomen is. *) QuIJn'a pas ('esprit de son Age, De son age a tout Ie malheur. HOOFIEN'S ROOMBOTER WORDT SPECIAAL BEREID BOEKBESPREKING door Herman Middendorp Alfred Neumann, De Duivel. Veri. uit het Duitsch door C. F. van der Horst. Utrecht .*.;. W. de Haan, ? De historische roman, meermalen dood verklaard, bloeit telkens in nieuwe vormen weer op. Het schijnt dat de menschelüke geest er toch niet aan ontkomen kan, het heden te ontvlieden en zijn toevlucht te zoeken tusschen de .zuilen van de voorbije eeuwen. Natuurlijk, de historische roman in zijn ouden vorm behoort tot een afgesloten tijd perk. Maar voor de moderne, die historie en ver beelding ineen weet te weven tot een geheel, onscheidbaar, de mogelijkheid biedend voor ver fijnder artistiek scheppen, blijft het terrein vrij. Onder de Duitsche schrijvers, die zich op dit terrein bewegen, neemt Alfred Neumann een eerste plaats,in. Ztfn roman Der Teufel" maakte in Duitschland grooten .opgang. Geen wonder: het is een zeldzaam boeiend boek. Neumann toont zich een Verteller van den eersten rang. De stof: N.V. J. 8. MEUWSEN'S Qroots t« k«ux». . . . S Lodewyk XI en zj)n barbier-kamerheer Olivier Ie Diable, is ook door schrijvers van het oude genre bewerkt. Ik herinner mij nog de grootsche creatie van Bouwmeester als Lodewijk XI. Met Bouw meester verdween de laatste uitlooper van onze oude romantiek. De Lodewijk XI van Neumann zou hem niet lijken; ook hij was een kind van zijn tijd. Prof. Prinsen heeft in zijn boek De oude en de nieuwe historische roman" interessante verge lijkingen gemaakt; de figuur van Lodewijk XI, gezien door de oude en de nieuwe verbeelding, zou hem, bij een herdruk van dat boek, dankbaar materiaal te meer kunnen geven. Neumann maakte van zijn verhaal, met de beide geniale schurken: de koning en zijn dienaar, als hoofdpersoon, een boek van buitengewone schopnheid. Het is wel heel eigenaardig: niet een van de factoren, waar de oude romantiek zich op wierp om alles zoo drakerig mogelijk te maken, is hier verwaarloosd, en toch hier zijn al die factoren ondergeschikt gemaakt aan een zoo diepe en sterke menschelijkheid, dat men er geen oogenblik toe komt, naar die factoren den roman te meten; ze blijven accidenteel. De koning als de machtige, Olivier als de dienende, zijn in dezen roman twee diep tragische figuren, wier lot door den schrijver is samengeweven tot een fascineerende eenheid. De vertaling is heel goed. Lion Feuchttcanger. De leelijke hertogin. Veri. v. Wilhelm Loeb. Amsterdam 1928. Em. Querido. Eenigen tijd geleden schreef ik in dit blad vol bewondering over Macht" (Jud Süsz), het eerste boek van dezen schrijver, dat bij ons werd ver taald. Wie De leelijke hertogin" bij dat boek vergelijkt, en de vergelijking bij zijn oordeel doorloopend als basis gebruikt, handelt onbillijk, handelt inmiddels niet anders dan maar al te vaak wordt gedaan: vele schrijvers werden het slachtof fer van hun geniaalste werk. En ik kan mij niet voorstellen, dat Feuchtwanger een boek zou kunnen schrijven, waarmee hij Jud Süsz" overtrof; ja, 'het ware een onredelijke eisch, van den.. schrijver te verlangen, dat hij, na zóó'n Handwondjes doen pijn bQ den arbeid en leiden vaak tot verzwering of bloed vergiftiging. Reinig ze altijd dade lijk en behandel ze verder met Doos 30-60-90 et. PUROL meesterwerk, nog eens zoo-iets" zou schrijven. Maar het publiek is ondankbaar, hondsch-ondankbaar vaak; binnen onze grenzen hebben Kloos en Helene Swarth het ondervonden, wier later werk, allerminst zonder verdienste, medelijdend schouder ophalen verwierf. De leelijke hertogin" dus, zonder vergelijking. (Ik weet trouwens niet of dit boek, vóór of na ,.Jud Süsz" geschreven is)..Een mooi bqek, levend, fel en werkelijk. Een scherp beeld van de middeleeuwsche historie, ruzie-achtig gedoe van kleine belangen, waarvan de bedrijvers zich onbewust polariseerden naar grootere belangen, zoo, dat zij, die zich heerschers waanden, in waarheid kenbaar worden als slaven van groöte, duistere krachten, gebogen als korenhalmen onder het machtige ademen van den storm. Zeldzaam is de beheersching, waarmee deze auteur schrijft. Hij heeft alle touwtjes onder zijn bereik; hij weegt alle motieven, de list, de eigenbaat, de heerschzucht, de ijdelheid, de afgunst, de wreedheid, de wellust, de goede wil.... een enkele maal. De boeken van Feuchtwanger zijn wrang-pessimistisch. Maar hij schrijft historische romans, en hij heeft de historie, ook die van den, meest recenten datum, als een getuige die hem in het gelijk stelt. 2700 DJ? GROENE AMSTERDAMMER In Marseille Brug In Amsterdam SPREEKZAAL De waarde der moderne kunstnijverheid In het onlangs verschenen Jaarboek van den V.A.N.K. heb ik gesproken van het gevoel van leegte, dat mij bekruipt, wanneer ik de moderne . meubels, enz. naast de oudere kunstvormen op mij laat inwerken. De heer Otto van Tussenbroek heeft daarop, in het nummer van 9 Febr. van dit blad, twee aanmerkingen gemaakt, en naar mij voor komt, ook twee principieele onjuistheden gezegd, waarover het wel de moeite waard is even te spreken. Ik ben een leek in de kunstnijverheid; ik kan niet de techniek ervan, houdt mij er niet dagelijks mee bezig, en zal dus althans bij nieuwere verschijnselen allicht ook in aesthetisch oordeel achter staan bij een bekwaam vakman. Dat echter een leek op den duur geen oordeel zou hebben over dehooge waarde eencr kunstuiting, dat moet ik met nadruk be strijden, en daarin weet ik vele ernstige kunstenaars naast mij. De nieening van den heer O. van Tussen broek getuigt van een ze^r enge opvatting omtrent het wezen der kunst. Dieper ligt zijn tweede fout: omdat ik de mo derne meubelen eens vergeleken heb met nette menschen, die niets te zeggen hebben, gelooft hij dat volgens mij ook onze moderne kunstenaars niets te zeggen zouden hebben. Dat is inderdaad een diep liggende vergissing. De kultuurhistorische beteekenis eener kunstperiode is een geheel andere zaak dan de artistieke beteekenis der kunstenaars, die haar doorleven. Ik heb herhaaldelijk betuigd, dat de bekwaamheid onzer kunstenaars niet geringer is dan die van hun voorganger in gelukkiger tijden, en dat alleen hun historische taak bescheidener is. De geschiedenis beschouwt zich niet in het geluk der individuen. ? , Dr. F. H. PISCHER ? ? , ' t Naschrift: Inderdaad, mijn opvatting van Kunst is zoozeer nauw dat ik niet kon nalaten op te komen in mijne bespreking van het Jaarboek van Nederlandsche Ambachts- en Nijverheidskunst (een Jaarbpek V.A.N.K. bestaat niet !) tegen het daarin afdruk ken van een .artikel, geschreven door een leek, of door iemand die zich aldus zelf voorstelt, welke ....onder indruk van de betoovering die het historische nu eenmaal uitoefent...." een ver gelijking van de oudere met de jongere kunstvor men zoodanig in het nadeel van laatstgenoemde .uitingen laat uitvallen dat: .. ..een gevoel yan leegte.. .." hem bekruipt bij het zi$n van modern meubilair, kunstaardewerk en metaaldrijfwerk. Het doet hem alles aan als nette menschen die niets te zeggen hebben" (er staat letterlijk gedrukt: , welgemaakte, hoogbeschaafde en hof f olijke men schen, die evenwel niets te zeggen hebben"). Daar elk kunstvoortbrengsel n is. met zijn maker geldt deze qua'Iificatie m.l. dus niet alleen voor de genoemde zaken maar ook voor.de kunste naren die er het aanzien aan schonken en al heeft dan, blijkens bovenstaande regelen, de heer Fischer het zoo niet bedoeld, dan kan ik mij toch niet aan den indruk onttrekken dat met mij wel haast ieder ander het aldus zal opvatten. , D,it oordeel bestrijdend (en ook ik weet daarbij vele ernstige en begaafde kunstenaren aan nüjn zijde!) neem ik aan' dat de heer Fischer een en ander minder vernietigend bedoeld heeft dan hij het in woorden ,wist te brengen, hoewel er niets verandert in mijn meening dat zijn artikel niet. in het Jaarboek thuis behoorde en in elk geval overal eerder geplaatst had mogen worden dan juist in deze uitgave. Wij kunnen niettemin constateeren dat zoowel bij hem als bij mij de liefde voor de Kunst en al het nobele en schoone dat daarin .levend is, oorzaak en bron blijft van strijdvaardigheid en werkdrift en dat wij .aldus, zij het ieder met eigen voorkeur en neiging tot wat voorbij is, wat is en wat komen gaat, hand in band staan ! OTTO VAN TUSSENBROEK De man van heden Juist in deze tijden dat een werkelijke vrouw zoo zeldzaam ia, treft het ,,ons mannen" zoo onaangenaam een aansporing om geen vrouw meer te zijn, zoo maar neergeschreven te zien. De vei'houding' tusschen man en vrouw staat op het pijnlijke punt waarop de beschaving vau na den oorlog die gebracht heeft. Er is een heel mooi woord van Nietzsche dat aldus luidt: ,,De onopgeloschte dissonanten, die tusschen man en vrouw bestaan klinken in het kind voort, en maken zijn innerlijke lijdensgescheidenis uit!" Zouden al deze tegenwoordige lijdensgeschiede nissen niet voor een groot deel voortvloeien uit het feit, dat de tegenwoordige vrouw zoo weinig Vrouw meer is ? Man en vrouw zijn nog altijd twee verschillende wezens, de natuur schiep ze zoo. en dat kunt l" zelfs niet verhelpen. Het moet in onzen tijd het doel zijn, samen te werken tot de vorming van het geslacht van morgen en dat kan alleen wanneer de vrouw. Vrouw blijft, niet al haar deugden waartegen de man opziet. Denkt TJ niet dat we het beste doen met het werk te verdeelen en die ongelukkige concurrentie waaruit de inferioriteit van den ma- bleek, te laten vervallen ? Wilt U op den man van tegenwoordig afgeven. doet U het daiv, er bestaat alle reden toe, maar zoekt U dan een beter criteruim dan de.vrouw. om zijn armelijkheid aan te toonen. Het is zoo gemakkelijk, vooral als men een> machtswoord als De Vrouw" vervangen kan door woorden die met eenig talent gekozen zijn. L. PAYOT De Bormshuldigingen Eenige Nederlandsche publicisten m een en dat zij, die hier .te lande deelnemen aan,de Bonus» hulde zich inspannen voor de splitsingVan België. Om deze stelling aannemelijk te maken, gaan zij dan aldus redeneeren: . Dr. Borms belijdt zich aanhanger van het Groot-Nederlandsch ideaal van Dr, Depla, dat moet tUitloopen op een vernietigen van den staat België. Wie hem huldigen, huldigen dus den would be belager van België. Ergo, bevorderen zij hetzelfde doel. Zou eenige nuchterheid tegenover dit doorhollend redeneeren, eenige doses goede Nederl. nuch terheid, hier niet wat te stade komen? Tijdens den oorlog werd mijn handteekening ?gevraagd voor een protest tegen de vervolging van den heer Schröder, hoofdredacteur van De Telegraaf, wegens belecdiging van den Duitscheu keizer. Déheer Schröder was tot tweemalen toe vrijgesproken of van rechtsvervolging ontslagen. Ik herinner mij dat nfet meer. En een nieuwe ver volging werd terecht gekwalificeerd als een aan slag op ons bolweik: de vrijheid van de drukpers. Nu was in dien tijd heel die pro-Entente-houding van De Telegraaf mij in hooge mate antipathiek, als een volslagen miskenning van onze neutraliteit en van het mede-imperialistisch streven der Entente. Maar ik heb volstrekt niet geaarzeld, dat protest tegen zijn verdere vervolging mede te onderteekenen. Het politiek Grpot-Nederlandisme heb ik, uit-en-terna, gekenschetst als een voor ons land gevaarlijk streven. En ik heb de tijdige hervorming van Belgiëin een staat naar Zwitsersch model aanbevolen als het eenige redmiddel. Onder toe voeging dat wij, Noord-Nederlanders, ons niet t«< mengen hebben in de politieke ontwikkeling det antithese: BelgiëVlaanderen. Deze houding (die meer werkelijk pro-Belgisch en internationaal is dan die van onze wat al te rumoerige geheel-onthouders) zou mij dus zeker belet hebben, deel te nemen aan de huldiging van Dr. Bonns, indien, zulk een huldiging inderdaad een vereenzelviug had moeten insluiten met zijn Groot Nederlandsch" ideaal. Zeker de helft van die 83.000 kiezers, die op Borms gestemd hebben, deden dit alleen omdat zij in hem zagen: een ten onrechte als verrader" veroordeeld man van karakter; offervaardige voor zijn ideaal; een mensch van geweldige wilskracht en eerlijkheid. Die stemmen beteekendeu nog geeu syrnpatie met zijn groot-Nederlandöch" ideaal. Zoo ging ook onze hulde althans mijn hulde, en zeker die yan velen naar den mensch van karakter, den offevvaardige voor de zaak zijns volks. Mijn hulde aan Dr. Borms wilde zeker ook ziju een betuiging van warme sympathie voor het streven van alle Vlamingen, die met de tanden op elkaar werken aan het beëindigen van den toestand van tweede-rangsch volk, waarin de Vlamingen sinds 1830 in hun eigen staat verkeereii. Als het 'betuigen van die sympathie ingaat tegen het ideaal onzer bij hun internationalisme zwerende landgenooten dan ben ik, hoewel internationalist vóór menig hunner, dan maar liever goed Neder lander. Vermeylen, dien Dr. v. Raalte pas te Brussel geïnterviewd heeft, heeft het terecht ? in 1805 l gezegd: Om goede Europeanen te tcorden moeten wij beginnen goede Vlamingen te zijn.' L. SIMONS Elders ia reed* in voldoende mate discussie omtrent dit vraagstuk gevoerd. De redactie geeft den heer Simons gaarne gelegenheid in De Groene zijn standpunt uiteen te zetten, zonder evenwel de dis cussie te heropenen. Plaatsgebrek noopte tot enkele bekortingen. BRANDBLUSSCHER "HOLLANDIA SPANJAARD&C2 FABRIEK ESPANA UTRECHT

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl