Historisch Archief 1877-1940
i l
DB GROENE AMSTERDAMMER VAN 30 MAART 1939
No. 2704
SINGEL 146
R. W. P. DE VRIES
(Dr. A. O. C. DE VRIES)
TEEKENINGEN - PRENTEN - SCHILDERIJEN ? BOEKEN
BOEK- EN KUNSTVEILINGEN
PAS VERSCHENEN:
AMSTERDAM
BELANGRIJKE VEILING 3-5 APRIL 1929
AMSTERDAM IN TEEKENING EN PRENT
COLLECTIE J. JONKMAN
CATALOGUS VAN 815 NOS. MET 36 REPRODUCTIES
OP 16 PAGINA'S, PRIJS F 0.75
CATALOGUE DE DESSINS DE MAfTRES AN
CIENS ET MODERNES, 339 NUMMERS, ALLE
AFGEBEELD, PRIJS F 7.50
AANKOOP VAN VERZAMELINGEN EN AFZONDERLIJKE STUKKEN
Engelsch Plated (verzilverd)
Groenteschalen
Saucekommcn
Groentelepels
Saucelepels
Tafellepels en Vorken enz.
Prijzen op aanvrage
Arnhem - ZIJLSTRA & RUPP
Soeplepels
^ te m de naam i
het beroemde horloge l
waarin hoogjte accuratesse l
en sterlyte vormen zyn |
vereeniga. ?
+
KIPS &
SCHIEDAM
Plaatijzeren Reservoirs, Blusleidingen,
tScheeps-Tanks
AUTÓGENE LASSCHING
F. I. A. T. AUTOMOBIELEN:
AGENT VOOR HET GEHEELE GOOI:
AUTO^GARAGE J. KROYMANS.
Soestdijkerweg 66 HILVERSUM Tel. 306
DIRECT UIT VOORRAAD LEVERBAAR
l N D I V E R S E K L E U RE N:
6 CYLINDER TIAT CONDUITE INTÉRIEURE
TYPE 520, ruime' 4 a 5 persoons wagen, geheel compleet
uitgerust Prijs F. 3850,
6 CYLINDER FIAT TORPEDO TYPE 520, ruime
4 a6 persoons wagen, geheel compleet uitgerustPrij 8 F.3450.?,
Model Lldo"
is de mode op z'n best
kijk dal eens goed aan
en ge zult alleen al om de,coupe
gaan verlangen, dat uw eigen
nieuw voorjaarscostuum pers
van Kreymborg moet zijn.
Costuums model Lido"
in alle prijzen, van
19.90 tot 75.~
No. 3704
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 30 MAART 1929
GOLVEN
door Dr. W. van Bemmelen
RTCHARD voelde zich leeg
hopeloos leeg.
Dagen al had hij rondgeloopen,
rusteloos geworden door de leegte, die
in zijn brein was, en die hèni toe»
gaapte als een afgrijselijke afgrond.
Zijn gemoedsstemming had alle gra
den doorgemaakt: van berusting tot
wanhoop, en van kalmte tot razernij;
maar geen enkele ha4 geholpen om
ook maar de schaduw van een idee
voort te brengen. Hij liep door do
straten, en het stadsleven rumoerde
in al zijn hevigheid om hem heen.
doch met zijn davering vulde het
niet de kleinate kamer van zijn leeg
grachtenhuis. Hij dwaalde door
bossfheii en beemden, waar de natuur
in al haar uitbottende vruchtbaarheid
om hem heen opbloeide, maar ssy
vermocht ook niet het nietigste
halmpjo uit zijn naakt gedachten veld
.te doen ontspruiten. Het bleef er zoo
<dor en dood als op de zandvelden der
woestijn.
lederen avond zonk.hij, doodmoe
van het dwalen, met een leeg hoofd op
zijn bed en sliep droomloos tot de
vogels hem met een sarkastisch getjilp
wekten en hij wakker schrikte door
het zich bewust wórden, dat het ver
lossende denkbeeld nog steeds niet
gekomen was.
En nu, na weer een dag in doelloos
dwalen doorgeworsteld te hebben, eu
even leeg als in den morgen, zat hij,
terwijl het daglicht al goeddeels voor
het nachtelijk duister had moeten
wijken, in stille wanhoop voor zijn.
schrijftafel.
Half donker was het in de kattier;
maar waarom het licht aan te steken ?
Hij had het immers toch niet noodig.
Hij behoefde het papier, dat voor hen»
lag, niet te zien, en zijn hand en zijn
pennehouder evenmin. Te schrijven
had hy niet, want leeg waren zijn
hersens. Volkomen leeg l Zoo algeheel.
volstrektelijk leeg als het heelal vóór
dat zelfs de chaos er was. Ja, vóór dat
het denkbeeld van iets het mocht
wereldaether of geest, eeuwigheid of
oneindigheid zyn in een of ander
.godenbrein was opgekomen.
Nog sterker! l" riep hij uit met
een soort van hoongelach over zijn
eigeA leegte zoo leeg als 't was,
voordat zelfs goden en goddelijkheid
bestonden M" ? .
Noch hoongelach echter, noch hot
bedenken van enorm iteiten over de
leegheidsgraad van zijn brein gaven.
hem meer dan 'n oogenblifckelijke
voldoening en de nawerking was des
te schrijnender. Al was het halfduister
in zijn kamer, toch zag hij nog duidelijk
hoe z'n inktpot hem 'nsmalenden
b Uk. toewierp en hij voelde de lust in
Tsich opkomen om het vat, als wijlen
Luther, die het den Duivel naar het
hoofd wierp, tegen den kamerwand te
smijten, maar zijn onderbewustzijn
dat aan de behangselschade dacht,
hield hem van die wraakuitoefening af.
Dan maar doelloos opdrogen"
dacht de inktpot.
Zeker" zei Richard, die drommels
.goed begreep wat zijn zwarte
tafel.gezel dacht droog jij maar op, dan
volg je tenminste getrouwelijk je
meester, wiens brein druif bezig is
het zelfde proces te ondergaan."
Oqk deze eenigszins zonderlinge
1) In de verklaring van het wezen
der Stof werd onlangs een belangrijke
stap vooruit gedaan door de opvatting
van Schrödinger, die het electron als
uiterst gedrongen aethergolf beschouwt.
conversatie met 's mans inktpot, hielp
Richard niet aan een idee; en toch
was het eenige doel van heel zijn
wezen, de eenige alles overheerschende
drang in zijn geest en gemoed om het
idee te krijgen. Het idee, dat het vast
geraamte zou zijn, waaromheen hij
alles zou vlechten wat, ondanks die
leegte, in zijn geest bloeide en blonk,
wat in zyn weten in duizend vormen
braak lag, wat in zijn gemoed, in alle
kleuren van het spectrum en alle
geuren van de rozengaarde der gevoe
lens, zich verborg, en in zijn hart in
alle trillingen der hartstochten klopte.
Alles, wat als groene ranken zich
loswinden wilde uit de tuinen van zijn
verrukkingen.
IJdele drang l Udele wenschen!
Leeg ! leeg was zijn brein ! Even leeg,
als het voor hem liggende vel papier
was en bleef.
Stil was het in zijn kamer; maar
niet die stilte heerschte er, waarin
klinken de enkel voor het geestelijk
oor hoorbare klanken. Neen, zoo af
grijselijk stil, als het is daar-, waar het
geestelijke niets is, waar negatiefheid
gaapt.
Angst begon Richard te omvangen;
kille ontzetting voor dat gapende
nihil. De roerlooze meubels van de
kamer, de boekenkast met zijn zwij
gende rijen van boekenruggen, de
stilstaande klok met haar bleekwit
gezicht en dood hangenden slinger, de
stoelen, die onbezet waren, ze be
gonnen allen hem aan te staren, als
ware hij omringd door 'n kring van
stille gekken, die hem op wilden
nemen in hun spheer van dwaas
schijnleven.
Het daglicht kon nog maar amper
hen verlichten. Voorwerp en schaduw
waren nauwlijks meer te onder
scheiden. Al, wat scherpe lijn om
hem heen was geweest, vervaagde en
de oeverlooze leegheid >van zijn
gedachtenveld zette zich zonder over
gang voort in de lijnenlooze duisternis
der omgeving, door welke trilde een
doffe dreuning van klanken uit de
verre straten.
Hij voelde, dat hij losliet.... weg
gleed in het Niets.... ,
Maar neen ! ! 'n Schok ! En met
bliksemsnelle greep, grijpt hij vast.
Waaraan?
Hij weet het niet; ma.ar ontwaakt
is hij.
Doch waar?
Hij weet het niet; maar wakker is
hij. Een wereld is om hem heen,
schijnbaar de oude, maar hij is zich
bewust, dat ze in 'n andere wezenlijk
heid zich aan hem zal openbaren.
Niet te midden van het uiterlijke,
maar van het innerlijke der dingen
weet hij zich te leven. Hij voelt zich
n met de meubels, die hem omringen.
In waarachtigheid hebben ze hem
opgenomen in hun kring; maar 't is
niet meer de kring van.'t holle schijn
leven. O neen! verre daarvan ! Hij
leeft en voelt mee met de tafel, die
trouw draagt al wat van hem is, met
de stoelen, die zijn vrienden tot zit
plaats zyn geweest, met de kast, die
zijn boeken torst. En, die boeken, ze
worden voor hem tot menschenbreinen,
die vol zyn van weten. De klok hoort
hij weer ukken en ze is als de priesteres
van den Tijdgod, die hem in zijn
mysteriën inwUdt.
Vry" is hy in zijn ziening; onbe
lemmerd. Ruimte noch Tyd zetten
hem grenzen. Tot in de diepste kernen
, der stof dringt zijn blik door, tot in de
verste uithoeken van het Heelal, tot
in het verleden en de toekomst der
eeuwigheid.
Maar, maar.... als hij grijpen wil
het verlossende idee; als hy het te
ontwaren meent in den afgrond der
stof en tot haar diepste diepte afdaalt,
staat hij op een leegen bodem. En
wanneer het hom schijnt toe te wenken
in de verste verte van het Heelal en
hy er heen ijlt op de wieken der
gedachte, grijpt hij in het leege Niets.
Opnieuw overmeestert hem de wan
hoop. Al staat oneindigheid en eeuwig
heid voor hem open, toch is er leegte,
niets dan leegte om hem henen.
De kamer met zijn meubels, heel
zijn omgeving verdwijnt voor hem en
hij voelt zich wegdrijven in een oever
looze zee van leegheid, willoos schom
melend in een deining, die van alle
zijden en van alle tijden aan komt
rollen.
Is het nog leegheid, die hem om
vangt, of drijft hij in een chaos, die
nog geen afscheidingen kent, maar
waarin een algemeene golving schijnt
te hrerschen?
Zijn denken kan het niet begrijpen,
maar sterker en sterker begint hij'
niettemin zich bewust te worden van
een schommeling, die heel zijn wezen
beheerscht. Duidelijker en duidelijker
wordt het hem, dat zijn lichaam in
een wiegende , beweging is.... nu
voelt hij het zeer gewis, dat hij be
wogen wordt door een schommelend
iets. Het dringt allengs met scherpte
van weten tot hem door, dat hij
rustend gezeten is, maar dat een
deinende zee zijn zetel heen en weer
wiegt. Hij hoort het eigenaardige
ruischen van het water langs de boor
den van een schip, dat de golven door
klieft. Hij voelt den fiisschen lucht
stroom, die hem langs de wangen
strijkt. Door zijn gesloten oogleden
dringt de lichtende glans van den
middaghemel, warm rood gekleurd
door zy'n eigen bloed.
? En op eenmaal weet hij ook, dat
hij niet alleen is, maar dat naast hem
zit de vrouw, die hem al zoo vaak is
verschenen in de mijmeringen van
zijn eenzaamheid. De glans van het
daglicht wordt felrood, door de golf
van heet hartebloed, die 'n heftige
hartslag door zijn lichaam drijft.
Zij is er! Verlokkend mooi is ? ze;
hij weet het. Hij behoeft zijn oogen
niet te openen. Wat 'n mondje!
Warme, roode lippen, die een hemel
van zaligheid kunnen beloven.
Ach, deden ze het hem maar!
Wat 'n oogen ! Hoe diep zou hij
er niet in willen zien. Heel en al
tot in haar hart maar hij zou het
niet durven. Enkel naar 'haar
gelaat waagt hij te kijken.... Wat
'n mooi voorhoofd; wat 'n geêetig
gebogen neus; wat 'n warm bruin
haar !
Hij merkt het niet op, dat hij haar
nu werkelijk ziet, dat hij niet open
oogen kijkt naar dat fijn, besneden
gelaat van de jonge vrouw, die naast
hem zit en die zich, 'even heerlijk lui
als hij, overgeeft aan de wiegende
schommelingen van het schip, dat
zijn weg vervolgt over de wijde, dei
nende zee.
Van haar gestalte glijden zijn blik
ken naar den wiegelenden waterbo
dem, die als een eindelooze vloer
heengolft haar de zonnige verten van
den horizont. Maar uit die helle ver
schieten koeren ze terug naar de vrouw
en uit de zachte deining maakt zich
een snelle, heftige golf los, die hem
door het bloed vaart, van zyn hoofd
naar zyn hart en daar de snaren,
zoowel van het heete verlangen, als
van de angst voor teleurstelling in
trilling brengt.
Zoo is alles om en in hem in schom
meling, van, 'n langzame deining tot
snelle beving. ?.',.:,."
Daar hoort hij haar zeggen t Ach,
mijn waarde dokter, eigenlijk ben ik
'n beetje bang voor je. Je bent zoo
schrikkelijk geleerd in de Stof en ik..
. .och je, ik geloof eigenlijk enkel
maar in die ouwerwetsche din
gen, als geloof en goedheid, voor
zienigheid en schoonheid Ja,
je begrypt me wel, niet waar? alle
maal van die ideeën, waarvan je niet
kunt zeggen, wat het eigenlijk is.
... .Heelemaal niet geschikt voor die
formules, die ik je zoo vaak zie op
schrijven. ... En ik weet zeker,
dat je ze allemaal met die formules
zou dood maken. Morsdood! En dan
zou ik niets meer overhebben....
Heusch, ik vind je een gevaarlijk
mensch.... Maar wees nou niet
boos, hoor! 't Is niet zoo erg; ik
meen 't niet zoo kwaad."
En niettemin klinkt het voor mij
als bittere ironie" liet hij er met 'n
pijnlijken glimlach op volgen. Mijn
weten acht ik zoo gering en mijn
f ormuleêvind ik zoo zwak.... en
nu moet ik helaas vernemen, dat ze
toch nog een slagboom vormen
tusschen ons beiden. Hoe moet ik die
weer openen? Voor goed openzetten!"
Is het zoo noodig, dat je haar
openzet?" vroeg de jonge vrouw met
een fijn, nauw merkbaar glimlachje,
dat hem echter niet ontging.
Ja, bij alle Goden van den Olym
pus, ja ! Dat is voor mij het eenige
wat noodig is, dat die wreede slagboom
opgelicht worde en de weg naar je
hart vrij kome" riep hij uit met zoo'n
vurigen ijver, dat ze er om moest
lachen. En zich eens overgevend aan
haar luiheid in den gemakkelijken stoel
op het zachtschommelende schip,
strekte zij haar beide armen omhoog
en zei: Kijk ! naar den hemel wil ik
reiken; naar den hemel, waaruit
al die ouderwetsche ideeën van mij
komen. Van die doode Stof wil ik
wegvluchten.... Hoe zou zoo'n
stofdienaar, als jij bent, mij kunnen
vergezellen?"
Neen!". protesteerde hy, ik ben
geen dienaar van de Stof; noem mij
eerder haar aanbidder,"
Maar dan is het eerst recht
niet noodig, mijn waarde vriend,"
riep ze uit dat je mij vergezelt!
Blijf dan maar rustig beneden bij
je aangebedene !"
Ah!" zei hij onhoorbaar tot zich
zelf, ze is jaloerscK*! Dat geeft hoop,
want jaloezie aan den eenen kant,
beteekeht liefde aan de andere zijde,
en die zijde is mijn zijde."
Waarom," zoo vervolgde hij luid.
spreek je zoo smalend over het
voorwerp mijner aanbidding; want
die toon hoorde ik toch duidelijk uit
je woorden klinken?"
Ik kan niet helpen, wat jij blieft
te hooren, maar als je het zelf 'n
voorwerp noemt.... nu ja.... in
den hemel, waarheen ik reik, zijn
geen voorwerpen." '
,,Ah!'' riep hij op quaei verschrik
ten, toon Ik dien op mijn woorden.
te passen - Maar waarom spreek
je zoo kleineerend van: het voor
werp?" Is het soms, omdat het uit de
Stof is opgebouwd? Maar misschien
is die Stof niets anders dan al datgene.
dat in jouw hemel is en waarheen jij
je armen uitstrekt, evenals ik met
mijn proeven en formules de natuur
der Stof tracht te benaderen."
Sonja want zoo heette de jonge
vrouw zweeg een tijdje en daarna
plooide zich 'n ondeugend lachje om
haar lippen, die zich weldra openden
om te zeggen: Nu, dat wijst den weg.''
Richard gaf geen antwoord, maar
keek haar vragend aan. Ze keek echter
naar boven, terwyl het ondeugende
lachje niet van haar gelaat week.
Welke weg?" vroeg eindelijk haar
gezel. .
(slot op pagi 21)
\\