De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1929 13 april pagina 7

13 april 1929 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

l! MAXIM GORKI'S TOONE }ELSTUK NACHTASYL Wassilisa (Aaf Bouber-ten Hope) VERLANGEND als wij zy'n om het weinige goede te apprecieeren in de misère van ons tooneel en gul als ons stadbestuur zijn kan als men het vertelt dat er een nieuwe kunst geboren is in zijn midden, hebben wühet zgn. Volkstooneel ontdekt, gepousseerd en een kans gegeven. Dat was een groote, hoewel begrijpelijke stommiteit. Het Volkstooneel hoefde niet ontdekt te worden. zijn ..kans" had het niet noodig (de subsidie wel), want,,het Volkstooneel''als zoodanig is niets. Erzijn in onze stad een aantal tooneelspelers, geboren touneelspelers. en dat plaatst hen tegenover vele anderen, zij zijn aan den zelfkant van het tooneel bij elkaar gekomen zonder ander bindend principe dan een natuurlijke, open liefde voor het vak, |en voorts en vooral om den broode. Om den broode spelen zij met den wanhopigen ernst van kermis klanten op de gunst des volks, zij doen het eenvou dig zoo goed'mogelyk", zonderstijl, zonder een be wust modernisme als van het Vlaamsche Volkstoo neel. Maar omdat zij spelen uit de heilige stimulans dernoodzakelijkheid, rechtuit en ernstig, zijn zij ge hoord, bewonderd en thans in triomf binnenge haald. Xachtasyl", of men het nu als een model of simpel als een buitengewone" opvoering be schouwt, is een even onmogelijke als overbodige opgave geworden, hun opgelegd zooals men een clown, die behaagt, een extra zware truc oplegt. Bijna stuk A-oor stuk hebhen zij het er meesterlijk afgebracht, met hetzelfde ongelukkige gezicht van een Jan Klaassenspeler van de straat, die in de huiskamer met een .,beter" répertoire op moet treden. Het gaat goed, maar niet van harte. Buiten de weerklank van de straat. Ik hoop niet dat iemand, die nooit een voet bin nen den wankelen Plantage-schouwburg heeft gezet, dezen middag op het Leidscheplein meent dat hij ons Volks tooneel" gezien heeft. Deze troep kent zeer goed haar eigen zwakke zijden; in de rste plaats het gemis aan een bevoegde regie. Daarom lieten zij zich gaarne Tooneehpeler (Ko van Sprinkhuizen) Klestsjt (Jan Lemaire) fel een onzer knappe jon ge regisseurs '/.onder em plooi. En om een rol be zetting to vinden, die naar individueelc prestaties niets te wcnsclieh overliet, verleenden zij gaarne gastvrijheid aan confrateis, zonder emplooi. Tenslotte koos men een passend stuk, een mooi stuk, een zwaar stuk, zonder eenige twijfel een mees terwerk .... van een kwart eeuw geleden. Ik heb diepe bewondering voor dit waarachtige en gcpotmenschelijke de profundis, maar ik zie er meer een bewogen geschreven novelle in, een scenische mi lieu-schildering met prachtige brokken dialoog. dan speelbaar, boeiend theater. De Russen van een paar jaar geleden snoeiden de helft en speelden uitsluitend op sfeer, Verkade moderniseerde het geheel en liet ne(. individueel opvoeren. Beide voor onze dagen artistiekstellig beter ver antwoord dan deze ge heel intact gelaten ver tooning, die de opgave op haar (W. van der Veer) Kostylef (Herman Bouber) Medwedef (Jan van Dommelen) awaarst nam: met moeilijk te hanteeren middelen een reeds vergeten naturalisme op ons tooneel i te willen evoceeren. , Want hier ziet men de on bevangenheid van het Volkstooneel,^ anders haar kracht. Indien deze spelers het mooi" willen doen,i er ar n denken dat zij bekeken worden, niet door den onbewust wreedcritisch^nJordanermaa^door de hooge kunst, dan vangen zij een .uitgestorven echo op: Bouwmeester, Poolman, de keelgeluiden, de rauwe werkelijkhejd", die voor ons tooneelmatiger is dan welk tooneel ook. Geen wonder daarom dat acteurs van Geslaagde Opvoering in den Stadsschouwburg GEZELSCHAP BOUBER den ouden stempel, als Coen Hissink en Marie van Westerhoven in dit midden wel op hun plaats wa ren. Zaterdag j.l. is er gespeeld met een bewonde renswaardig lan, aan verveling leed deze overlange voorstelling tenslotte niet ? maar bij een potentieel sterk overtuigend spel is er niettemin vél naast geslagen, de voorstelling is er naast ge slagen. Het was geen manifestatie, het was een curiositeit waarmee niets bewezen werd omdat er niets te bewijzen was. Het had, in zijn samenstel ling, iets van een benefiet. Maar voor wie, en waar om? Voor het Volkstooneel" stellig niet. Er wer den mooie dingen gedaan vpor wie er oog voor had maar er werd geen daad, ook geen stuk over het voetlicht gebracht. Bouber met zijn zinderende, slissende stem, fel en brandend als altijd, speelde de waard, prachtig vooral in de (ook voortreffelijk geregisseerde) kunnen uit, zooals een bescheiden zanger zich in n enkele aria kan over treffen. Het stuk brengt deze vergelijking nu eenmaal mee. Er was meer in dit parlement der onderwereld, waar de groote party van het Volkstooneel samen ging met de wilden". Jan Lemaire en Mien Erfmann?Sasbach (beiden V.T.) hebben als het onge lukkige slotenmakers-echtpaar gaye en belangrijke rollen gespeeld. En het zelfde geldt van de wil den" : Willem van der Veer als Pepel de Dief, wiens Mirabeau-kop zelden zulk een gespannen mimiek uitdrukte, en Charlotte Kohier, die op een zachte en overgevoelige wijze het fijne Natacha-rolletje vertolkte. Een talent als het hare is licht in staat om een niet zoo prominente rol als deze zachtzin nige, kleine zuster stuk te spelen. Maai' een innig gespeelde slotscène in de derde acte was hier vooral het behoud van deze tengere, figuur, vrgwel de Nastja (Annie Verhulst) De Baron (Emil Timrott) Ndtasja (Charl. Kohier) scène van zijn einde, op een trap gejaagd en bla zend van doodsangst. En toch, op een tekst die hij zelf niet geschreven had; werd dit zooiets als een viool virtuoos die op een piano speelt. Het was zijn eigen" niet, zooals Dronken Lodewijk en de Jantjes. lsensohn als de Mutsenmaker toonde zich een voortreffelijk speler in het ensemble, waarop de regie het, wetend dat dit de groote opgave was, sterk en met redelijk succes had aan gelegd en wist een gelukzalige miserie te treffen m zijn laatste scène tegen de pilaar. Emiel Timrott en Anny Verhulst speelden de Baron en de Prostituee, beide rollen die in de voor dit stuk typische wijze plotseling naar voren geschoven worden, hun "scène spelen, hun" leven biechten, om daarna, op soms doellooze wijze in het milieu terug te val len. Timrott had een magni fiek schelkleurig, verloopen grootheids-air en Anny Verhulst speelde iets te sterk maai- nét een hartstochtelijke overgave een van haar felle rollen, meesleepend vooral in een zichzelf wellicht niet altyd be wuste expressiviteit (de stand tegen den lichten achtergrond 1 b .v., als de tooneelspeler zich opgehangen heeft). Ko Sprinkhuizen en Auton Burgdorffer als de Tooneelspeler en de Schoenmaker, kwamen in hun scènes ver boven hun normale >Loeka (Cor Hérmus) eenige die geen verhaal"' doet, omdat zij er nog geen heeft. Men ziet het, stuk voor stuk ontleed, blijken hier zeldzame fragmenten, gespeeld. De eenigen. tegen wie men bezwaar kan maken, waren Aaf Bouber, wier Wassilissa-accenten onbegrijpelijk geforceerd klonken en die maar n goed moment had, n seconde bijna: toen zij met een gebaar over de tafel heen Pepel's gunst wilde terugwinnen. En voorts Cor Hermus zélf. Stellig: hier werd een Loe ka gegeven met buitengemeen fijnzinnige détails en van een hoogst oorspronkelijke opvat ting. Niet als een onbekende heilige, wiens woorden, indien men een aoort Christus in hem wil zien, in onze ooren wel wat banaal en fraserig klinken, maar als een stumper einder de stumpers, wiens eenig behoud is, dat hij zich van die stum perigheid dieper rekenschap geeft om er in te kunnen be rusten. In zijn spel, hoewel een weinig kleintjes soms, schuilt dan ook de fput niet. Maar als men deze opvatting huldigt, breekt men de ruggegraat uit .het (mooie) laatste bedrijf, waar de rest" biJeenhokt.Van deze rest was geen Loeka heen* gegaan, men miste hem niet, dat prachtige spoor van zijn invloed was hier niet nagelaten. ' .j Zoo zal deze voorstelling in onze annalen wel aangeteeBoebnof Johan lsensohn Tartaar (Piet Urban) Anna (Mien Erfmann-Sasbach) kond blijven als een incidenteele en be langrijke cu riositeit, niet als een daad. Verrukkelij ke tooneclfragmenten. nutteloos gepresteerd. Welke toekomst zit hier in, wat is hiermee gewonnen? Niets. Wil men het woord .?Volkstooneel" toch in den mond nemen en waarom niet, als reactie, niet als hizonder principe dan ga men naar de Plantage, waar thans reeds de limousines onzer snobs voor de deur rijden, en men zie met open oog en een genegen hart een stuk als ..Zeemans vrouwen" ..... dat zij spelen moesten. HKNBIK SC'HOLTE Nieuwe Uitgaven . .!. Pletfèier. De roemrijke avonturen van Leen Wouters. N 'V. Het ver blijdende van dit boek is, dat er een ernstige po ging in gedaan wordt om de "psychologiejvan een jongenste inniger wordt gesavoureerd. naarmate de dwaasheid er dik ker op ligt. En er zijn veel schrij vers van jongensboeken, die aan deze voorliefde maar al te graag concessies doen. De- schrijver van dit boek doet dat niet.Z ijn boek i» geen op eenstapeling van onmogelijke avonturen, pn krampachtige pogingen om toch nog maar ' weer wat gekkers te verzinnen dan zijn voorgangers heeft de auteur ook niet gedaan. En het is gelukkig dat hij zijn kracht in dit averechtsche soort ori ginaliteit uiet heeft gezocht. Ik geloof trouwens, dat ook een boek als dit wel door de jeugd zal worden gewaardeerd, laat het zijn ondanks het betere elen>ent. Het is frisch en natuurlijk. Leen Wouters is een jongen, zooals een jongen ze graag onder zijn kameraden telt. Een jonge fantast, in zijn prille verbeeldingen knap geobserveerd en geestig uitgebeeld. Ik heb me alleen afgevraagd, of het, slechts in fantasie beleefde, in het verhaal uiet een onevenredig groote plaats inneemt. Kinderen lezen maar-raak, zonder zich ook maar in 't minst rekenschap te geven van de redenen, waarom ze iets mooi vinden. Gelukkig voor hen. Menig volwassene neemt, bij nader inzien," een stukje vau zijn eerste, impulsieve waardeering terug. Maar wat in dit boek boven het begrip van twaalf-A dertienjarigen uitgaat, boeft niet verloren te zijn; men hoeft zich als volwassene niet te ge neeren, aan dit verhaal eens een avondje t« be steden. . H. M. Dr. Jan Walch, Uit de levensgeschiedenis van H-oorde «.Uitgave van W. J. Thieme en Cië, Zutphen. J. Mathys Acket, De verborgen schat van 't wijze hart. Uitgave van De Erven Bohn, Haarlem. Marie Koenen. Wat tcas en werd. Verhalen uit Limburgs Legende en Historie. Tweede reeks. Uitgave van Boosten en Stols, Maastricht. Zatin CCoen Hissink) leven weer te geven. Daar door onderscheidt het zich van tallooze andere moderne jongensboeken. Of de jeugd zelve deze loffelijke poging wel begrijpend zal waardee ren, is de vraag. Want het is een feit, dat onze jongens de onmogelijkste nonsens mooi. vinden; Bij veertien- en vijf tienjarigen is er nog maar een enkele, die iets hooger grijpt. Meisjes worden veel gauwer zorg vuldig in d'r keuze, neigen met haar belangstelling al naar het geestelijk-volgroeide, als de jongens nog zwelgen in het dwaze avontuur, dat in den regel Ainiéde . Cort. Vlaameche kinderspelen uit West-Brussel. Kwasnja (Marie van Westerhoven) Uitgave van L. J. Krijn, Brussel. Aljoska (A. Btirgdorffer) \

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl