Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 13 JULI 1929
No. 27/9
Hoe Amsterdam aan haar geld
trachtte te komen
door J. Z. Kannegieter
(? T_I OE men ook in de zeventiende eeuw reeds de
, kunst verstond, met cijfers te goochelen, ten
einde een bepaalde zienswijze te doen prevuleeren,
leert de volgende geschiedenis.
Onze goede stad Amstcidam stond er in do
zeventiger jaren dier eeuw f n incieel al heel slecht
voor. Het liaadhuis was gebouwd, de uitleg had
kapitalen verslonden, en daarbij was de groote
oorlog van 1U72 gekomen, die het evenwicht
tus; schen inkomsten en uitgaven totaal verstoorde.
Geen wonder, dat de stadsregeoring naar den vrede
verlangde en dien ten slotte in 1078 ook wist door
' te zetten. Hoe laakbaar dit ook was uit algemeen
politiek,oogpunt, do handelwijze der stad was te
begrijpen.
Een duidelijk beeld van den financieel en
U>estand geeft een lijvig rapport, voorzien van vele
bijlagen, van thesaurieren van 1078. dat dezen bij
Burgemeesteren indienden 1). De conclusie van de
rapporteuis was, dat er bezuinigd moest worden,
en de drie thesaurieren, waaronder de bekwame
mathematicus Joannes lludde, de waarschijnlijke'
auteur, deden daartoe eenige voorstellen, welke zij
het volgende jaar, toen zij alle drie burgemeester
waren geworden, door de Vroedschap wist on aan
genomen te krijgen. Xu was er onder deze
bezuinigings voorst ellen n, dat.... geld zou kosten, n.l.
de aflossing van twee schulden: oen van ? 1.80U.UOO
a 3£ % eneen van ? 238.100 a-A %. Hiervoor was
** geld noodig. Hoe daar aan te komen? Hoewel
2 ? Hudde het antwoord niet met zooveel woorden gaf,
Vis zijn bedoeling toch wel te raden.
In zijn rapport schonk lludde bijzonder veel aan
dacht aan de godshuizen, kerken en kapellen. De
tijd drukte met looden hand ook óp deze instellin
gen. In de laatstverloopen vier jaren: 1075, 1670,
1677 en 1Ö7S hadden alleen de godshuizen wees
huis, gasthuis, leprozenhuis en andere liefdadige
instellingen gezamenlijk een gemiddeld jaar
tekort gehad van / SU.870 2). Wat was daarvan de
oorzaak? Hudde wist het precies te vertellen.
Het voornaamste bezit van alle godshuizen, wel
." ? drie vierde van hun gehéele bezit, bestond in
',?' huizen en landerijen, kapitaal dus, dat geen vaste
rente opbracht. jS>u klaagden regenten der gestich
ten niet zoo zeer over hot niet-verhuurd zijn hunner
onroerende goederen, als wel over de aanzienlijke
bedragen aan belasting en reparatie, die zij moesten
betalen, waardoor de netto-opbrengst aanmerkelijk
verschilde van de brut o-opbrengst. In de genoemde
vier jaar ontvingen de godshuizen gemiddeld per
| , jaar aan huur en pacht ? 140.425. Meer dan de helft
hiervan, n.l. ?70.824, ging evenwel verloren aan
|' ongelden",- belasting dus en reparatiën. Wat
moesten de wakkere regenten, die ons van menig
doek zoo glunder en lang niet dom aankijken,
hier! tegen doen ? Er zullen stellig in vele regèntenkamers
lange deliberatiën zijn gehouden, en er zullen ook
wel deugdelijke en goedgemeende propoosten zijn
gedaan. Maar de quaestie was moeilijk en feitelijk
onoplosbaar. Immers, mochten regenten al
be\ sluiten, hun onroerende goederen te gelde te maken,
waarop Hudde aandrong, zooals we zullen zien,
wat zouden zij krijgen voor de krotten, die jaarlijks
zooveel aan vertimmering kostten, en voor de
landerijen, waar de fiscus zoo begeerig de hand naar
uitstrekte ! Zij zijn hiertoe dan.ook niet overgegaan.
Misschien rekenden zij op betere tijden, op sub
sidie van de stad, op buitengewone collecten of
goede gevers. Misschien ook lieten zij verscheidene ?
oude huizen afbreken - wellicht nog
vijftiendeeeuwsche en oudere en vervangen door nieuwe,.
Zeist als Woonplaats*
BOUWTERREIN TE KOOP'in liet centrum
van Zeist, aan den Verkeersweg Utrecht
Arnhem, in de onmiddellijke nabijheid van
het Raadhuis, de Hotels Hermitage en FIgi
en het Slot Tan Zeist. Prachtig opgaand
geboomte, stofvrije wegen, voorzien van
rioleering, gas, -water en electrlciteit. '
Nadere gegeven» worden verstrekt door de
Tf.V. PARK KERSBERGEK,
Montauhanstraat 4, Zeist.
die meer opbrachten en minder onderhoudskosten
vergden. ^Natuurlijk zullen zij daartoe geleend moe
ten hebben, maar dat was niets ongewooris. Alle
godshuizen betaalden jaarlijks aanzie Jijke sommen
aan renten en interessen".
Nu meende Hudde evenwel, dat de eenige uitweg
uit de impasse, waarin de liefdadige en godsdiensti
ge instellingen waren geraakt, was: verkoopen van
hun onroerende bezittingen. De treurige financieele
positie der gestichten maakte hem ten zeerste be
zorgd, ,,dewijl mede de kerken en godshuizen hare
reflexie hebben tot statsfinantie, voor soo veel de
stad soude dienen te suppleren uit hare Casse 't gene
zij te kort quameii". Maakten zij zoo successievelijk
Jam vaste goederen to gelde, dan konden zij een
uitnemende belegging vinden bij de stad, waardoor
beide partijen gebaat zouden zijn. De gestichten
ontvingen 3 % van hun kapitalen, thans nog geen
2, zooals Hudde becijferde, terwijl bovendien die
kapitalen solide belegd zouden zijn. Misschien wel
wat al te solide, want het vermoeden rijst, dat de
gestichten wel nimmer meer iets van hun fondsen
terug zouden zien. Hudde zelf drukte zich aldus
uit:
Uit al hetwelk (onses oordeels) dan klaar af te
nemen is, dat ingevalle de godshuizen zoo groote
capitalen aan vaste goederen behouden, bij
wederopkomende quade tijden, zij zoodanig zullen ver
vallen in hare inkomsten, dat ze met zeer veel
duizende uit Stadts Casse zullen moeten werden
gesubsitlieert, of d'armo'gemeente niet meer zoo
danig zullen kunnen susteneren als zij nu bij
menschen memorie gedaan hebben, ofte eindelijk haar
capitalen zullen moeten aanspreken. Wij meenen
dan, dat noodzakelijk is, dat bij deze betere tijden
zal moeten werden gedagt op middelen tot voor
koming van die extremiteiten, en het beste, dat
daaromtrent tot nog toe ons is ingeschoten, is, dat
men de gezeyde vaste goederen, wanneer d'occasie
favorabel mogt komen te presenteren, verkoope
. en tot geld make, en daarmede de lasten afgedaan
hebbende, de resterende penningen aan de stad op
interest geve. Want'schoon de stad haar niet ineer
als 3 p.C'o. voor interest gaf, zoo zouden zij egter
van omtrent de l f parten van haar gantze Capi
talen nog omtrent eens zoo veel van revenuen trek
ken, als ze getrokken hebben de voorgaande 4 jaren
dooreengerekent, gelijk hiervooren kan gezien
worden. En buiten en behalven^het voordeel, dat
de stad daaruit soude genieten, voor zoo veel als ze
niet of ongelijk minder in zoodanige quade tijden
zoude hebben te subsidieren, zoo resideert er ook
nog voor de stad 't profijt in van een reductie van
zooveel penningen, als zij daardoor op de stad
zouden beleggen, namentlijk van 4 op 3 of minder
ten 100, alsmede, dat de stad in tijd van nood niet
geperst nog genoodzaakt zal werden, zoodanige
Capitalen weder te moeten aflossen en op te bren
gen, hoe ongelegen 't haar ook zoude mogen
wezen".
Het gevolg van, den door Hudde voorgeslagen
maatregel zou zijn, dat weeshuis, gasthuis» enz.
semi-stedelijke instellingen zouden worden. Gingen
zij er toe over, hun kapitalen a fonds perdu bij de
stad te beleggen, dan waren zij hun zelfstandigheid
kwijt- Misschien, was het voor de gestichten beter,
want, wanneer de stad tot de godshuizen in zoo
nauwe relatie kwam te staan, zou zij ook de ver*
antwoording zwaarder voelen drukken. En nog
maar een kleine stap was noodig, om de gestichten
heelemaal in beheer te nemen. Welke perspectieven
dit alles opende op de verhouding van Staat en
Kerk, laat zich gemakkelijk voorstellen.
Niet onmogelijk is het, dat het vooruitzicht, hun
autonomie te verliezen, regenten er mede toe geleid
heeft, aan de lokstem van den handigen
cijfergoochelaar geen gehoor te geven. Of doorzagen
zij zijn kunstgrepen?
Hudde had n.l. betoogd, dat de godshuizen jaar
lijks nog geen 2 % trokken van hun vaste goederen.
Was dit werkelijk waar, dan hadden de verschillen
de regentencolleges stellig nog wel eens overwogen»
de 3 % van de stad te aanvaarden. Om iot die
nog geen 2' % te geraken, móest Hudde het gansche
kapitaal kennen van alle godshuizen. Dit berekende
hij op ? 4.007.208. Hiervan was / 3.400.326 of drie
VAM HELLE15
TABAK
vierde deel belegd in luiizen, landerijen, ramen,
molenwerveni enz., onroerende goederen, welke,
zooals wij reeds zagen, jaarlijks slechts / 03.001 op
brachten, dus schijnbaar nog geen 2 %.
Het komt er thans op aan, de methode te leeren
kennen, volgens welke Hudde het bezit der gods
huizen kapitaliseerde. A'oorop diende te staan, dat
het kapitaal zoo groot mogelijk moest worden, en de
opbrengst zoo gering mogelijk. Dan nam hij de
huishuren, die hij op de penning 20, en vervolgens
de pachten, die hij op de penning 25 stelde. Het
opmerkelijke hierbij was, dat hij niet het gemiddel
de der voorafgaande vier jaren nam, maar de laat
ste opgaven gebruikte, die hij van de regenten ont
vangen had. Door nu alle huren met 20 en alle
pachten met 25 te vermenigvuldigen, kwam hij tot
het totale bezit der godshuizen aan onroerende
goederen: een kapitaal van ? 3.4U0.320. Deze mei
thode had het voordeel kinderlijk eenvoudig en
begrijpelijk te zijn. Of zij ook deugdelijk was, wagm
wij sterk in twijfel te trekken. Was het verkregen
bedrag reeds geflatteerd, doordat Hudde de laatste
opgaven benutte, die er gunstiger uitzagen dan de
mededeelingen betreffende de voorafgaande jaren,
nog te meer was dit het geval, doordat hij de huren
en pachten niet verminderde met de lasten.
Het onjuiste van Hudde's methode was hierin
gelegen,' dat zij niet leidde tot de opsporing van de
werkelijke waarde der goederen. In de practijk zou
wel gebleken zijn, dat het bedrag van / 3.400.320
niet opgebracht werd. Immers eiken
adspirantkooper zou toch de netto-opbrengst of / 03.001
voor oogen staan, en daarnaar zou hij zijn koop
som bepalen. Ku dacht Hudde weliswaar niet aan
n enkelen kooper, zoodat er onder alle aanstaande
koopers stellig velen waren, die een behoorlijk per
centage voor hun geld zouden krijgen, maar daar
stond weer tegenover, dat er anderen waren, die
maar l of minder percent zouden ontvangen.
Daarbij vergat Hudde geheel en al de wet van vraag
en aanbod. Wanneer er in een betrekkelijk kort
tijdsbestek zooveel tientallen huizen werden aan
geboden alleen het St. Pietersgasthuis bezat er
148 moest de waarde vanzelf dalen.
Een fijne intuïtie zal regenten der godshuizen
er toe gebracht hebben, op het vriendelijk aanbod
van den bekwamen Burgemeester niet in te gaan.
Latere plattegronden van het St. Pietersgasthuis
vertoonen b.v. nog dezelfde erven als het reeds in
1679 bezat. Ook het Burgerweeshuis heeft nog lang
zijn huizen en landen gehouden, en het is niet
waarschijnlijk, dat de andere godshuizen en ook de
kerken nauwer*contact wenschten met de Overheid,
dan er reeds bestond.
We kunnen niet ontkennen, dat, wanneer de ge
stichten althans den weg waren ingeslagen, door
Hudde aangewezen, en wanneer dan ten slotte de
stad de consequentie van de nieuwe verhoudingen
had aanvaard en de gestichten in eigen beheer en
onderhoud had genomen, de armenzorg op een
gezonde basis was geplaatst. Maar daar waren de
tijden nog niet rijp voor. Vooralsnog zouden stad
en gestichten naar andere middelen om moeten
zien, om uit hun geldnood te geraken,
1) Statsfinantien geredresseert". Gem. Archief,
Amsterdam.
2) Terwille van de duidelijkheid bepalen ice ons
alleen tot de godshuizen. De redeneering is voor de
Teerken geheel analoog. ,
.
Kon* Meubeltransport-Maatschappij
DE GRUYTËR 6 Go.
«?? ?* ?* DENTHAAG ?»**»?
AMSTERDAM - ARNHEM
Verhuizingen per Auto-Trein
No. 2719
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 13 JULI 1929
Hotel Duin en Daal" - Blocmcndaal
Str. kond en warm water op alle kamers
PRIVÉBADKAMERS - Telefoon 22223
NIETSZEGGENDE
VERKIEZING
door Prof. Is. P. de Vooys
IN een demokratisch land ia eene algemeene ver
kiezing een groote politieke gebeurtenis. Een volk,
dat zelf over 't eigen lot beschikt, kan dat niet
eiken dag doen. Maar in de algemeene verkiezingen,
die in niet al te groote afstanden van elkaar liggen
naar Nèderlandsche traditie vier jaar herneemt het
volk zyn recht. Allereerst behoort het by die gelegen
heid een uitspraak te geven afwijzing of instem
ming met het regeringsbeleid van een af geloopen
periode. Daarnaast wijst het zijn vertrouwensmannen
aan, die zijn vertegenwoordiging vormen en in een
parlement beginnen met de verkiezingsuitspraak te
verwerkelijken. Zij bevestigen, vernieuwen of wijzigen
de regeering. Daarna zal het parlement moeten toe
zien dat de toezeggingen die tijdens de verkiezing aan
het volk zijn gedaan, voorzoover het daarop zyn
goedkeuring gaf, veivuld worden. En wel op eene
wijze, die ook'de rechten van minderheden op
demokratische wijze erkent. Van wege dit karakter zijn de
verkiezingsdagen hoogtepunten van demokratische
politiek. In hoever heeft 3 Juli 1929 voldaan aan deze
primaire eischen eener ware volksregeering?
Een uitspraak over 't vier-jarig beleid der regee
ring is niet gegeven, om de eenvoudige reden dat zij
niet gegeven kon worden. De regeering had zich
daaraan onttrokken door vooraf reeds heen te gaan.
Des te meer reden was er voor het volk als geheel
om een duidelijke aanwijzing te geven in welke rich
ting en op welk program het geregeerd wenschte te
worden. Ook dat is niet geschied.
De oorzaak ia bekend genoeg. Wij hebben tusschen
het volk en zijne regeering iets ingeschakeld, nml.
de politieke partijen. Deze zijn het die thans te
beslissen hebben over beleid en program.
De verkiezing heeft alleen doen zien hoeveel
kiezers achter elke partij staan, en hoeveel invloed
derhalve elke partij zal mogen uitoefenen.
Het had ook kunnen zijn, dat het volk niet ge
steld was op die berooving van directe uitspraak en
de partijen niet als tusschenschakel wenschte.
Het opkomen van vele nieuwe partijtjes wees
daarop.
Afgezien van de vraag of het volk zich bewust was
van de eigenaardigheden der getrapte verkiezing,
moet geconstateerd worden, dat een overwegend
groote meerderheid in het volk goedgekeurd heeft,
of tenminste zich erin schikte, dat een zestal partijen
een mandaat vroegen om verder over
regeeringsbeleid en program te beslissen. De door die partijen
aangewezen vertrouwensmannen zijn verkozen, en
zullen het parlement vormen. Slechts door 8 van de
100 personen wordt de stemmmg aangegeven van
wantrouwen tegen de groote partijen".
Nu komt echter de moeilijkheid. Onze staats
inrichting, die de partij-regeering voor d
volks-regeering inschakelde, bevat een groote leemte. Er is
namelijk geen enkele aanwijzing hoe, d.w.z. door
welk procédéde partijen zullen uitmaken welk re*
geeringfibeleid gevolgd moet worden, en aan wie zij
dat zullen toevertrouwen. Of m.a.w. hoe diépar
tijen zich zullen groepeeren in een
regeeringscombinatie. Dat is het minste. Gewenscht ware ook eene
oppositie-combinatie, maar dit is alleen voor een
latere continuïteit, en in de veronderstelling dat een
volgende verkiezing het volk gelegenheid zou ver
schaffen zich vóór of tegen te verklaren.
In lk geval moet nu getracht worden naar eene
regeeringscombinatie. Dit kan al dan niet gelukken,
want eenige dwingende regeling ontbreekt geheel en
al. Bekend is dat de koningin een der partijleiders zal
uitnoodigen het te beproeven. Bekend is ook, dat bij
vroegere gelegenheden dit door den een na den
ander vergeefs werd gedaan. En de kans van slagen
is ook dit keer niet groot.
Het moderne Jericho
Teékening voor 39de Groene Amsterdammer" door L. J. Jordaan
IANOHANDEL
N O O R DBIN DB
De Trompetters (I.K.K.): Blikslagers, dat muurtje
laat zich niet zoo mak'lijk omblazen!" "
Het intermezzo-Kabinet heeft 3£ jaar lang de zes Wanneer ons volk niet meer in staat gesteld wordt
partijen in de gelegenheid gesteld voor eene aflossing zich duidehjk uit te spreken over zijn bestuur, wie
te zorgen en zonder succes. Sedeit dien is er niets moet het dan doen? Het gaat niet langer om
stijlveranderd, noch m de sterkte verhouding der par- verschillen maar om deugdelijke grondslagen voor
tijen, noch in hunne onderlinge toenadering. De ons staatkundig leven.
laatste is zelfs minder geworden. Noch wettelijke,
noch zedelijke plichten rusten op de partijen om voor
de landsregeering zorg te dragen.
Wel rust op de groote partijen" de plicht om
gezamenlijk te zorgen, dat hierin voor de toekomst
verandering komt. Hoe? Dat is hun zaak, daarvoor
zyn zij politici en staatslieden. Zij moeten wegen en
middelen zoeken om te voorkomen dat algemeene
verkiezingen zoo leeg en zonder beteekenis verloopen
als deze laatste van 3 Juli. Niet het volk is daaraan
schuld. Het volgde slechts de gegeven, aanwijzingen.
De partijen hebben niet alleen verplichtingen tegen
over zichzelven en hare beginselen, maar vooral ook
tegenover den staat en tegenover het volk. En wel om
den staat te leiden, en om het volk daarover zoodanig
voor te lichten, dat het zich duidelijk kan uitspreken.
Daarbij moeten zij rekening houden met de feiteüjke
verhoudingen. En zoo iets in de laatste jaren door
de evenredige vertegenwoordiging duidelijk werd, dan
is het dit, dat eene uitspraak van de kiezers uit
sluitend vóór eene partij en hare beginselen onvol
doende Is om ons land demokratisch te doen besturen.
DE IDEALE BESCHERMING
TEGEN MUGGEN
VOO»
N P E R S O O N S
L E D l KA N T
14.75