De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1929 13 juli pagina 6

13 juli 1929 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

l ?i \ DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 13 JULI 1929 No. 2719 Wetenschappelijke Varia Volksgeneeskunde door Dr. P. van Olst ALS.Faust toilet maakt voor zijn tocht met Mephistopheles, houdt de laatste,, al wachtende, een jeugdigen student voor don gek, die gekomen is om raad te vragen over de te kiezen studierichting. Bij het al kammen en belachelijk maken van alle faculteiten zegt Mephisto over de rechtsgeleerd heid : Es-erben sich Cïesctz' itnd RecMe M"te eine cw'ye Krankheit fort', Sic schleppen t'on Geslecht sich zum Geschlechie", enz. Hij kon ditzelfde met evenveel recht zeggen van veel andere dingen, want er zijn op elk gebied van dit soort eeuwige ziekten, die van menschengeslacht op menschengeslacht over gaan, want de mensch is van nature blijkbaar zeer conservatief. Een frap pant voorbeeld hiervan is gegeven door den bekenden Broek-in-Waterlandschen. arts, C. Bakker, die als folklorist een grooten naam bezit, en die thans, na het opgeven van zijn praktijk, een omvangrijk boek ge publiceerd heeft, waarin hij de tallooze volksgeneeskundige merkwaar digheden, die hij in zijn lange praktijk heeft opgeteekend, rangschikt, ana lyseert en hun oorsprong nagaat. Zijn boek: Volksgeneeskunde in Waterland" is namelijk niet een een voudige opsomming, maar tegelijk een vergelijkende studie dezer volksge neeskunde met de, geneeskunde der Grieken en Romeinen'. En daarbij komen wij tot het besef dat de menschheid niet alleen behept is met een legioen van kwalen, maar dat zij bovendien een omvangrijke erfenis meetorst van klassieke geneesme thoden tegen deze kwalen. Men meent dikwijls, dat de eigenaardige volks geneesmiddelen gevonden zijn door empirie, door eigen ervaring na proef neming, of ook wel voortvloeien uit den hedendaagschen volksgeest. Het blijkt echter dat integendeel de volks geneeskunde een samenbaksel is van overblijfselen > der klassieke genees kunde, vermengd met restanten van magische, philosophische en gods dienstige stelsels uit lang vervlogen eeuwen. De gebreken der volksge neesmiddelen bespeurt het volk echter met, omdat zij geen onderscheid ziet tusschen genezing door de gebruikte middelen en genezing na de gebruikte middelen. Zy verwarren nog het post" en propter" zooals Rostand's Chantecler zich verbeeldt dat de zon opgaat, omdat hij kraait, in plaats van ;,nadat" hij kraait. Door bestudeering der wei ken van enkele grootmeesters der klassieke geneeskunde, zooals Galenus, Hip pocrates, Plinius, van philosofen als Plato en Aristoteles, is Bakker tot de overtuiging gekomen dat de in vloed hiervan op de volksgeneeskunde, zelfs van zoo'n weinig klassieke land streek a!s Waterland, veel grooter is geweest dan algemeen vermoed wordt en dat deze invloed zich zelfs uit strekt ' tot middelen, die algemeen als typisch Gennaansch worden be schouwd. Van de tallooze voorbeel den dezer klassieke invloeden, in dit boek vermeld, haal ik er eenige, aan. Als een Waterlander meent dat zijn vrouw hem een meisje zal schen ken, omdat ze zoo bruin < ziet," of dat het een jongen zal zijn omdat zijn vrouw ,.meer leven voelt," dan quoteert hij onbewust Hippocrates en Aristoteles, die ditzelfde beweerden. En als hij bij een bevalling hoopt op een zoon, omdat de bevalling later geschiedt dan verwacht wordt, dan bouwt hij onwillekeurig op een traditie, die reeds door Plinius wordt vermeld. Tegen een onaangename kwaal (bedwateren) wordt in Waterland als middel aanbevolen ,,het eten van een muis, in een pannekoek gebakken." Verbaast men er zich over dat in deze tyden van talkies", radio en Einstein nog menschen leven in een beschaafd land, die dergelijke midde len gebruiken kunnen, vooral als men nagaat dat het alleen helpt als de muis met huid en haar in het ge neesmiddel verwerkt wordt, dan zal men zich nog meer verbazen als men merkt dat dit barbaarsche middel een zeer klassieke oorsprong heeft en gebaseerd is op de meeningen van Aristoteles en Plinius, nml. dat mui zen niet alleen niet drinken, maar zelfs sterven als zij dit doen. En als men aan de Zaan nog de meening verkondigt dat kindereu wormen" krijgen door het drinken van melk, dan weet men niet meer dat deze opvatting reeds bevestigd" wordt door Hippocrates. Hippocrates meent dat de hik ontstaat tegengevolge van een te kort aan lichaamsvochten (tenminste enkele soorten hik l). En het volks voorschrift is: Zeven slokken water snel achter elkaar op te drinken en in den tusschentijd tegen den bodem van het glas tp kijken." Ook hier dus gelijkenis tusschen klassieken en moderne volksopvattingen, de laatste aangevuld met eenige magische voor schriften. Deze magische toevoeging komt nog beter uit door de gebruike lijke bezweringsformulieren, waarbij de hik als een zelfstandig wezen, een soort ziekte-demon wordt beschouwd, die uitgedreven moet worden. Van het negental dezer formulieren, dat de schrijver heeft opgeteekend, ken ik door persoonlijk gebruik uit mijn jonge jaren het beste: Ik heb de hik, ik heb ze dik Ik heb ze nou, ik geef ze aan jou. Dit is nog een kleine variant op een der negen vermelden. Veel jonge honden zullen aan de Zaan luidkeels Plinius vervloekt heb ben, want als deze niet gezegd had, dat veertig dagen na de geboorte het uitermate wenschelijk is om jonge honden de staart af te kappen ter voorkoming van latere hondsdolheid, 'dan zou deze vermoedelijke foutieve meening niet van geslacht op geslacht voortgedrageri zijn totdat de Zaan? kanters in dezen tijd nog hetzelfde middel toepassen. Vrage: hoe lang moet de leer van pasteur over honds dolheid inwerken op de menschen eer ze over eenige tientallen eeuwen het staartkappen weglaten (natuur lijk nog tegen de heilige overtuiging van velen in, ook nog in die verre toekomst 1) Dat er natuurlijk ook heel andere elementen steken in de voorschriften der volksgeneeskunde dan alleen de klassieke medische theorieën spreekt Vanzelf. Ook daarvan bevat het boek mei kwaardige bijzonderheden. Ik wijs b^jv. op de bezweringsfor mulieren, afkomstig uit heidensche tijden en slechts noode omgewerkt" om er een Christelijke tint aan te geGEEFT DESKUNDIG AWIB VMQUWtWMWINBICIITINti STEUNZOLENiS HIT OPSmANOIN * HERSTELT O.A. No. 2719 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 13 JULI 1929 Hier is de Kachel 111 een vulkachel, U kent toch het nieuwe systeem CENTRALE VERWARMING, Zoo niet, vraagt nog heden onze brochure: IN DEN WINTER.... DE ZO'MER IN UW HUIS HERINGA & WUTHRICH, HAARLEM. Tel. 11966 Voor den Haag: C. OLDENBURO_Jr., Rijswijk. Tel. Den Haag 18970 Voor Amsterdam J. BROODMAN, tel. 23092. GRAND HOTEL", UmLH. 203. Pension p. d. p. p. van af f 8.50. Speciale gelegenheid voor congressen, zalen voor 200 p. N. V. Meubelmagazijn Eden" MOLSTEEG - AMSTERDAM BOEKENKASTEN «f. >HftflRLC'IYV. ven. Broek in Waterland is nog rijk aan -bezweerders. Wratten kan men wegkrijgen. door ze in verschillende richtingen te wryven en onderdehand in stilte te zeggen: ik hoop dat deze bezoeking óver de Roode Zee zal trekken." De Roode Zee komt heel veel voor in deze formulieren. Een der Broeker bölezers zegt, met de vlakke hand een kruis strijkend: Almachtige God, Ik gaan door dezen, Door anderen vleesch, merg en peezen, In den naam van God, Zoo waar zal deze pijn vergaan Als de kinderen Israël* door de Roode Zee zijn gegaan, Ik gaan door dézen Anderen vleeach, merg en peezen, Omdat dit schepsel mag worden genezen. Amen." Geld mag niet ervoor aangenomen worden, maar, nou ja, een cadeautje, dat Spreekt van zelf." Het pleit voor den tact en de menschenkennis van dezen arts, dat hij in staat was deze geheimen los te krijgen uit de Waterlandsche bevolking, waar blijk baar het zwartste bijgeloof nog welig tiert Belangstellenden verwas ik gaarne voor verdere details naar dit interessante boek. Spoor's Mosterd W. A. Spoor Jr., Culemborg". HET DRAMA EN DE PSYCHOLOGIE dóór Gorn. Veth Introduction to the Stwïy nndlnierpretation of Drama bij J. W. Kaiaer. N. V. Swets en Zeitlinger. Amuterdam 1029. De schrijver van dit boekje, dat den omvang heeft van een brochure of dissertatie, zegt in zijn inleiding: Hoe wetenschappelijk zij ook moge schijnen, heeft de tegenwoordige litteratuur-studie alleen ten doel de ontwikkeling van ons vermogen om litteraire werken te genieten op emotioneele, artistieke wijze." Dat is al heel wat, zou men zeggen, maar het is duidelijk, dat dit doel dezen schrijver onjuist, of althans onvoldoende voor komt. De ontevredenheid over hen die littera tuur studeeren blijft in die inleiding onafgebroken aan het woord: zij zoeken niet naar de waarde en de functie van litteraire kunst; zij oordeelen naar den schijn; zij vcrwaarloozen de mogelijk heid om den aard en den bouw van een letter kundig werk te zien als een document van menschelijke uiting, en blijven moedwillig vreemd staan tegenover de werken die zij bewonderen en de zielen die deze werken schiepen. Zelf niet behoorende tot hen wier levenswerk het is de letterkunde te bestudeeren, behoef ik mij deze veroordeeling niet aan te trekken, maar als ik zulke banvloeken hoor, spits ik mijn ooren, ik leg mijn hoofd in den nek, ik snuif; ik snuif een theorie I Hebben wij zulk een generaliseerende disqualificatie niet meer vernomen, hebben wij zulk een superieure houding niet meer gezien, en wel indertijd van hen, dio na een jaar of minder college bij Prof. Holland te hebben geloopen, elke critiek ter zijde schoven die niet berustte op de zuivere rede" ? Daarvan is hier niet langer sprake, wij zijn weer een twintig jaar vorder: de ,. inter pretatie van het drama" (om ter zake te komen) berust hier, e,n mag volgens den schrijver alleenlijk berusten op de Individwilftèycliolofiie (ik blijf het woord liefst op zijn Duitsch schrijven en uit spreken). Nu moet ik bekennen een misschien onredolykon, maar in elk geval hartgrondigen hekel te hebben aan alle beschouwing van een kunstwerk door den bril van een vooropgezette theorie. Ik verbeeld mij nu eenmaal dat wij feilbare , menschon al moeite genoeg hebben onbevangen te zijn xouder deze. Maar het kan zijn, dat dit. standpunt zelf ook weer bedenkelijk veel op een theorie gelijkt, en ik zal trachten mij er niet door te laten beïn vloeden. .'???', Ik zeg van do inleiding dus alleen nog dat de argumentatie mij -niet volkomen logisch schijnt. De moedwillige onwetendheid op het gebied van psychologie, zegt do auteur, is ,,de groote bron van oneenigheid tusschon kunstenaars en critici ten aanzien van de .verdiensten van kunstwerken." Meer verderop hoezeer deze houding toelaatbaar mag zijn in kunstenaars en bewonderaars van kunst, het is duidelijk n fundamenteele fout in hen die kunst tot een voorwerp van studie maken." Maar hoe komt die houding, die dus aan kunste naars mag worden toegestaan, (en dat toch stellig omdat zij bij hen de gewone is) dan tegelijkertijd de bron van tweedracht tusschen henzelf en de ge laakte, want niet met ,,de" psychologie doordrenkte critici te zijn ? Men zou meenen, dat die twee het dan juist roerend eens moesten wezen. De schrijver (een Nederlander) heeft tot voor beelden ter demonstratie gekozen twee tooneelstukkon: Edmond Rostand'» Cyrano de Bergerac, en Shakespeare's Merchant of Vonico. Zijn betoog gaat uit vajn de volgende schatting, die naar ik meen, volkomen in de Individualpsychologie thuis behoort: Geboren uit een gevoel van minderheid en het verlangen te heersenen (of: de overhand te hebben: to prevail) heeft 't. drama het ten doel een bewijs te leveren van de voortreffelijkheid van de individueele levenshouding (style of life) van den dramaturg. Voor den kunstenaar heeft het drama de onbewuste (ik cursiveer) beteekenis van een rechtvaardiging van zon gedragslijn. In werkelijkheid, evenwel, is deze rechtvaardiging waardeloos,' want ze wordt bepaald door de partijdigheid van den schrijver zelf. Bij de creatie van zijn werk beweert de schrijver de wereld" weer te geven, maar in werkelijkheid herschept hij die." Waar J. W. Kaiser elke andere soort van beoordeeling afwijst, willen wij wel eens zien, welke waardeering bU de zijne voor den dramaturg be schikbaar blijft. En dan komt deze eigenlijk, dunkt me, van een nogal koude kermis thuis. Zijn diag nose is snel gemaakt: hij heeft een gevoel van minderheid (ik zal er de dramaturgen van mijn kennis voortaan eens op aankijken) en het verlangen te heersenen. Hij schrijft zijn geheele drama om zijn individueele levenshouding te rechtvaardigen. Ontkennen baat niet: hu doet het onbewust. Bovendien had hij het evengoed kunnen laten, want deze rechtvaardiging is waardeloos. Hij geeft voor de wereld weer te geven, maar ook hierin slaagt hij niet. Het lijkt mij een verheffend blijk van onuitputtelijk geduld en trouwhartige ver draagzaamheid, als men, na den dramaturg zoo doorzien te hebben, en zoozeer in de gaten te hebben dat zijn doel eigenlijk altijd op hetzelfde neerkomt en dat hij het telkens mist, zijn werk toch nog blijft bestudeeren. Of men het, na deze ontmaskering over de heele linie (de kunst dient een doel dat ze gaarne zou verloochenen en daarom verbergt, zegt de inleiding) nog kan genieten, lijkt mij helaas geen vraag meer. Kenners en genieters van Edmond Rostand's Cyrano de Bergerac mogen zich wellicht afvragen wat er aan dit briljante tooneelstuk, welks geest, praal, bedoeling en bekoring aan de uiterste opper vlakte liggen, nu wel te interpreteeren valt. In zekeren zin klopt hier de theorie: Cyrano, de begaafde, dappere, edelmoedige, heeft een gevoel van inferioriteit door «ijn bewust zijn van leelijkheid, en doet het geheele stuk door niet anders dan voor zichzelf en de wereld zijn superioriteit bewijzen. Maar bestond dit gevoel van inferioriteit bij den schrijver zelf? Het schijnt misschien een laagbydegrondsche opmerking, maar ze komt mij hier niet ter zake ondienstig voor, dat Edmond Rostand blijkens zijn portretten beslist" wat men noemt een mooie man was. In Chanteclair," waar de zwierige grootspreker, stellig aan den anderen held, Cyrano, verwant is, en dat dan toch ook een drama is, blijkt al heel weinig van zulk een uitgangspunt. ? Maar, zonals gezegd, Cyrano is voor de inferioriteit-superioriteit-theorie een haast al te evident voorbeeld, wij zullen den schrijver van de Interpretation" niet volgen, waar hij wil bewijzen, dat Cyrano (onbewust) den dood van Christian wil, noch op andere paden. . Om ,.De koopman van Venetië" in dit keurslijf te doen passen, moet het echter in nog wel heel andere bochten worden gewrongen. Ik wil gaarne mijn meening, dat dit blijspel niet zulk een zuiver geheel, niet zulk een eenheid is, als vele andere, en grootschere stukken van den schrijver, maar uit twee deelen bestaat die een tamelijk los ver band houden, voor een andere laten varen, die wellicht meer voldoening geeft. Maar dat Antonio die, en niet Shylock, naar de auteur (na een wel zeer wijd openstaande deur ingetrapt te hebben) bewijst, de koopman is, dit geheele'stuk dermate zou beheerschen, alle touwtjes in handen zou houden, en de hand zou hebben zelfs in de kistjes, waaruit Portia's vrijers moeten kiezen, lijkt mij waarlijk vergezocht. Met het looden kistje zou Bassanio wel in schijn het beste deel kiezen, maar inderdaad het slechtste, het lood zou daarvan het symbool zijn, want Antonio verwerpt het huwelijk, minacht de vrouw.. .. En Antonio is natuurlijk Shakespeare. Er zijn natuurlijk litteraire kunstwerken fy over, waarin men de hoofdpersoon met den ' maker kan vereenzelvigen. Er zijn er natuurlijk eveneens verscheidene, waarin men zelfs zonder geestelijke bochten uit te voeren, kan aantoonen, dat ze geschreven zijn, orn de levenshouding van den schrijver te rechtvaardigen, zelfs te verheer lijken. En dat hij daartoe gedrongen werd vindt dan wellicht zijn oorzaak in een zekere depressie die overwonnen moet worden. Men kan ook deze interpretatie, niet als de eenig ware, niet als panacea voor alle kwalen van litteratuurstudie en kunstcritiek, maar als een somtijds lichtgevend nieuw gezichtpunt verwelkomen. Maar ik kan slechts eindigen met den schrijver van dit boekje, waaruit meer vernuft dan, geestdrift voor de schoonheid der besproken werken, meer zelfvertrouwen dan, humor blijkt, toe te wenschpn dat hij, zelfs langs dezen weg,' eens moge komen tot genieten (emotio neel en artistiek). Want dit is geen bijzaak, bij welke studie ook. . H. RAHR MUZIEKHANDEL Violen Snaren Achter St Pleter 4 Utrecht Ta 143 PIANO'S KRONIEK Het Jubileum oneer Garde J K heb gelezen, dat het Regiment Grenadiersen-Jagers (een combinatie ongeveer als vroe ger Van Gend & Loos) in den Haag, als een bijzon der Haagsch regiment, het heuchlijk feit van zijn honderdjarig bestaan feestelijk herdacht heeft. Evenals bij de lustrumviering van 'een studenten corps, had men zooveel mogelijk reunisten ver zameld,die, onschilderachtig, meest in burger" ver schenen, en zelfs een oude marketentster, die nu ondersteund moest worden, waar zij vroeger zóó velen ondersteund had met heldenmoed uit een vaatje., En de gansché* brigade over-oude generaals van de Witte was aanwezig, van welken sommigen te paard, en zij riepen geroerd driewerf hoera" voor het Vaderland, voor de Koningin, voor het Regi ment en voor nog meer dergelijke geestdriftwekkende zaken, K..?» Dat was alles gewis sympathiek en aandoenlijk. Nu bestaan er echter in den tegenwoordigen tijd vele lieden, die min of meer twijfelachtig staan tegenover zulk militair vertoon, herinnering aan den ouden tijd, toen de oorlog nog een roeke loos en ijdel, fleurig en kleurig spel was. Zij hebben van den Volkenbond vernomen en stemden nog onlangs' op vele partijen, die Ontwapening als leuze voerden. Zij begrijpen die blijdschap en feestvreugde van de overheden bij deze gelegenheid niet goed, die anders vurig den vrede heeten voor te staan. Ja, er zijn menschen, die gruwen alleen reeds van de gedachte aan dit vroolijk jubileum onzer officieele en potent ieele doodslagers, wanneer zij de sombere, afzichtelijke werkelijkheid van den oorlog gedenken.... Maar zoo erg hoeft men het niet te zien, niet rechtstreeks in verband met dood en verschrikking, bedoel ik. Want onze Grenadiers en Jagers zijn toch vooral vredes-soldaten, en dat maakte juist de zwakke zijde van deze feestviering uit. Behalve dan bij zijn geboorte, in de roemrucht Brusselsche dagen van den Tiendaagschen Veldtocht, heeft ons Keurregiment honderd jaar lang eigenlijk geen anderen dan manoeuvre-kruitdamp geroken. En H.M. zelve zat er blijkbaar een weinig mee in, hoe dit totaal gemis aan heldenfeit n behoorlijk in te kleeden. Zij sprak dan maar van de ..paraat heid" (overigens een min wenschelijk woord) onzer Garde, die zoo geducht was, dat op dien aanblik alleen in 1914 de vijand af deinsde, zoodat zij in vrede konden blijven excerceeren. Dat is alles goed en wel, maar het verandert toch niets aan het droevig geval van oen Held.cnphalaux, die een nijdig lot honderd jaar lang het sneuvol«»n heeft belet. Geheele generaties van Krijgshelden zijn inplaats van op liet Bed van Eer. I'H hun on eervol ledikant komen te sneven,.alleenlijk, wijl zij in een burgerlijk, weinig idealistisch land moesten wonen. .Hoevelen van die oude Snorrebaarden, die zich op de Witte" verveelden en vervelen, zouden niet liever, deerlijk verminkt, onder de groene zoden liggen, al jaren lang, na leven en go.'d voor Vaderland en Oranje te hebben geofferd. En wat beteekent een Regiment zonder roemrijk verscheurde vaandels, waarop de namen van schit terende veldslagen prijken.' |^Voor hun moed en dapperheid zijn van alle mindere militairen" juist twee aspirant-onderof' ficieren en n sergeant met medailles beloond *... Ik geloof, dat het pretje toch meer voor de hoogere officieren bedoeld was* Die werden dan ook bij bosjes gedecoreerd. .. ??' ? ? ' ?? -. ' -. . . ?: . ' P. C. illilll N.V. J. S. M E U W S E N ' S Grootst* keuze. . . . STETSONt

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl