De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1929 20 juli pagina 11

20 juli 1929 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 20 JULI 1929 No. 2720 ? i Het recht van den ouderdom en van de jeugd door Alfredo Panzini Vertaling door Mary Robbers VAAK zegt Momo, zijn dikken hals draaiend: Zoo kan 't niet voortgaan. er moet verandering in komen. Monu» is niet slecht, en ook niet iierveus: alleen- maar wat klehr/ielig. Toen Momo een jongeling was. maakte die kleinzieligheid hem onge schikt voor de edele studie. Xu hij een man is, heeft zijn kleinzieligheid liem een zekere levensopvatting ver?.tchaft. dat wil zeggen: hij neemt de wereld zooals ze is. vraagt niet waar om ze Zoo is. Kn tracht 't er zich zoo gemakkelijk mogelijk te makea. Momo wenscht niemand den dood toe. Wanneer hij zegt. dat er een Ver andering in moet komen, dat 't dan beter zal worden thuis, dan verlangt hij daarom niet naar iemands dood. weineen ! "? Laat ze maar leven zoolang ze willen zegt hij 't is mij best. Alleen, met al die uitgaven en vier kinderen in hun groei is 't tobben om rond te komen, als je niet. voldoende inkomsten hebt. Het recht van tien dood ! Het recht van het leven '. En ook de vrouw van Momo ver langt niet naar den dood van de twee oudjes, die haar trouwens altijd als een dochter beschouwd hebben. Om naar iemands dood te verlangen. moet men hem haten: eu Marta de schoondochter is een vredige ziel in een werkzaam lichaam': 'K Zondags .gaat ze naai' de mis. als ze tijd 'héft. Maar wie ziet niet de heiligen van de kerk zien 't zelfs dat het voor de beide oudjes zelf beter zou zijn. als de Heer ze tot zich riep? Dat zegt Marta tegen haar vriendinnen, tegen haar man. tegen ieder die 't hooren wil: en allen zijn overtuigd, dat" zij gelijk heeft. Zij vraagt 't ook aan Onzen lieven Heer, als ze bidt. dat is te Zeggen, zij zegt: Lieve Heer. w.at doen die twee ongelukkige schepsels nog hier? Zichzelf en anderen zijn ze tot last. Oordeelen wij niet lichtvaardig: wij zijn allen als Momo en Marta; . en het is al te vernederend voor ons <len staf te breken over een ziel die verzuurt, over woorden, die op den duur bitter worden, wanneer men moet samenleven met twee altijd klagende, somber-gestemde gebrekkigen. , Wat doen die twee schimmen aan het station van het Leven ? Zij hebben den sneltrein gemist en wachten nu , op den boemeltrein van den Dood. Vervelend wachten, zoowel voor wie moet vertrekken als voor de achterbhjvenden ! Laat ze maar wachten! Maar ondertusschen moeten voor die twee alleen iiiisil N.V. J. S. M E U W S E ?Qrootste keuze. alle lampen aan blijven, moet iedereen op zijn post zijn! O, besparing van moeite, tijd, geld en verdriet zou 't geweest zijn, als de twee schimmen den sneltrein van den Dood hadden genomen ! Huarzelven verveelt het wachten ook. Kn wanneer komt eindelijk de boemeltrein van den Dood? Ken lichtflikkering, een dof ge rommel: 't lijkt of hij nadert, in den nacht.... maar er komt niets. Gelukkig is het huis, waarin Momo woont, eeu oud huis. en hadflcn de menschen vroeger de goede gewoonte groote huizen te bouwen, met groote kamers en eeu tuin. In, groote huizen wordt minder gehaat; en de dirigenten van het levensconeeft zullen wijs doen met den bouwmeesters aan te raden, ruime woningen te bouwen, en er voor te zorgen, dat ze zonnig gelegen zijn en een tuin,'of tenminste een moestuintje hebben. Het nut van onderwijs valt niet te ontkennen, maar 't zou raad zaam zijn óók onderwijs in den tuin bouw te laten geven. Eeuwenlange ervaring toont aan, dat de meusch. die aardappels, sla. selderie, bloemen kweekt, gewoonlijk een goed en. gevoelig niensch is. Maar de moderne neiging, om families in lagen te leggen in up elkaar gestapelde kamers, zoo klein als doozeii. is uiterst verderfe lijk. Deze ineiiscjien-lagen vormen als 't ware electrisclic zuilen, waar vonken van haat uit springen, in treurige tegenstelling met de gepre'dikte algemeene broederschap. Groote huizen dus. zonnig gelegen. en met een moestuintje. * * * Doordat het huis van Momo groot is. hebben de jonggehuwden. Moiu<> en Marta, zich kunnen afscheiden van de twee oudjes; zij vormen twee fa milies, en zoo is er geen twist: de oud jes wonen beneden, de jongelui op.de eerste verdieping. Ken stil verdriet is 't echter voor de beide oude vrouwen, gescheiden te zijn van de kinderen: aan tafel hun zachte blonde hoofdjes uiet meer te kunnen streelen. hun lieve stem metjes niet meer te hooren I De zwa luwen zijn wegge vlogen ! ' Maar ze zeggen, dat de dokter het zoo heeft gewild. 't Is niet voorzichtig ??moet hij gezegd hebben de oude nienschen. ziek als ze zijn, te laten samenwonen met de kinderen, aan dezelfde tafel te laten eten." Om hygiënische rede nen zijn er nu dus twee huishoudens gevormd: de jongelui boven, de oudjes beneden. De twee, families koken ieder voor zich. Maar'.soms hooren de oudjes de kinderen boven huilen. En dan gaan ze er op af. doch zoodra ze de trap een paar treden op ? zijn, bedenken zij zich, ~~~ dat hun gezegd is. niet boven te komen; en stil. niet gebogen hoofd, keeren zij terug. , SSoins ook heel dik wijls zelfs glipt een van de kindertjes. Mariuccia vooral, naar beneden (zij' was 't ook zóó gewend !) en kruipt bij haar blinde N ' S grootmoeder op schoot. STET80 N ft Marta, de nijvere, wak kere Marta merkt dat 't kind weg is. zoekt en ontdekt het bij de grootmoe der. Ku zij wenkt haar dochtertje. gebiedend: hier komen, dadelijk!" Het kind ziet 't en gehoorzaamt, loopt naar moeder; de grootmoeder, die het van haar schoot voelt glijden, tast naar het blonde hoofdje, het lieve hoofdje met dien eigenaardigen geur van het jonge kind. maar vindt het niet meer: zij durft niet roepen en laat 't hoofd met het warrige grijze haar voorover, op de knieën zinken; urenlang zit zij zoo, onbewegelijk, de geheimzinnige figuren te ontcijferen, die de duister nis voor haar schetst: zoo geheim zinnig, zoo beangstigend zijn deze, dat de doode oogen uit de kassen puilen, haar zwakke geest dikwijls de kluts kwijt raakt; en dan moeten er ziekenoppassei's uit het hospitaal te hulp geroepen worden, omdat er een vreeselijke, tragische crisis volgt. Mar ta zegt, dat haar schoonmoeder gek is. en dat 't een daad van barmhartigheid zou zijn, haar in een krankzinnigen gesticht te doen, om . verpleegd te worden. Neen, zij is niet gek, maai* blind, aan de uitwendige oogen. die alleen maar «Ie dingen van de wereld zien: en als die oogen gebrekkig worden en zich sluiten voor het licht, dan gaan twee mysterieus» innerlyke oogen open, die allerlei treurig» en verschrikkelijks zien; en wie dat ziet wordt zoo goed als krankzinnig. Behalve in zulke buien, is.de groot moeder rustig. Aanhoudend, eentonig klinkt haar langzaam-sloffende gang door de ka mers: haar eene hand strijkt langs den muur. de andere beweegt ze voor zich uit. altijd op dezelfde wijze, als om de duisternis, die sedert jaren steeds dichter is geworden om haar heen, te verbreken, pogend ruimte t w maken voor, een beetje licht: want <le duisternis is niet altijd heelemaal zwart ! Als de zon volop schijnt, als de petroleuiulamp hoog brandt. dan dringt er wel iets van een sche merig schijnsel door tot de blinde oogen van het oudje. Licht ! ..Barm hartige God" ? bidt zij ..geef mij nog zooveel licht als genoeg is voor eeiv miei' !" Overigens maakt de moeder van Momo 't goed: wanneer zij geen aanvallen ' van melancholie heeft. U zij rustig en tevreden. Zij vraagt naar de kippen, hoeveel eieren ze gelegd hebben, en hoeveel de eieren kosten: informeert of de waschvrouw het schoone goed al heeft gebracht, en raakt niet uitgepraat over den tijd toen zij zelf alles in huis waschte. dien goeden ouden tijd ! Aan haar bedrij vigheid van vroeger, denkt zij. lang geleden; haar lippen beven en preve len:?neen, neen,' geen stof op de meubels en zij haalt er den stofdoek over heen. Haar eetlust is uit stekend: met kleine hapjes eet ze haar pap, om er lang van te genieten: en de pap bekomt haar best. zet zich om in bloed. Er moet op haar nog meer gelet worden dan op een kind zegt Marta. Wel twee volle borden zou ze eten. als zij ze kreeg.... Een maag van ijzer zegt de dokter'. Spijkers verteert ze zegt Marta. ? Zij overleeft ons ,== allemaal - voorspelt Momo. O. ze kan nog , 'n heele tijd leven, wie weet hoe lang nog zegt de dokter, vijf jaar. . . . tien jaar. Wie zal 't zeggen. ; 'n Vuile boel dat Kt' maakt! zucht Marta. Kn de petroleum, die ze verbruikt! Elke avond CADILLAC Het feit, dat de Cadillac dikwijls voor veel duurder wordt gehouden, dan ze in werkelijkheid is, pleit wel zeer sterk voor de hooge plaats.dle de CADILLAC in de algemeene achting inneemt K. LANDEWEER UTRECHT Biltotraat 74 AMSTERDAM Singel 430-432 een halve liter. Maar als ze nou toch blind is. waarom heeft ze dan nog een lamp noodig? 't Gevoel van warmte geeft haar een illusie van licht antwoordt de dokter. Alles wel beschouwd is 't best te begrijpen, dat die oude vrouw, die door huis gaat als een schim, haar hand altijd voor zich uit bewegend, als om de duisternis te doorboren, met haar groote, uit de kassen puilende, witte oogen. begeerig naar licht, dat die op den langen duur wie, met haar samen moet wonen gaat irriteeren. Het andere oudje is haar schoon zuster, de tante van Momo. Tien jaren lang al verzekert de dokter, elk jaar opnieuw, dat zij den winter niet door zal komen. 'Wat haar kwaal is? Aftakeling, uittering; 't een of ander dat haar geel. en 'doorschijnend als albast doet zien. ? Niet dat ze kwaad is zegt Marta maar om bang van te zijn. Ze lijkt wel een doode. uit 't graf opgestaan na drie dagen; en dan dat gejammer, dat voortdurende gewee klaag. . . . en. die snuif die uit haar neus loopt . ... Ja. zij merkt 't zelf niet, maar aanhouileitfi is ze aan 't- klagen, met een zachte, in-droefgeestige stem. die door 't heele huis klinkt. Non sicui et/o ro/o. l)o»tinc. Domine scd vicitt t u. zegt zij in. 't Latijn, om het daarna in haar eigen taal te herhalen: Niet zooals ik wil. J leer, maar zooals (lij wilt!" Als jongmeisjc was zij spiritueel en romantisch. Zij las de Bekentenissen i'un den Heitif/en Aityitstinus, de Narh~ ten. van Jung. zelfs La JEsmeralda van Yictor Hugo ; maar nu herinnert zij zich van die lectuur alleen nog maar kreten van schrik en vertwijfeling, van menschen'die worstelden om tot be rusting te komen. Kijk was zij als jongmeisje. zag er lief en knap uit, te oordeelen naar een portretje van vijftig jaar geleden, waarop ze een elegant rond hoedje draagt, een blouse met jakje en een heel wijde rok, naar de mode van dien tijd. Naast haar een bloeiende heester, waar zij de hand naar uitstrekt, om er een tak van te plukken. \\rat al vrienden, wat een weelde in het ouderlijk huis! Waarom is zij ongetrouwd gebleven? Waarom heeft ze geen enkele vrucht geplukt van den bloeienden tak? Waar zijn haar vrien den, bloedverwanten, rijkdom, ge bleven? Haar verloochende jeugd is verraderlijk, stilletjes voorbij gegaan, heeft plaats gemaakt voor die slui pende kwaal ; haar bruidsschat is stille tjes verdwenen : zij heeft haar offer in stilte gebracht. BOOTMOTOREN P A R S O N S FAY & BOWEN Prijsc. Gratis en Franco op'aanvn BINGHAM & LUGT HARINGVLIET 86 A -?ROTTERDAM. No. 2720 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 20 JULI 1929 UIT HET KLADSCHRIFT VAN JANTJE Haar broer verliefde, wilde trou wen, maar het meisje was arm: zij was 't, die haar. de vrouw die nu blind is, een bruidsschat gaf .Uit dat huwelijk werd Momo geboren: Momo, het jon getje, waarvoor ze allemaal werkten, allemaal even bezorgd waren, dat op de handen werd gedragen, welks kuurtjes wet waren en een bewijs van. schranderheid. In minder dan geen tijd was het aanvallige jongetje een jongen, jongeling, man geworden, die moest hebben waar hij eenmaal zijn zinnen op had gezet; als klein kind was 't speelgoed, altijd maar meer, en lekkers; later, een jachtgeweer; weer later,geld, om met zijn vrienden te fuiven; toen wilde ook hij een vrouw: die dikke boerentrien van 'n Marta, die van 't begin af aan heerschte in haar huis; en toen waren de kinderen gekomen, het een na het ander, elk jaar een. Gelijk de spoel heen en weer vliegt door een weefgetouw, zoo vliegen haar gedachten voortdurend heen en weer door het leven, dat achter haar ligt. De duisternis van het verleden, wordt verlicht, evenals het nachtelijk duister even wordt verlicht, telkens als de vuurtoren zijn schijnsel op zee werpt. Ijdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid. Gij alleen zijt waarheid, Heer! Wilt Ge mij niet het eeuwige leven geven? Uw wil geschiede, Heer. Ik klop niet als een indringster aan Uw poorten. Gelijk Gij wilt, o Heer, uiet gelijk jk wil." Zoo sprekend stort zij zich met wellust, in Gods grondelooze 'diepte, slaakt een kreet en Werpt zich ala een zeUsmoordenares in den afgrond, die haar trekt. Uit ?.. St. Augustinus, uit de Navolging van Christus drinkt zij met groote slokken het bittere water der onderwerping. Maar het prikkelt Momo, dat aan houdende gelamenteer van zijn tante. Och wat, doodgaan ! Hoeveel jaren '? roept ze nu al dat ze doodgaat! Zij hecht meer aan 't leven dan ik!" En hij zegt dit op een geërgerden toon, zoodat hu den indruk zou kunnen maken, slecht te zijn* maar de kwestie is, dat wij, 'niet alleen Momo, maar wij allemaal, degenen die ons lief zijn om zoo te zeggen niet meer kennen, als ze heel oud en gebrekkig ' zijn geworden. De uitvaart heeft reeds plaats gehad en onze herinneringen hebben we ook begraven. Wanneer? Dat staat niet opgeteekend. Maar het is gebeurd. Moeder en tante zijn niet meer moeder en tante. Zij waren 't eenmaal: nu zijn ze twee hinderlijke schimmen in huis. En Momo heeft gelijk: ze willen niet doodgaan. Wanneer do zon schijnt, lijkt 't wel haast zeker, dat zoo'n dag de dood niet zal komen. Dan staan zij samen geleund over het houten hekje van het raam, dat uitziet op het moestuintje, zich te koesteren in de zon. De kippen kakelen in den hof. Het doorschijnemi-bleeke oudje schuift met groote moeite den leuningstoel in de zon en zet de zwaarlijvige blinde erin. Zij is altijd beter in haar humeur, de blinde* wanneer de zon schijnt! Dan babbelt ze wat over onbeduidende dingen, over de kippen, de wasch vrouw, over waar de ge luiden die ze hoort vandaan komen. de huisbel Haar schoonzuster praat met haar mee, tracht te beletten dat haar ziel wakker wordt en' er weer zoo'n vreeselijke bui volgt. Want soms wordt zij ineens opstandig, de blinde, en schreeuwt dan: Ik ben hun moeder ! Weet je wel wat dat beteekent de moeder te zijn? 't Beteekent, dat ik over hen allemaal te zeggen heb, en ik wil mijn kleinkinderen bij me hebben, 'k wil Mariuccia hier hebben. :Marta, 't is 'h schande, die zorgt er voor, dat 't kind mij heelemaal vergeet! ' t 't Is niet waar..... 't Is wel waar, 't is wel waar ! Ik wil Mariuccia bij me hebben. En zij rijst overeind, terwijl het bloed haar naar de verlepte wangen stijgt, en gaat weg, voor zich uit tastend alsof haar vingers' onzicht bare oogen hebben. Haar schoonzuster heeft de groot ste moeite haar tot bedaren te brengen. r?Kalm, kalm! herhaalt zy tel kens, terwijl zij haar over de grijze slapen strijkt, als om haar kalmte te suggereeren. En op vfiendelijksussenden toon gaat zy voort: Morgen, morgen, arme stakker: Ma riuccia. is nu nog op school.... Zoo meteen ia' de soep gaar. De, ziel van de blinde dut in, haar hongerige maag begint te spreken. Een uur wel doet zij over de soep. eet als een kind. en als het bord eindelijk leeg is. zoekt ze stukjes -brood om het daarmee, langzaam, schoon te vegen. 't Is avond geworden. Laten we bidden ??fluistert de wasbleeke. De blinde geeft geen antwoord, maar een gloed stijgt haar in het gezicht. Kom, laten we bidden. Tuda.. .. Neen ! Waarom niet. Tuda? Omdat God niet bestaat ! Draai "t licht wat houger op ! Marta ging voorbij, zag door de ruit de te hooge vlam: en het was bleeke oudje draaide de lamp Weer lager. * * ? ? Maar gisteren, juist op een mooien zomügeii Meidag, is er iets heel on verwachts en vreemds gebeurd. Marta. de schoondochter, is wan hopig, gillend, de straat opgeloopen. met de kinderen bij zich, 'en heeft de heele buurt opgeschrikt. , Het is precies zoo toegegaan als zij vertelt: de timmerman was er geweest, met zijn jongen, om het hekje voor het raam te repareeren, want het hout was .verrot en er zou een onge luk kunnen gebeuren, 't Moest in orde worden gemaakt, niet het oog op de blinde, die altijd naar dat hekje looptl , Maar zij. Marta. wist niet, had niet bedacht, dat het werk nog niet klaar was, dat het nieuwe hek nog los stond, nog niet in den muur bevestigd was, toen de timmerman en de jongen hun boterhammen waren gaan eten. ? 't Hinderde haar al zoo lang'de blinde steeds maar de gang op en neer te zien loopen, den gansenen dag, als een gefolterde ziel. Waarom bleef ze niet rustig op haar stoel zitten? Neen altijd maar op en neer J Nu ook weer had Marta 'haar, als gewoonlijk, de gang zien af loopen, het gewone gebaar met de hand makend, alsof ze de duisternis ver joeg. Toen ze haar de kamer aan het eind van de gang zag binnengaan, had zij opeens bedacht, dat het hek niet vaststond. En ze had geschreeuwd, maar zij was doof, de blinde, wisten de buren wel. dat zij ook doof was? Toen was Marta van schrik als aan den grond genageld blijven staan: zij had haar het venster zien naderen: n oogehblik. en de blinde stortte met hek en al omlaag, alles was opeens verdwenen, de blinde en 't hek: als een leege. starende blik was het raam. waardoor de zon binnen scheen en het groen te zien was. Vlak daarop had een doffe slag geklonken. Toen was de schoon dochter de deur uitgehold en had de buurt bij elkaar geschreeuwd. De buren waren allemaal naar beneden gesneld, en daar. onder aan den muur. in den moestuin, hadden ze den blinde vinden liggen, onbe wegelijk. De dokter, die uit de apotheek in de buurt was komen toc-loopen, zei: als een jongmensch van die hoogte nauwelijks drie nieter naar be neden was gesprongen, zou hij er zonder ernstig etsel 'zijn afgekomen. Maar een gezette, zware oude vrouw. met broze beenderen, die viel.... ! 't Sprak vanzelf, dat er een ongeluk was gebeurd: twee zelfs, want het andere oudje, de Vergeestelijkte, volg de haar zustor in diezelfde week nog. Beiden tegelijk werden ze begraven. * * * Marta. de nijvere, was twee dagen bezig met 't schoonmaken, luchten, ontsmetten van het appartement der beide oudjes. Tqen kon de mooie ben'édemvoning weer verhuurd wor den. De uitgaven minderden, de in komsten vermeerderden; het recht van de jeugd had gezegevierd over het recht van den ouderdom. ? ; PATRÏA" <» PATRIAW PRII

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl